ECLI:NL:RBOBR:2013:6956

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_4410
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorschot op WW-uitkering ondanks disciplinaire maatregel van ontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de toekenning van een voorschot op de WW-uitkering aan een derde-partij, ondanks dat de eiser aan deze derde-partij een disciplinaire maatregel van ontslag had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij op 1 mei 2013 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) is toegekend, die later is geschorst. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 november 2013 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de derde-partij verwijtbaar werkloos is geworden. De rechtbank heeft verweerder gevolgd in zijn conclusie dat er geen dringende reden voor ontslag was, en dat de toekenning van het voorschot op de WW-uitkering in redelijkheid kon plaatsvinden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Werkloosheidswet.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2013 niet-ontvankelijk was verklaard, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en is het griffierecht aan eiser vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4410

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 december 2013 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, eiser
(gemachtigde: mr. M.J.J. Rutten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: T.P.A.W. Hanenberg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij]
(gemachtigde: mr. drs. N. Mauer).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2013 heeft verweerder aan [derde-partij] met ingang van 28 maart 2013 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft verweerder de aan [derde-partij] toegekende WW-uitkering met ingang van 22 april 2013 geschorst.
Bij besluit van 29 mei 2013 heeft verweerder bepaald dat het op 24 mei 2013 genomen schorsingsbesluit wordt ingetrokken en dat [derde-partij] met ingang van 28 maart 2013 een voorschot op haar mogelijke WW-uitkering wordt toegekend.
Eiser heeft tegen de besluiten van 1 en 29 mei 2013 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 juli 2013 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor eiser zijn tevens verschenen [adviseur], senior adviseur P&O en [teammanager], teammanager Facilitair Bedrijf. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde-partij] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
Voor de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden in de zaak met nummer SHE 13/3970.
2.
Verweerder is onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 oktober 2012 (ELCI:NL:CRVB:2012:BY1983) en 1 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9140) op basis van zelfstandig onderzoek tot de conclusie gekomen dat onvoldoende is komen vast te staan dat [derde-partij] verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens verweerder heeft eiser het onderzoek naar het IP-adres waarvandaan de advertentie op Marktplaats is geplaatst, niet kunnen voltooien. Bovendien bestaat er volgens verweerder onduidelijkheid over de aanwezigheid van [derde-partij] op haar werkplek, aangezien niet bekend is of zij het pand daadwerkelijk heeft verlaten en is het ook niet zeker waarvandaan [derde-partij] de agenda-items in Outlook heeft geaccepteerd. Daarbij komt dat de meest zwaarwegende informatie afkomstig is van de P&O adviseur van eiser die namens hem tevens met de zaak is belast. Verweerder heeft geen schriftelijke stukken aangetroffen waaruit blijkt dat [derde-partij] zich schuldig heeft gemaakt aan de haar verweten gedragingen. De politie heeft de onderzoeksresultaten niet schriftelijk bevestigd en bovendien het onderzoek geseponeerd. Hoewel verweerder het aannemelijk acht dat iemand binnen de organisatie van eiser de advertentie op Marktplaats heeft gezet, is volgens hem onvoldoende komen vast te staan dat [derde-partij] dat heeft gedaan. Verweerder heeft erop gewezen dat [derde-partij] altijd heeft ontkend iets te maken te hebben gehad met het plaatsen van de advertentie op Marktplaats.
3.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder [derde-partij] ten onrechte een voorschot op haar mogelijke WW-uitkering heeft toegekend. Daartoe heeft eiser erop gewezen dat de tijdelijke aanstelling van [derde-partij] tussentijds is beëindigd op grond van strafontslag, c.q. ontslag op staande voet. Volgens eiser is [derde-partij] dan ook ontslagen wegens een dringende reden en dat haar daarvan ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de hieraan door eiser ten grondslag gelegde onderbouwing, wordt verwezen naar de ontslagzaak van [derde-partij] met nummer SHE 13/3970.
4.
Aan de orde is de vraag of de toekenning van het voorschot op de mogelijke WW-uitkering van [derde-partij] met ingang van 28 maart 2013, in rechte kan standhouden. Van belang hierbij is de uitspraak van de CRvB van 28 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1581 waarin is bepaald dat verweerder vooruitlopend op de vaststelling van een WW-uitkering, op grond van artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorschot kan verlenen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling van een WW-uitkering zal worden vastgesteld. Voor het bepalen van de verwachting dat een verplichting tot betaling van een WW-uitkering bestaat, dient verweerder op grond van diezelfde uitspraak van de CRvB een inschatting te maken van de afloop van de ontslagprocedure.
5.
Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer daarvan een verwijt kan worden gemaakt. De hier geformuleerde maatstaf voor de beoordeling geldt ook indien het gaat om een verhouding die wordt beheerst door het ambtenarenrecht.
6.
Ingevolge vaste rechtspraak van de CRvB zijn de elementen die meewegen bij de beoordeling of zich een dringende reden voordeed, de subjectiviteit van de dringende reden, in onderlinge samenhang bezien met de aard en de ernst van de gedraging en de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben. Daarbij vormt ook de reactie van de werkgever op het gedrag van de werknemer een indicatie voor het aanwezig zijn van een dringende reden (CRvB van 15 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010: BN1974).
7.
Uit de beschikbare gegevens blijkt volgens verweerder onvoldoende dat [derde-partij] de betreffende advertentie op Marktplaats.nl heeft gezet. De rechtbank volgt verweerder hierin. Daarbij stelt zij vast dat het ontslag met name is gebaseerd op de verklaring van senior adviseur P&O [adviseur]. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele verklaring te weinig om te concluderen dat de marktplaatsadvertentie is geplaatst door [derde-partij]. Hieruit dient naar het oordeel van de rechtbank te volgen dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat van een arbeidsrechtelijke dringende reden geen sprake is. Dit betekent dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [derde-partij] met ingang van 28 maart 2013 een voorschot WW-uitkering toe te kennen. De door eiser in beroep overgelegde verklaring van [persoon], werkzaam bij de politie Oost-Brabant afdeling Valkenswaard en Waalre, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij wijst zij kortheidshalve naar haar overwegingen in de ontslagzaak met het nummer SHE 13/3970.
8.
Desgevraagd ter zitting heeft verweerder bevestigd dat hij met het besluit van 29 mei 2013 mede bedoeld heeft het toekenningsbesluit van 1 mei 2013 in te trekken. Hieruit volgt dan dat verweerder eiser ten onrechte in zijn bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2013 heeft ontvangen. Het bestreden besluit kan enkel om deze reden niet in stand blijven. Ingevolge artikel 8:72, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover het bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijks is verklaard. Voor het overige is het beroep ongegrond.
9.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 944,00 voor kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand:
- 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- Waarde per punt € 472,00;
- Wegingsfactor 1.
10.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder eiser ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2013;
  • verklaart het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 mei 2013 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 944,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter, en mr. J.Y. van de Kraats en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.
griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.