uitspraak van de meervoudige kamer van 17 januari 2013 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel,
te Gemert, eiser
(gemachtigden: M. de Laat en C. van der Voort),
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigden: mr. L.E. Sipos en R. Schuurmans).
Bij besluit van 23 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een incidentele aanvullende uitkering op het voor 2009 toegekende budget voor het inkomensdeel Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 november 2012 heeft eiser nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2012, waar partijen bij hun gemachtigden zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering om het college van middelen te voorzien met het oog op het toekennen van algemene bijstand.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de WWB kan door Onze Minister, kort gezegd, op verzoek van het college een incidentele uitkering worden verleend indien de verstrekte uitkering op grond van artikel 69 onvoldoende dekking biedt voor de nettolasten van het toekennen van algemene bijstand.
Ingevolge artikel 74, tweede lid, eerste volzin, van de WWB wordt een verzoek als bedoeld in het eerste lid door het college ingediend bij de toetsingscommissie.
Ingevolge artikel 73, tweede lid, heeft de toetsingscommissie tot taak aan Onze Minister een oordeel te geven over een verzoek als bedoeld in artikel 74, eerste lid.
2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit WWB 2007 wordt, voor zover hier van belang, een incidentele aanvullende uitkering slechts toegekend voor zover de uitkomst van de beoordeling van het effect van de arbeidsmarkt en van het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan alsmede de rechtmatige uitvoering van de wet daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, eerste volzin, van het Besluit WWB 2007 beoordeelt de toetsingscommissie of een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden en adviseert Onze Minister.
3. Artikel 15, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling WWB en WIJ, bepaalde ten tijde hier van belang dat een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering met betrekking tot een gemeente met meer dan 10.000 inwoners slechts voor inwilliging in aanmerking kan komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
Artikel 15, vierde lid, van de Regeling WWB en WIJ, bepaalde ten tijde hier van belang, dat van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in ieder geval sprake is indien:
a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3], en
b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3].
Artikel 15, zesde lid, van de Regeling WWB en WIJ, bepaalde ten tijde hier van belang, dat, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie met betrekking tot een gemeente met maximaal 40.000 inwoners geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, de toetsingscommissie het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan bij de oordeelsvorming kan betrekken en indien dat beleid of de uitvoering daarvan daartoe aanleiding geeft, alsnog tot het oordeel komen dat het verzoek voor inwilliging in aanmerking kan komen.
4. Op 30 juli 2010 heeft eiser door middel van het aanvraagformulier Aanvulling uitkering 2009 WWB en de daarbij behorende bijlagen bij de toetsingscommissie een aanvraag ingediend om een aanvullende incidentele uitkering op het voor 2009 toegekende budget voor het inkomensdeel WWB 2009.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft deze afwijzing gebaseerd op een ongedateerd advies van de toetsingscommissie. Het advies vermeldt dat de toetsingscommissie heeft geconstateerd dat eiser niet heeft aangetoond dat in zijn gemeente sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt en dat eiser te weinig informatie heeft geleverd om een positief antwoord in overweging te kunnen nemen op de vraag of beleid en uitvoering voldoende aanleiding kunnen zijn voor een gunstig advies.
6. Bij brief van 29 maart 2011 heeft de toetsingscommissie bericht in het bezwaar van eiser geen aanleiding te zien haar eerdere advies te herzien. Op 11 april 2011 is eiser naar aanleiding van zijn bezwaarschrift gehoord. Zoals afgesproken tijdens de hoorzitting heeft eiser op 26 mei 2011 aanvullende informatie verstrekt aan de toetsingscommissie. Bij advies van 27 februari 2012 heeft de toetsingscommissie verweerder geadviseerd het verzoek van eiser af te wijzen. In het advies staat hierover het volgende vermeld:
“(…)
Beleid en uitvoering kunnen vervolgens voor de commissie aanleiding zijn om toch positief te adviseren. Dit is de zogeheten hardheidsclausule.
De commissie constateert dat zij met haar aanvullende informatie nu wel haar re-integratiebeleid heeft beschreven. Deze onderbouwing in derde instantie laat zien dat Gemert-Bakel redelijk actief is met re-integratieactiviteiten. Al wekt de teneur van de stukken wel de indruk dat de gemeente met alles aan de late kant is: zo schrijft de gemeente in 2009 dat de participatieladder is ingevoerd. Voorts heeft Gemert-Bakel weliswaar een Sinti-project, maar de resultaten hiervan zijn zeer teleurstellend, want soms is er zelfs sprake van een afname van participatie. Dit roept vervolgens de vraag op hoe het staat met de handhaving in Gemert-Bakel, de stukken geven hierop geen antwoord.
De commissie is van oordeel dat voor de omvang van het bestand naast het uitstroombeleid ook het instroompreventiebeleid en het handhavingsbeleid van belang is. De commissie constateert dat de beschrijving van het beleid op instroompreventie en het handhavingsbeleid nog steeds ontbreken.
Gelet op de beperkte informatie is er voor de commissie geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen en op grond van beleid en uitvoering alsnog tot een positief advies te komen.
