ECLI:NL:RBOBR:2013:6275

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
SHE 12/2856
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand in verband met dopingprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een judoka, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had een aanvraag ingediend voor een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand in een procedure tegen de World Anti-Doping Agency (WADA) na een dopingcontrole tijdens het Nederlands Kampioenschap judo. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat de zaak niet voldeed aan de criteria voor rechtsbijstand, omdat het belang van eiser zou zijn gerelateerd aan vrijetijdsbesteding.

Eiser voerde aan dat hij een materieel belang had bij de toevoeging, omdat een schorsing zijn kansen op een topsportuitkering zou verkleinen. De rechtbank oordeelde echter dat het belang van eiser niet zodanig zwaarwegend was dat het rechtvaardigde dat een toevoeging werd verleend. De rechtbank benadrukte dat de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) geen ruimte biedt voor het ontlenen van materieel belang aan mogelijke proceskostenveroordelingen die door een andere partij in een geding kunnen worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de toevoeging enkel betrekking kan hebben op kosten gemaakt door de eigen advocaat of rechtshulpverlener.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.D. Streefkerk, in aanwezigheid van griffier A.F. Hooghuis. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 12/2856

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser] te[woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. J.M.M. Janssen),
en

het bestuur voor de raad voor rechtsbijstand, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2012 (1FX7641) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 juni 2012 om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand in verband met het voeren van verweer in een procedure tegen de World Anti-Doping Agency (WADA) afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is - met bericht van verhindering - ter zitting niet verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.
Eiser heeft op 28 mei 2011 deelgenomen aan het Nederlands Kampioenschap judo voor teams. Eiser heeft zich daarbij moeten onderwerpen aan een dopingcontrole waarbij bij eiser stoffen zijn aangetroffen die op de dopingslijst voorkomen. Nadat eiser een tuchtrechtelijk traject binnen de Judobond heeft doorlopen, is eiser door de internationale dopingautoriteit, de WADA opgeroepen om te verschijnen. Voor deze procedure heeft eiser de onderhavige toevoeging aangevraagd.
3.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat, onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, sub b. van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) en de werkinstructie ‘O030 verbintenissenrecht’, sprake is van een zaak die te maken heeft met vrijetijdsbesteding.
4.
Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat hij eerst resultaten tijdens topwedstrijden moet neerzetten alvorens voor een topsportuitkering van het NOC/NSF in aanmerking te komen. De kans daarop wordt kleiner indien hem een schorsing wordt opgelegd. Gelet hierop concludeert eiser dat hij een materieel belang heeft bij voeren van verweerder bij de WADA en dit dus niet als vrijetijdsbesteding kan worden afgedaan.
Eiser voert verder aan dat hij in de proceskosten veroordeeld kan worden, hetgeen volgens eiser tevens een materieel belang betreft om zich te laten bijstaan door een advocaat. Daarbij merkt eiser op dat bij de aanvraag niet is aangegeven dat sprake is van een financieel belang, nu immers de hoogte ervan ten tijde van de aanvraag niet bekend was en bovendien eiser er op dat moment niet van de op de hoogte was dat een proceskostenveroordeling na afloop van de procedure zou kunnen worden vastgesteld. Eiser wijst erop dat inmiddels uitspraak is gedaan waarbij eiser daadwerkelijk voor een deel in de proceskosten is veroordeeld.
Tenslotte verzoekt eiser om met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder te veroordelen tot schadevergoeding.
5.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), wordt rechtsbijstand niet verleend indien de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak.
Uit de Memorie van Antwoord (hierna: MvA) en de Nota naar aanleiding van het eindverslag (hierna: de Nota) bij de Wrb (Kamerstukken II, 1992-1993, 22 609, nrs. 6 en 11, blz. 11 en 4), volgt dat de raad bij het verlenen van toevoeging ter behartiging van immateriële belangen een ruime discretionaire bevoegdheid toekomt en dat toevoeging in die gevallen slechts bij uitzondering wordt verleend. Om te verduidelijken welke belangen als immaterieel belang kunnen worden aangemerkt, worden in de MvA en de Nota enkele voorbeelden gegeven, waaronder voorbeelden van belangen die direct samenhangen met vrijetijdsbesteding.
6.
De rechtbank deelt verweerders standpunt dat het belang ziet op de uitoefening van de vrijetijdsbesteding van eiser als judoka, en dat objectief gezien niet gesproken kan worden van een zodanig algemeen zwaarwegend belang dat een toevoeging moet worden verstrekt.
Evenmin kan gezegd worden dat eiser een uit vrijetijdsbesteding voortvloeiend materieel belang heeft op grond waarvan eiser voor een toevoeging in aanmerking komt. Met betrekking tot eisers beroepsgrond dat een schorsing eisers topsportcarrière nadelig zal beïnvloeden waardoor de kans op een topsportuitkering kleiner wordt, overweegt de rechtbank dat het onzeker is c.q. onduidelijk is gebleven in hoeverre eiser een perspectief heeft op een topsportcarrière. De rechtbank acht het voorts niet aannemelijk dat de uitkomst van de onderhavige schorsingsprocedure waarvoor toevoeging is verzocht, geheel bepalend is voor het verloop van eisers verdere judocarrière. In zoverre bestaat tussen de uitkomst van de schorsingsprocedure en eisers perspectief op zijn topsportcarrière een zodanig ver verwijderd (causaal) verband, dat niet meer gesproken kan worden van een materieel belang in de hier bedoelde zin. Eisers beroepsgrond kan derhalve niet slagen.
7.
Met betrekking tot eisers beroepsgrond dat de mogelijkheid dat in de proceskosten veroordeeld kan worden, een materieel belang betreft om zich te laten bijstaan door een advocaat, overweegt de rechtbank het volgende. In de Wrb, noch de toelichting daarop, noch in andere relevante regelgeving is steun te vinden voor het standpunt van eiser dat belang kan worden ontleend aan een mogelijke veroordeling in de proceskosten die worden gemaakt door een andere partij in een geding. Een toevoeging kan enkel zien op kosten gemaakt door de eigen advocaat of rechtshulpverlener ten behoeve van de onderliggende zaak. Het te hanteren criterium is daarbij het financiële of anderszins bijzondere belang bij die onderliggende zaak. De - ten tijde van de toevoegingsaanvraag overigens onzekere - mogelijkheid dat eiser in de proceskosten veroordeeld kan worden, kan hem dan ook geen materieel belang in de hierboven bedoelde zin voor verlening van een toevoeging van juridische bijstand opleveren.
8.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9.
Het -overigens niet nader onderbouwde- verzoek van eiser om schadevergoeding in de zin van artikel 8:73 van de Awb zal de rechtbank afwijzen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.