ECLI:NL:RBOBR:2013:6860

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
SHE 13/3960
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een primair besluit inzake WOB-verzoek en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk. Eiser had op 26 april 2013 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) om bepaalde documenten te ontvangen. Na een gedeeltelijke verstrekking van informatie door verweerder, heeft eiser op 9 juni 2013 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 april 2013, waarin het verzoek om informatie niet volledig was ingewilligd. Verweerder heeft vervolgens op 31 juli 2013 het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat eiser heeft doen besluiten om beroep in te stellen.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2013 heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder hangende het bezwaar alsnog de ontbrekende informatie heeft verstrekt, waardoor het primaire besluit van 13 mei 2013 herroepen is. De rechtbank oordeelde dat de onrechtmatigheid van het besluit van verweerder vaststond, en dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase.

De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 472,00 voor de bezwaarfase en € 944,00 voor de beroepsfase. Daarnaast werd verweerder opgedragen het griffierecht van € 160,00 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de datum van toezending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3960
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk, verweerder

(gemachtigde: D.T. van Rooij Msc BBA).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2013 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zij het verzoek om informatie toewijzen.
Hiertegen heeft eisers gemachtigde op 9 juni 2013 bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder alsnog de ontbrekende informatie aan eiser doen toekomen tezamen met de brief van 28 juni 2013.
Bij besluit van 31 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en geweigerd de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2013, waar eiser tezamen met zijn gemachtigde is verschenen. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 472,00;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten, vastgesteld op
€ 944,00;
- draagt verweerder op het griffierecht ter hoogte van € 160,00 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan. Bij brief van 26 april 2013 heeft eiser verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verzocht hem de in die brief genoemde stukken toe te sturen. Bij besluit van 26 april 2013 heeft verweerder eiser een deel van de door hem gevraagde documenten verstrekt. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verweerder verzocht de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden. Hangende bezwaar heeft verweerder eiser bij brief van 28 juni 2013 alsnog de overige door hem gevraagde informatie verstrekt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en heeft verweerder het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.
2.
Eiser stelt in beroep dat zijn procesbelang is gelegen in het verkrijgen van een proceskostenvergoeding in bezwaar.
3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS, zie onder meer de uitspraken van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012: BV3193, 26 januari 2011, ECL:NL:RVS:2011:BP2088, 4 april 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA2263, 23 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004: AP3399) is sprake van een belang bij het verkrijgen
van een beoordeling van een bezwaar, gericht tegen een primair besluit, indien in het bezwaarschrift ten aanzien van de kosten daarvan om toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verzocht. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
4.
Eisers beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak treedt in de plaats van het te vernietigen bestreden besluit.
5.
Zoals de ABRS meermalen heeft overwogen vindt herroeping van een primair besluit plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het primaire besluit (zie onder meer de uitspraak van 24 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5347). Door hangende bezwaar bij brief van 28 juni 2013 alsnog de overige door eiser verzochte informatie te verstrekken, heeft verweerder het besluit van 23 april 2013 herroepen. De onrechtmatigheid van dit besluit is hiermee gegeven en verweerder had, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb tot een proceskostenvergoeding moeten overgaan.
6.
De rechtbank stelt de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de bezwaarfase vast op
€ 472,00 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, wegingsfactor 1, met een waarde per punt van € 472,00. Vergelijk ECLI:NL:RVS:2013:BZ3975, 13 maart 2013).
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in door eiser in beroep gemaakte proceskosten en stelt deze op grond van het Bpb vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, met een waarde per punt van € 472,00).
8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9.
De rechtbank maakt er melding van dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending van het proces-verbaal hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M. Manie, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: