In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de toekenning van een voorschot op de WW-uitkering aan een derde-partij, ondanks dat de eiser aan deze derde-partij een disciplinaire maatregel van ontslag had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij op 1 mei 2013 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) is toegekend, die later is geschorst. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 12 november 2013 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de derde-partij verwijtbaar werkloos is geworden. De rechtbank heeft verweerder gevolgd in zijn conclusie dat er geen dringende reden voor ontslag was, en dat de toekenning van het voorschot op de WW-uitkering in redelijkheid kon plaatsvinden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Werkloosheidswet.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2013 niet-ontvankelijk was verklaard, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en is het griffierecht aan eiser vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.