Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2014 in de zaak tussen
te 's-Gravenhage, eiser
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Financiën beroep ingesteld tegen een besluit tot wijziging van een grondwatervergunning. De wijziging houdt in dat de hoeveelheid grondwater die per jaar mag worden onttrokken, met terugwerkende kracht is vergroot. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze wijziging geen rechtstreeks nadeel oplevert voor de belangen van de staatssecretaris, waardoor hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is het beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de staatssecretaris bezwaar heeft aangetekend tegen het bestreden besluit van 19 november 2013, waarin de vergunning voor de onttrekking van grondwater aan de derde partij is gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen rechtstreeks belang heeft bij de wijziging van de vergunning, aangezien de wijziging niet leidt tot een direct nadeel voor zijn taken met betrekking tot de heffing en inning van grondwaterbelasting.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de bevoegdheid om kennis te nemen van het geschil bij hen ligt, omdat het bezwaarschrift terecht door verweerder is doorgezonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris geen belanghebbende is in de zin van de wet, en heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 april 2014, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.