ECLI:NL:RBOBR:2014:1141

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_4555
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde overtredingen van de inlichtingenplicht bij de Werkloosheidswet

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 14 maart 2014, staat de herziening van de WW-uitkering van eiseres centraal. Eiseres ontving sinds 2 januari 2012 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en was vanaf 6 februari 2012 werkzaam als leerling kraamverzorgende. Tijdens een controle bleek dat de gewerkte uren die eiseres had opgegeven op de inkomstenformulieren WW niet overeenkwamen met de uren die haar werkgever had gerapporteerd. Dit leidde tot een herziening van de uitkering en de oplegging van een boete door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De rechtbank oordeelt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, maar dat er sprake is van herhaalde overtredingen in plaats van een voortdurende overtreding. Dit heeft gevolgen voor de toepassing van het boeteregime. De rechtbank stelt vast dat het oude boeteregime van toepassing is op overtredingen die vóór 1 januari 2013 zijn begaan, wat minder streng is dan het nieuwe regime. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in zijn besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de hoogte van de boete opnieuw moet worden vastgesteld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4555

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2013 heeft verweerder de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van eiseres herzien met ingang van 27 februari 2012 en hetgeen over de periode van 27 februari 2012 tot en met 3 maart 2013 onverschuldigd aan WW-uitkering is uitbetaald
(€ 3.601,97) van eiseres teruggevorderd.
Bij een tweede, afzonderlijk, besluit van 29 mei 2013 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.934,11.
Bij besluit van 28 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het boetebesluit gegrond verklaard. Verweerder heeft zijn besluit herroepen en de boete vastgesteld op € 740,-, (25% van het basisboetebedrag).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar [partner]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt sinds 2 januari 2012 een WW-uitkering. Met ingang van 6 februari 2012 is eiseres gaan werken bij Kraamzorg VDA B.V. te Veghel als leerling kraamverzorgende. Het betreft een leerarbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (van 6 februari 2012 tot uiterlijk 6 maart 2013). Volgens de overeenkomst bedraagt de arbeidstijd minimaal 20 uur en maximaal 36 uur per week. Daarnaast volgt eiseres een opleiding tot kraamverzorgende.
Bij een controle van de WW-uitkering heeft verweerder geconstateerd dat de gewerkte uren zoals eiseres die in de periode van 27 februari 2012 tot en met 3 maart 2013 heeft opgegeven op de inkomstenformulieren WW, afwijken van de uren zoals de werkgever die heeft opgegeven op een overzicht dat verweerder op 2 mei 2013 van de werkgever heeft ontvangen.
2.
In geschil is de opgelegde boete van € 740,-. Verweerder heeft eiseres een boete opgelegd vanwege schending van de inlichtingenplicht die is neergelegd in artikel 25 van de WW. De opgelegde boete ziet op de periode 27 februari 2012 tot en met 3 maart 2013. Omdat volgens verweerder sprake is van een geringe mate van verwijtbaarheid heeft verweerder de boete gematigd tot 25% van het basisboetebedrag. Ten aanzien van het niet nakomen van de inlichtingenplicht in de periode van 30 april 2012 tot en met 13 mei 2012 heeft verweerder aanvankelijk geoordeeld dat de verwijtbaarheid geheel ontbreekt. Vanwege het verbod op een reformatie in peius, is verweerder bij het bestreden besluit niet teruggekomen van dit oordeel. Bij de boeteoplegging blijft deze periode daarom buiten beschouwing.
3.
Eiseres vindt de boete veel te hoog. Zij heeft de uren niet met opzet verzwegen. Het was haar niet duidelijk dat ze ook (doorbetaald) bijzonder verlof, vrije dagen en ziekte-uren moest doorgeven. Bovendien is het in de kraamzorg vanwege de onregelmatige uren, moeilijk om tijdig het precieze aantal gewerkte uren door te geven. Eiseres is verder van mening dat haar voor de periode vanaf 16 april 2012 niet kan worden verweten dat zij niet de juiste uren heeft opgegeven. Haar zoon was die dag slachtoffer van een geweldsincident. Hij is daardoor in coma geraakt. In de eerste weken heeft zij daarom bijzonder verlof opgenomen. Daarna volgde een periode van intensieve begeleiding van haar zoon. Eiseres heeft er voorts op gewezen dat verweerder fouten heeft gemaakt en dat ook om die reden een lagere boete meer in de rede ligt.
4.
Eiseres betwist niet dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat de opgaven van haar werkgever juist zijn. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gewerkte uren vanaf februari 2012 maandelijks aan verweerder doorgaf op een haar toegezonden inkomstenformulier WW. De schending van inlichtingenplicht is dus vóór 1 januari 2013 aangevangen. Eiseres heeft de overtreding, door telkens opnieuw een onjuiste opgave van het aantal gewerkte uren te doen, maandelijks herhaald. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval dan ook sprake van herhaalde overtredingen en niet van, zoals verweerder stelt, een voortdurende overtreding. De rechtbank acht daarom artikel XXV, tweede lid, van de Wet aanscherping en handhaving sanctiebeleid SZW-wetgeving niet van toepassing.
5.
Op grond van artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel XXV, eerste lid, van de Wet aanscherping en handhaving sanctiebeleid SZW-wetgeving is op de overtredingen begaan vóór 1 januari 2013 het oude boeteregime van toepassing. Dit boeteregime was immers minder streng dan het nieuwe (artikel 5:46, vierde lid, van de Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder dit niet heeft onderkend. Verweerder heeft dit op de zitting ook erkend.
6.
Nu verweerder over de periode van 27 februari 2012 tot en met 31 december 2012 ten onrechte het nieuwe boeteregime heeft toegepast, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank daarom een tussenuitspraak. Dat herstellen kan in dit geval uitsluitend door de afgifte van een nieuwe beslissing op bezwaar. Verweerder zal daarbij de hoogte van de boete, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw moeten vaststellen.
7.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze
tussenuitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen met
inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.W.A. Verrijt, voorzitter, mr. Y.S. Klerk en
mr. B.A.J. Zijlstra, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.