200905824/1/H3.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Woensdrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 juni 2009 in zaak nr. 09-1132 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Bij besluit van 17 december 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het hoogheemraadschap) aan [appellant] informatie verstrekt.
Bij brief van 29 december 2008 heeft [appellant] hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 6 januari 2009 heeft het hoogheemraadschap aan [appellant] aanvullende informatie verstrekt.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het hoogheemraadschap het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2009, verzonden op 30 juni 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Het hoogheemraadschap heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.H. Janssen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Janssen & Partner, en het hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door mr. N. Talsma, werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na de dag waarop het verzoek is ontvangen. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, geschiedt de verstrekking van informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek. Indien de omvang of de gecompliceerdheid van de informatie een verlenging rechtvaardigt, kan deze termijn worden verlengd met ten hoogste vier weken. Van de verlenging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het hoogheemraadschap het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het alle door [appellant] gevraagde informatie heeft verstrekt. Hiertoe heeft zij overwogen dat het hoogheemraadschap bij het besluit van 17 december 2008 niet heeft geweigerd of voorbehouden bepaalde stukken te verstrekken. Na ontvangst van het bezwaarschrift heeft het hoogheemraadschap per ommegaande een abusievelijk ontbrekend document alsnog toegezonden, zodat [appellant] geen belang meer had bij zijn bezwaar, aldus de rechtbank.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het hoogheemraadschap, door hem bij brief van 6 januari 2009 alsnog nadere informatie toe te zenden, het besluit van 17 december 2008 heeft herroepen. Gelet hierop had het hoogheemraadschap zijn bezwaar gegrond moeten verklaren en hem een vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) moeten toekennen, aldus [appellant].
2.4. Dit betoog slaagt. In zijn aanvraag van 11 december 2008 heeft [appellant] het hoogheemraadschap op grond van de Wob verzocht om informatie over plichtsverzuim door ambtenaren van het hoogheemraadschap over de jaren 2005, 2006 en 2007. Hierbij heeft hij onder meer verzocht om afschriften van de besluiten waarbij de betrokken ambtenaar een disciplinaire straf of maatregel is opgelegd en gesteld dat het overleggen van een niet nader gemotiveerd strafbesluit, waarin wordt verwezen naar een eerder uitgebracht voornemen, in zijn ogen onvoldoende is. In het op 17 december 2008 overgelegde document van 17 oktober 2006 wordt verwezen naar een voornemen tot strafoplegging van 26 september 2006, welk voornemen bij brief van 6 januari 2009 alsnog door het hoogheemraadschap is toegezonden. Gelet op de aanvraag van [appellant] had het voor het hoogheemraadschap duidelijk moeten zijn dat dit voornemen onder die aanvraag viel.
In het besluit van 17 december 2008 schrijft het hoogheemraadschap: "Naar aanleiding van uw verzoek treft u hierbij de gevraagde gegevens aan". Als bijlage bij het besluit heeft het hoogheemraadschap besluiten tot disciplinaire maatregelen van 21 september 2005, 17 oktober 2006 en 6 december 2006 meegezonden. In het besluit wordt verwezen naar deze besluiten. Nu uit dit besluit, dat geen opsomming bevat van de verstrekte documenten, niet blijkt dat het hoogheemraadschap heeft beoogd het voornemen van 26 september 2006 openbaar te maken, dient dit besluit te worden aangemerkt als een weigering het voornemen van 26 september 2006 openbaar te maken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 april 2005 in zaak nr.
200407125/1), vindt herroeping van een primair besluit plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het primaire besluit. Door bij brief van 6 januari 2009 alsnog het voornemen van 26 september 2006 openbaar te maken heeft het hoogheemraadschap het besluit van 17 december 2008 herroepen. Gelet hierop had het hoogheemraadschap het bezwaar van [appellant] gegrond moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Nu [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de kosten die hij in bezwaar heeft moeten maken, moet in het kader van artikel 7:15 van de Awb worden onderzocht of de herroeping van het besluit van 17 december 2008 het gevolg is van een aan het hoogheemraadschap te wijten onrechtmatigheid. De Afdeling beantwoordt deze vraag bevestigend, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen. Dat het aanvankelijk niet verstrekken van het voornemen van 26 september 2006 op een vergissing zou berusten, doet hier niet aan af. Het betoog van het hoogheemraadschap dat het, gelet op artikel 6, tweede lid, van de Wob, tijdig de informatie heeft verstrekt, doet hier evenmin aan af. Nog los van het feit dat het college geen mededeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wob, heeft gedaan aan [appellant], laat dit immers onverlet dat het hoogheemraadschap bij het besluit van 17 december 2008 aanvankelijk heeft geweigerd het voornemen van 26 september 2006 openbaar te maken. Het op 6 januari 2009 alsnog openbaar maken van dit voornemen kan dan ook niet worden aangemerkt als de tenuitvoerlegging van het besluit van 17 december 2008.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het hoogheemraadschap van 10 februari 2009 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van het hoogheemraadschap van 17 december 2008 gegrond verklaren, het hoogheemraadschap alsnog veroordelen in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen besluit van 10 februari 2009.
2.6. Het hoogheemraadschap dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 juni 2009 in zaak nr. 09-1132;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 10 februari 2009, kenmerk 09.2485;
V. verklaart het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 17 december 2008, kenmerk 08.34390, gegrond;
VI. veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 februari 2009;
VIII. veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 373,00 (zegge: driehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Idema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010