ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ6037

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 13 / 614 en Awb 13 / 615
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige omzetting uitwonendenbeurs naar thuiswonendenbeurs na huisbezoek zonder redelijke grond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 maart 2013 uitspraak gedaan over de omzetting van de uitwonendenbeurs van verzoekster naar een thuiswonendenbeurs. Verzoekster had in juni 2012 studiefinanciering aangevraagd en gekregen in de vorm van een uitwonendenbeurs. Echter, na een huisbezoek op 18 september 2012, heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) besloten om de beurs om te zetten naar een thuiswonendenbeurs, omdat zij twijfelden aan de juistheid van de door verzoekster opgegeven woon- en leefsituatie. Verzoekster heeft hiertegen beroep aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond was voor het afleggen van het huisbezoek. De voorzieningenrechter verwijst naar vaste rechtspraak die stelt dat er objectieve feiten en omstandigheden moeten zijn die aanleiding geven tot twijfel over de juistheid van de verstrekte informatie. In dit geval was de enige aanleiding voor het huisbezoek het risicoprofiel van verzoekster, wat op zichzelf geen redelijke grond vormt.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen informed consent was voor het huisbezoek. De toestemming van de belanghebbende moet berusten op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek. Dit was in dit geval niet het geval, aangezien verzoekster niet adequaat was geïnformeerd over de gevolgen van het weigeren van toestemming. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de resultaten van het huisbezoek niet meegewogen konden worden in de besluitvorming.

De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en het primaire besluit herroepen. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht aan verzoekster moet worden terugbetaald en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/614 en 13/615
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. S.J.L.M. van den Reek),
en
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (Dienst Uitvoering Onderwijs), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit tot toekenning van studiefinanciering aan verzoekster herzien en is de uitwonendenbeurs van verzoekster met ingang van 1 juli 2012 omgezet in een thuiswonendenbeurs. Daarbij is een bedrag van € 571,62 aan teveel ontvangen studiefinanciering teruggevorderd.
Bij besluit van 25 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.
Overwegingen
1. Nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal de voorzieningenrechter gebruik maken van de hem in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Verzoekster staat vanaf 5 juni 2012 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op het adres [adres] te [woonplaats] (bij haar broer en diens partner).
Op 8 juni 2012 is aan verzoekster per 1 juli 2012 studiefinanciering toegekend in de vorm van een beurs voor een uitwonende. Op 18 september 2012 heeft een controle (huisbezoek) plaatsgevonden.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitwonendenbeurs van verzoekster met ingang van 1 juli 2012 omgezet in een thuiswonendenbeurs. Daarbij is een bedrag van € 571,62 aan teveel ontvangen studiefinanciering teruggevorderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de herziening en terugvordering gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het huisbezoek is gebleken dat verzoekster niet feitelijk woonachtig is op het door haar opgegeven adres, zodat vanaf 1 juli 2012 geen recht bestaat op een uitwonendenbeurs.
3. Verzoekster heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het huisbezoek van 18 september 2012 onrechtmatig was omdat – kort gezegd – voor het afleggen van het huisbezoek geen redelijke grond bestond en van ‘informed consent’ evenmin sprake was. Om die reden zouden de resultaten van het huisbezoek buiten beschouwing moeten worden gelaten, aldus verzoekster.
4. Naar vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) d.d. 11 april 2007, LJN: BA2436) is van een redelijke grond voor een huisbezoek sprake als objectieve feiten en omstandigheden bekend zijn op grond waarvan redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid en/of volledigheid van de door een belanghebbende over zijn woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen. Ingevolge die rechtspraak vormt daarbij het enkele feit dat op een belanghebbende een bepaald risicoprofiel van toepassing is, geen redelijke grond om zonder toestemming medewerking te kunnen verlangen voor het afleggen van een huisbezoek. De voorzieningenrechter ziet geen reden deze - in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) tot stand gebrachte - rechtspraak niet ook van toepassing te achten op huisbezoeken welke in het kader van de uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) plaatsvinden.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de reden voor het onderhavige huisbezoek niet gelegen was in concrete en objectieve feiten en omstandigheden die redelijkerwijs twijfel konden oproepen over de juistheid van het door verzoekster opgegeven woon- en GBA-adres, maar dat de directe aanleiding voor het huisbezoek gelegen was in het feit dat op verzoekster één of meer risicoprofielen, waaronder de omstandigheid dat het door verzoeksters opgegeven woon- en GBA-adres op korte afstand van het ouderlijk huis gelegen is, van toepassing waren. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter geen redelijke grond aanwezig voor het huisbezoek op 18 september 2012. Deze beroepsgrond slaagt.
