ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3713

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 13 / 394 en Awb 12 / 4251
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof voor schoolvakantie door ouders van een leerling met ontwikkelingsproblematiek

In deze zaak hebben verzoekers, ouders van een dertienjarige zoon met ontwikkelingsproblematiek, een verzoek ingediend om verlof voor hun zoon om in de periode van 15 tot en met 22 maart 2013 niet naar school te hoeven gaan wegens vakantie. De school heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot een beroepsprocedure. De voorzieningenrechter heeft op 8 maart 2013 uitspraak gedaan, waarbij hij oordeelde dat de specifieke aard van het beroep van de vader, piloot, niet automatisch betekent dat het gezin niet in de schoolvakanties op vakantie kan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de arbeidsvoorwaarden van de vader, en niet zijn beroep, de reden zijn dat het gezin niet in de schoolvakanties op vakantie kan. De ouders hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij alleen buiten de schoolvakanties op vakantie kunnen gaan. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van het verlof door de school bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om het algemene onderwijsbelang en het persoonlijk belang van de leerling tegen elkaar af te wegen, waarbij in dit geval het onderwijsbelang zwaarder woog.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/394 (voorlopige voorziening)
AWB 12/4251
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers], te Uden, verzoekers
(gemachtigde: mr. A.T. Onbelet),
en
de directeur van Het Hooghuis locatie Heesch, te Oss, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Schutter).
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekers om verlof te verlenen aan hun zoon [naam A] om de school (Het Hooghuis, locatie Heesch) in de periode van 15 tot en met 22 maart 2013 niet te bezoeken wegens vakantie, afgewezen.
Bij besluit van 21 november 2012 (het bestreden besluit), nader aangevuld bij brief van 20 december 2012, heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 23 januari 2013 hebben verzoekers de gronden van beroep nader aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 maart 2013 heeft verweerder nog een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Daar waren aanwezig
[verzoeker A], bijgestaan door zijn gemachtigde, de directeur van het Hooghuys locatie Heesh F.M. Elkerbout, bijgestaan door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verzoekers was tevens aanwezig R. Poulussen, werkzaam als juridisch adviseur bij de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (VNV).
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[verzoeker A] werkt als piloot van vrachtvliegtuigen bij Martinair (werkgever). Door middel van een aanvraagformulier, ondertekend op 12 oktober 2012, hebben verzoekers bij verweerder een verzoek ingediend voor zes schooldagen extra verlof buiten de schoolvakanties voor hun zoon [naam A], te weten van 15 maart 2013 tot en met 22 maart 2013.
[naam A] is dertien jaar en zit vanwege zijn meervoudige gediagnosticeerde ontwikkelingsproblematiek in een zogenoemde schakelklas. Dit is een klas waar leerlingen bijzondere en systematische leerlingbegeleiding krijgen. Door die extra begeleiding moet [naam A] na dit tweede leerjaar kunnen doorstromen naar het derde leerjaar in het reguliere voortgezet onderwijs (VMBO-T).
3. Verweerder heeft het verzoek om verlof afgewezen, omdat – kort gezegd – het feit dat [verzoeker A] als piloot werkt niet betekent dat hij niet met zijn gezin tijdens de schoolvakantie op vakantie kan en [naam A] in een speciale klas zit en extra begeleiding krijgt, zodat het missen van een lesweek nadelig zal zijn voor zijn schoolloopbaan.
4. Ingevolge artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969 (Lpw), voor zover hier van belang, zijn de ouders vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, indien de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de ouders slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan. Het begrip 'specifieke aard van het beroep' in artikel 11 van de Lpw duidt volgens vaste jurisprudentie op een zeer beperkte categorie van beroepen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 december 2010, LJN: BO8268). Daarbij moet volgens de wetsgeschiedenis worden gedacht aan seizoensgebonden werkzaamheden, respectievelijk werkzaamheden in bedrijfstakken die in de zomermaanden een piekdrukte kennen, waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is in die periode een vakantie op te nemen.
5. Ingevolge artikel 13a, eerste lid, van de Lpw kan een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 11, onder f, slechts worden gedaan indien het hoofd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere voor de duur van het verlof de school onderscheidenlijk de instelling niet bezoekt. Deze bepaling geeft aan verweerder de bevoegdheid en dus niet de verplichting om het verlof te verlenen. Bij de beoordeling van een verzoek moet het algemene onderwijsbelang en het persoonlijk belang van de leerplichtige of het gezin waartoe hij behoort tegen elkaar worden afgewogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 december 1997, LJN: ZF3108).
6. De wijze waarop verweerder verlofaanvragen beoordeeld is neergelegd in RBL BNO leerplicht en voortijdig schoolverlaten Verlofregeling vrijstelling van schoolbezoek van september 2012 en in de schoolgids 2012-2013.
