Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[verzoeker 1],
[verzoeker 2],
1.De procedure
- het verzoekschrift van [verzoekers] ex art. 1019w Rv (deelgeschil), ingekomen ter griffie op 27 november 2013, met 14 producties;
- het verweerschrift van Aegon, ingekomen ter griffie op 20 februari 2014;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 februari 2014 en de aldaar door mr. Middeldorp overgelegde pleitnotities.
2.De feiten
Vandaag 10 november 2011, omstreeks 18:15 uur, reed ik over de N284, komende uit de richting van Bladel en gaande in de richting van Hapert.
Ik wens een verklaring af te leggen over het verkeersongeval die zojuist had plaatsgevonden.
Ik ben zojuist getuige geweest van een aanrijding op de kruising provincialeweg N284 met de Lange Trekken te Bladel en ik wil daar een verklaring over afleggen.
Ik ben getuige geweest van een aanrijding en wens het volgende te verklaren.
Ik heb u uitgelegd dat wij van mening zijn dat dit wellicht één van de zeldzame gevallen van overmacht aan de zijde van de automobilist kan zijn. Wij denken dat onze verzekerde in feite niets te verwijten valt, omdat zij niet te hard reed (nog niet eens de maximum snelheid, die ter plaatse 80 km per uur bedraagt) en het licht voor haar pas op oranje sprong op het moment dat zij er al onder reed of in ieder geval bijna eronder reed.
Analyse verkeersregelinstallatie
Ik heb de technische rapportage van de politie doorgenomen. Hieruit blijkt dat onze verzekerde niet vrij-uit gaat ten aanzien van het ontstaan van het ongeval, omdat zij bij oranje niet is gestopt en daardoor net door rood is gereden.
3.Het deelgeschil
4.De beoordeling
De geschiktheid voor behandeling in deelgeschil
on” stond. Aegon heeft geen reden gegeven om te kunnen aannemen dat de schakelaar kort voor de aanrijding niet op on stond en/of dat de verlichting desondanks niet werkte.
geel” licht (in het normale spraakgebruik meestal een oranje licht genoemd) stoppen, tenzij de bestuurder het verkeerslicht zo dicht is genaderd dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is, in welk geval de bestuurder mag doorgaan. Op deze tenzij-regel kan [bestuurder] zich in dit geval echter niet beroepen. Uit het rapport van LTO volgt immers dat [bestuurder] nog 102,6 meter van de stopstreep was verwijderd toen het verkeerslicht voor haar rijrichting van groen licht naar oranje (geel) licht overging en dat zij daarmee nog voldoende afstand had van de stopstreep “
om op een rustige manier voor de stopstreep tot stilstand te kunnen komen”. [bestuurder] heeft echter in plaats van het gas los te laten haar snelheid van ongeveer 80 km/uur gehandhaafd en is op de kruising met de Lange Trekken afgereden zonder zich er voldoende van te vergewissen of de kruising zodanig vrij was, dat zij die kruising zonder problemen met die snelheid zou kunnen passeren. Daarbij moest [bestuurder] er ook rekening mee houden dat haar verkeerslicht op rood zou springen nog voordat zij de stopstreep zou passeren en dat de verkeerslichten voor andere rijbanen (waaronder ook de fietspaden) dan op groen zouden springen, waarna logischerwijs het verkeer op die rijbanen in beweging zou komen.