ECLI:NL:RBOBR:2013:CA2164
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewijslast in procedure tegen advocaat wegens beroepsfout in eerdere procedure
In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een procedure waarin eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Rottier, een vordering heeft ingesteld tegen gedaagde, de maatschap Holland van Gijzen Advocaten en Notarissen, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.M. Rupert. De kern van de zaak draait om de bewijslast in een procedure tegen de advocaat van eiser wegens een beroepsfout in een eerdere procedure. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 maart 2010 gedaagde opgedragen te bewijzen dat eiser de vennootschap na het overlijden van zijn broer en de opzegging door zijn andere broer heeft voortgezet. In hoger beroep heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch dit vonnis vernietigd en eiser opgedragen aan te tonen dat hij voor een bepaalde datum uit de vennootschap was getreden.
De Hoge Raad heeft in cassatie het arrest van het gerechtshof vernietigd en aan eiser opgedragen aannemelijk te maken dat zijn verweer in de eerdere procedure zou zijn gehonoreerd. Eiser heeft vervolgens notariële verklaringen ingebracht als bewijs, waarin wordt gesteld dat hij na een ernstig auto-ongeluk in 1985 niet meer in staat was om zijn werkzaamheden voor de vennootschap uit te voeren en dat er afspraken zijn gemaakt over zijn uittreding uit de vennootschap.
Gedaagde heeft betwist dat eiser met de overgelegde verklaringen voldoende bewijs heeft geleverd en stelt dat eiser moet aantonen dat zijn verweer in de eerdere procedure zou zijn geslaagd. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat eiser voorlopig is geslaagd in zijn bewijsopdracht, omdat de beschikbare gegevens erop wijzen dat het verweer van eiser in de eerdere procedure waarschijnlijk zou zijn gehonoreerd. De rechtbank heeft gedaagde toegelaten tot contra-enquête en de zaak opnieuw op de rol gezet voor verdere bewijslevering.