ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ8875

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SHE 12 / 4299
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.J.A. Jansen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, vertegenwoordigd door mr. G.P.F. van Duren. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 11 april 2012, waarbij haar salaris voor zes maanden werd verminderd wegens plichtsverzuim. Eiseres stelde dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, omdat het besluit op 13 april 2012 op haar bureau was aangetroffen, terwijl verweerder stelde dat het besluit op 11 april 2012 aan haar was uitgereikt.

De rechtbank oordeelde dat het primaire besluit op 11 april 2012 op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn op 23 mei 2012 eindigde. Aangezien het bezwaarschrift op 24 mei 2012 was ingediend, was het niet tijdig. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar bezwaar, maar besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, gezien de verantwoordelijkheden van eiseres als secretaris van de vaste bezwarencommissie.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 944. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/4299
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. H.J.A. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder
(gemachtigde: mr. G.P.F. van Duren).
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het salaris van eiseres vanaf 1 mei 2012 voor de duur van zes maanden in verband met plichtsverzuim verminderd met het bedrag van de laatste periodieke verhoging.
Bij besluit van 27 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding SHE 12/4298, plaatsgevonden op 8 april 2013. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door C.M.M. Noordman, P.H. Bosman en W. van Beckum, bijgestaan door hun gemachtigde. Nadien zijn de gedingen weer gesplitst en wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Eiseres is sinds 2008 werkzaam bij verweerder als senior juridisch adviseur op de juridische afdeling van verweerders organisatie.
2. Nadat in december 2011 in het Eindhovens Dagblad een artikel is verschenen waarin geput werd uit vertrouwelijke informatie binnen de gemeente Best heeft verweerder het bureau Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) ingeschakeld om onderzoek te verrichten naar het lekken van vertrouwelijke informatie vanuit de gemeenteorganisatie naar de krant.
Op 9 februari 2012 heeft Hoffmann rapport uitgebracht. De bevindingen van het onderzoek door Hoffmann zijn voor verweerder aanleiding geweest om eiseres, als ook twee van haar directe collega’s, disciplinair te straffen.
3. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat de bezwarencommissie ambtenarenzaken van SRE Milieudienst niet bevoegd was om aan verweerder in het kader van het ingediende bezwaar advies uit te brengen. Daarnaast is volgens eiseres geen sprake van een onafhankelijk samengestelde bezwarencommissie, aangezien het commissielid mr. W.J.M. Wetzels eerder als advocaat/gemachtigde optrad in de door haar directe collega aangespannen ambtenarenrechtelijke procedure.
Bij Verordening commissie bezwaarschriften 2010 is door de gemeenteraad van de gemeente Best een vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften ingesteld, die gelet op artikel 2 van de Verordening is belast met de voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van de gemeentelijke bestuursorganen. Voorzitter en leden van de commissie worden op grond van artikel 3, vierde lid, van de Verordening door verweerder benoemd, geschorst en ontslagen.
Uit de Verordening vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat het uitbrengen van adviezen in het kader van ingediende bezwaarschriften dient te geschieden door de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften, waarvan de voorzitter en de leden door verweerder zijn benoemd. Gelet hierop stond het verweerder niet vrij een advies van een andere dan de vaste bezwarencommissie aan zijn beslissing op bezwaar ten grondslag te leggen. Dat verweerder om begrijpelijke redenen (eiseres was secretaris van de vaste bezwarencommissie) voor deze oplossing gekozen heeft, doet aan het voorgaande niet af.
In verband met het voorgaande kan in het midden blijven in hoeverre de betrokkenheid van het lid Wetzels bij de advisering maakt dat verweerder het advies van de bezwarencommissie ambtenarenzaken niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Het bestreden besluit komt wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een finale beslechting van het geschil zal de rechtbank, mede gelet op het feit dat partijen hier ter zitting op hebben aangedrongen, beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
4. Verweerder heeft eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Volgens verweerder is het besluit op woensdag 11 april 2012 door de gemeentesecretaris aan eiseres uitgereikt. Volgens eiseres dient te worden uitgegaan van de datum van 13 april 2012, de datum die op het besluit als verzenddatum staat vermeld. Uitgaande van die laatste datum zou het bezwaarschrift tijdig zijn ingediend.
Voor de rechtbank is genoegzaam komen vast te staan dat het primaire besluit op 11 april 2012 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door uitreiking van dat besluit aan eiseres in persoon. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de gemeentesecretaris in een door haar opgestelde schriftelijke verklaring d.d. 26 juni 2012 gedetailleerd verslag heeft gedaan van de wijze, als ook het moment waarop, zij het besluit aan eiseres heeft uitgereikt. Voorts is van belang dat de gemeentesecretaris, direct aansluitend aan de uitreiking van het besluit, de directeur [persoon 1] hiervan in kennis heeft gesteld. Laatstgenoemde heeft hieromtrent eveneens een schriftelijke verklaring afgelegd.
Tegenover deze consistente verklaringen van de kant van verweerder staan naar het oordeel van de rechtbank wisselende verklaringen van de zijde van eiseres. De rechtbank stelt vast dat, waar in het bezwaarschrift d.d. 18 juni 2012 nog door eiseres werd ontkend dat het besluit in persoon aan haar was uitgereikt (volgens eiseres had zij dit op 13 april 2012 op haar bureau aangetroffen), eiseres deze stelling later in een door haar zelf opgesteld gespreksverslag d.d. 8 augustus 2012 heeft genuanceerd door te erkennen dat de gemeentesecretaris het besluit heeft afgegeven maar als het gaat om de datum zij is uitgegaan van de datum die op de brief staat. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de brief weliswaar door Noordman in haar bijzijn op haar bureau is gelegd maar dat dit niet kan worden gezien als een uitreiking zodat moet worden uitgegaan van de datum op de brief, 13 april 2012.
Nu er vanuit moet worden gegaan dat het primaire besluit op 11 april 2012 door uitreiking aan eiseres is bekend gemaakt is de laatste dag van de bezwaartermijn 23 mei 2012. Aangezien het op 24 mei 2012 gedateerde bezwaarschrift op diezelfde dag aan verweerder is overhandigd, is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend.
Met betrekking tot de vraag of het niet-tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is te achten stelt de rechtbank voorop dat in de bezwaarclausule onder het primaire besluit duidelijk is gesteld dat indiening van een bezwaarschrift dient te geschieden binnen zes weken na bekendmaking van het besluit. Eiseres had zich, temeer daar zij als secretaris van de vaste bezwarencommissie met deze materie niet onbekend mag worden verondersteld, naar het oordeel van de rechtbank dienen te realiseren dat het moment van uitreiken van het besluit (11 april 2012) bepalend was en niet de datum die als verzenddatum op het besluit stond vermeld (13 april 2012). Het enkele feit dat bij de uitreiking van het besluit de datum van 11 april 2012 niet op het besluit is aangetekend door verweerder, ontslaat eiseres niet van haar verantwoordelijkheid om zelf nota te nemen van die datum. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
6. Verweerder dient het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling ter zake van de in beroep gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand. De rechtbank kent 2 punten ( beroepschrift 1, zitting 1) met wegingsfactor 1 toe.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het gestorte griffierecht van € 156 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944 ter zake van in beroep verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, rechter, in aanwezigheid van mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.