(…)”
Op 27 maart 2012 is eiser wederom gehoord naar aanleiding van zijn bezwaarschrift.
7. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
8. Eiser heeft (in beroepsgrond B) aangevoerd dat verweerder steken heeft laten vallen in zijn verantwoordelijkheid voor het verstrekken van tijdige en duidelijke informatie. Eiser heeft verzocht om ontbrekende informatie alsnog te mogen aanleveren, maar verweerder heeft dit verzoek ten onrechte afgewezen. Nu het voor verweerder voor zijn besluitvorming relevant was om informatie van eiser te ontvangen over de thema’s preventie en handhaving, had hij eiser om die informatie moeten vragen. Het kan niet zo zijn dat het ontbreken van die informatie eiser wordt tegengeworpen en daaruit de conclusie wordt getrokken dat eiser haar beleid op deze thema’s niet op orde heeft.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op eiser rust de verplichting gegevens te verstrekken die voor verweerder (en de toetsingscommissie) nodig zijn om te beoordelen of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt en meer in het bijzonder of het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan aanleiding geven voor inwilliging van het verzoek om een incidentele aanvullende uitkering. Voor eiser had als orgaan van de gemeente duidelijk moeten zijn dat voor die beoordeling ook informatie over het instroompreventiebeleid en het handhavingsbeleid van belang is. Deze informatie geeft immers inzicht in de situatie op de arbeidsmarkt en in mogelijk achterliggende oorzaken van het budgettekort in de gemeente van eiser. Weliswaar heeft eiser erop gewezen dat de informatieverstrekking via de website in het jaar 2010 verschilde van de informatieverstrekking in het jaar 2012 en heeft hij terecht opgemerkt dat de website van 2012 in zoverre duidelijker is dan de website van 2010. Maar dat betekent niet dat eiser niet kon weten dat evenbedoelde informatie van belang was. Voor zover al onduidelijkheid bestond bij eiser over de te verstrekken informatie, had het op zijn weg gelegen hierover bij verweerder de gewenste duidelijkheid te verkrijgen, hetgeen eiser niet heeft gedaan. Gezien het hiervoor weergegeven besluitvormingsproces heeft verweerder eiser voldoende gelegenheid geboden het verzoek te onderbouwen en heeft verweerder na de hoorzitting van 27 maart 2012 geen aanleiding hoeven zien eiser andermaal in de gelegenheid te stellen dat verzoek te onderbouwen.
10. Eiser heeft aangevoerd (beroepsgrond C) dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in eisers gemeente. In de eerste plaats heeft eiser hiertoe gewezen op het doel van de reorganisatie van zijn afdeling Sociale Zaken om de uitstroom te bevorderen en de instroom te beperken. De maatregelen die zijn getroffen passen in een strategie om het inkomensdeel van de WWB terug te dringen en sluiten dus aan bij het doel van de incidentele aanvullende uitkering, namelijk het terugdringen van de tekorten in het beleid en uitvoering. In de tweede plaats heeft eiser hiertoe gewezen op de aanwezigheid van een grote groep Sinti en Roma in zijn gemeente.
Eiser heeft voorts aangevoerd (beroepsgrond D) dat verweerder de mate waarin eiser de tekorten kan worden verweten, de geldelijke investeringen die hij heeft gedaan en de successen die daarbij zijn behaald, onvoldoende heeft gewogen in het licht van het doel waarvoor de aanvullende incidentele uitkering is bedoeld.
11. Deze twee beroepsgronden slagen evenmin. Uit het hiervoor weergegeven wettelijke kader volgt dat de toetsingscommissie moet beoordelen of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt en meer in het bijzonder of het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan aanleiding geven voor inwilliging van het verzoek om een incidentele aanvullende uitkering. De toetsingscommissie adviseert vervolgens verweerder hierover. Het wettelijke kader laat de toetsingscommissie en vervolgens verweerder terzake van die beoordeling dus een ruime beoordelingsvrijheid. De rechter kan die beoordeling slechts terughoudend toetsen. De toetsingscommissie heeft kennisgenomen van de door eiser verstrekte informatie, maar heeft blijkens het advies, zoals hiervoor weergegeven, geconstateerd dat de beschrijving van het beleid op instroompreventie en het handhavingsbeleid ontbreekt, terwijl die informatie voor de beoordeling wel van belang is. De toetsingscommissie en vervolgens verweerder hebben bij deze stand van zaken dan ook niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in de gemeente van eiser.
12. Eiser heeft aangevoerd (beroepsgrond A) dat het advies van de toetsingscommissie niet zorgvuldig tot stand gekomen is en dat verweerder in het bestreden besluit nauwelijks is ingegaan op de daartegen door eiser in bezwaar aangedragen argumenten. Verweerder kent daarentegen wel een bepalend gewicht toe aan het negatieve advies.
13. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Er bestaat, gezien het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat verweerder niet van de juistheid van de door de toetsingscommissie verstrekte adviezen mocht uitgaan. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is geen sprake.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en
mr. J.M.H. Rijken - Lie, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.