6. Met betrekking tot de vraag of tijdens het huisbezoek op 18 september 2012 van informed consent sprake is geweest, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7. De eis van informed consent houdt in dat de toestemming van de belanghebbende berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van de uitkering heeft.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekster gevolgd worden in haar standpunt dat aan de hierboven omschreven eis in haar geval niet is voldaan.
8. De voorzieningenrechter stelt in dit verband allereerst vast dat niet gebleken is dat voor het huisbezoek toestemming is verkregen van één van de bewoners van de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is op 18 september 2011 uitsluitend aan de vader en moeder van verzoekster gevraagd om toestemming voor het huisbezoek, waarbij de moeder voor binnentreden heeft aangegeven dat niet zij maar haar zoon [naam zoon] de bewoner was. Uit de verdere verklaringen van de vader en moeder kan voorts worden afgeleid dat zij zich op geen enkele wijze als bewoners van de woning hebben gepresenteerd en slechts hebben aangegeven dat zij aanwezig waren om te helpen met de verbouwing. Uit het feit dat de broer van verzoekster in een telefonisch onderhoud met de controleurs tijdens het huisbezoek geen bezwaren heeft geuit, kan niet worden afgeleid dat hij als bewoner uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek. Verzoekster zelf die tijdens het huisbezoek door haar ouders werd gebeld heeft, zo is ter zitting vastgesteld, niet met de controleurs gesproken.
9. Afgezien van het vorenstaande stelt de voorzieningenrechter vast dat uit de voorbedrukte en door de vader ondertekende ‘verklaring toestemming huisbezoek’ (onder punt 3.1) niet blijkt dat door de controleurs informatie is verstrekt over de gevolgen die de weigering van toestemming voor het recht op studiefinanciering zou kunnen hebben. Aangezien in dit geval een redelijke grond voor een huisbezoek ontbrak had die informatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten inhouden dat het weigeren van toestemming geen gevolgen zou hebben voor het recht op studiefinanciering. In het betreffende formulier staat op dit punt echter uitsluitend vermeld dat de controleurs het doel van het huisbezoek hebben uitgelegd en dat is medegedeeld dat het recht bestaat om de toegang tot de woning te weigeren. Dat verweerder aan zijn controleurs een brochure verstrekt waarin er op gewezen wordt dat zij gehouden zijn mee te delen dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor de toekenning studiefinanciering, maakt dit niet anders.
10. Gelet op het voorgaande hebben de controleurs, door zonder redelijke grond en zonder toestemming van verzoekster of de hoofdbewoner het huis en de kamer van verzoekster te betreden, inbreuk gemaakt op het huisrecht van verzoekster. Dit betekent volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de CRvB d.d. 12 januari 2010, LJN BK8928) dat wat de controleurs tijdens het huisbezoek hebben waargenomen als onrechtmatig verkregen bewijs bij de beoordeling van het recht op studiefinanciering van verzoekster buiten beschouwing dient te blijven. Andere bevindingen dan die welke tijdens het huisbezoek zijn verkregen heeft verweerder niet aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
11. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen. Ter finale afdoening van het geschil zal de voorzieningenrechter tevens met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder b, van de Awb het primaire besluit van 23 oktober 2012 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Nu als gevolg hiervan voor verzoekster ingaande 1 juli 2012 weer recht bestaat op een uitwonendenbeurs is er geen noodzaak meer voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12. Verweerder dient het voor het beroep en het indienen van het verzoek betaalde griffierecht aan verzoekster te vergoeden. Verweerder wordt tevens veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De voorzieningenrechter kent ter zake van verleende rechtsbijstand 3 punten toe met wegingsfactor 1 (verzoekschrift 1 punt, beroepschrift 1 punt en zitting 1 punt), met een bedrag per punt van €472, in totaal derhalve €1416.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 23 oktober 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van (twee maal € 44 = ) € 88 aan verzoekster betaalt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van €1416 ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A.M.C. Habraken - Hermans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.