7. Verzoekers hebben aangevoerd dat de specifieke aard van het beroep van [verzoeker A] met zich brengt dat hij in een van de reguliere schoolvakanties niet met het gezin op vakantie kan gaan. Door de werkgever wordt voor het toekennen van verlof een puntensysteem gehanteerd, dat is vastgelegd in de CAO. Deze bepalingen in de CAO bieden volgens verzoekers het gezin slechts de mogelijkheid om eens in de drie tot vijf jaar verlof in de reguliere vakantieperiode op te nemen. Ter zitting heeft de heer Poulussen toegelicht dat piloten een zeer beperkte invloed hebben op de toewijzing van verlof. Hij heeft verwezen naar een advies van Ingrado, de landelijke brancheorganisatie voor leerplichtambtenaren. In dit advies staat dat Ingrado haar leden adviseert de beleidsregel ook van toepassing te verklaren op de beroepsgroep verkeersvliegers in gevallen waarin een verkeersvlieger vanwege de CAO nooit met het gezin in een schoolvakantie op vakantie kan, alsook dat zij de leden en dus ook het RBL BNO adviseren de beleidsregel anno 2012 ook voor verkeersvliegers toe te passen, mits aan de voorwaarde als hierboven gesteld wordt voldaan: dus in alle vakanties beschikbaar als verkeersvlieger en niet in staat met het gezin op vakantie te gaan.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De specifieke aard van het beroep van piloot brengt niet zonder meer mee dat het onmogelijk is om in de schoolvakanties verlof op te nemen. Anders dan verzoekers hebben betoogd is het niet zozeer het beroep van piloot dat verzoekers verhindert om tijdens een van de schoolvakanties van een gezinsvakantie te genieten, maar de daaraan verbonden arbeidsvoorwaarden, terwijl verzoekers evenmin aannemelijk hebben gemaakt dat zij slechts buiten de schoolvakantie met het gezin op vakantie kunnen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2011, LJN:BR2317). Weliswaar hebben verzoekers gewezen op de brief van de werkgever van 11 december 2012, waarin staat dat [verzoeker A] voor 2012 verlofaanvragen heeft ingediend voor periodes in de schoolvakanties, maar de werkgever heeft in deze brief slechts in algemene bewoordingen uiteengezet dat verlof moest worden geweigerd. Een uitdrukkelijk verzoek aan de werkgever, om niet te worden ingeroosterd in een van de schoolvakanties, ontbreekt, terwijl [verzoeker A] evenmin inzicht heeft gegeven in zijn werk- en vakantieroosters. Bovendien gaat het door de werkgever gehanteerde puntensysteem uit van een eerlijke verdeling van gewilde verlofdagen, zoals tweede kerstdag en dagen in schoolvakanties. Verzoekers hebben geen inzicht gegeven in de wijze waarop [verzoeker A] zijn verlofdagen in voorgaande jaren heeft opgenomen, zodat niet duidelijk is of het niet kunnen opnemen van verlofdagen tijdens schoolvakanties het gevolg is van eerder gemaakte keuzes over het opnemen van verlofdagen van [verzoeker A] dan wel dat hij – ook los van gemaakte keuzes – door het puntensysteem wordt gedwongen om alle schoolvakanties te werken.
10. Voor zover verzoekers betogen dat in het licht van veranderde maatschappelijke ontwikkelingen niet meer kan worden vastgehouden aan de restrictieve uitleg van het begrip 'specifieke aard van het beroep', die de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bij het totstandbrengen van artikel 11, aanhef en onder f, van de Lpw voor ogen stond, moet worden geoordeeld dat dit betoog faalt. Verzoekers voorgestane ruimere uitleg van dat begrip maakt immers niet dat eraan voorbij kan worden gegaan dat zij, zoals hiervoor is overwogen, niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij met het gezin slechts buiten de reguliere schoolvakanties op vakantie kunnen gaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2011 (LJN: BR2317).
11. Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat het onderwijs dat [naam A] volgt minder “bijzonder” is dan door verweerder wordt voorgesteld. Het is niet aannemelijk dat de goede resultaten die [naam A] heeft, door een korte vakantie teniet worden gedaan.
12. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
13. Zoals hiervoor overwogen moet bij de beoordeling van een verzoek het algemene onderwijsbelang en het persoonlijk belang van de leerplichtige of het gezin waartoe hij behoort tegen elkaar worden afgewogen. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder het onderwijsbelang niet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het persoonlijk belang van [naam A] en verzoekers. Hierbij heeft verweerder vooral van belang kunnen achten dat [naam A] in een schakelklas zit en wordt begeleid om volgend leerjaar naar het reguliere onderwijs door te stromen. Het betoog van verzoekers dat verweerder het verzoek om verlof niet mocht weigeren, omdat hij vorig schooljaar onder gelijke omstandigheden een verzoek tot verlof buiten de reguliere vakanties heeft ingewilligd, faalt. Verweerder heeft ter zitting van de voorzieningenrechter genoegzaam uitgelegd dat de schoolsituatie van [naam A] ten opzichte van vorig jaar is gewijzigd.
14. Het beroep is ongegrond.
15. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Langen-Wouda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarmee is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.