In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Oost-Brabant, is er een incident aanhangig gemaakt door de vennootschap naar Duits recht [onderneming B] tegen de besloten vennootschap [onderneming A] B.V. Het incident betreft de vraag of de rechtbank bevoegd is om bewijs te verkrijgen via videoconferentie. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 3 juli 2013 geoordeeld dat rechtstreekse bewijsverkrijging via videoconferentie de voorkeur verdient boven het inschakelen van een rogatoire commissie. [onderneming B] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelt dat de videoconferentie de directe interactie tussen de rechtbank, partijen en getuigen ernstig beperkt, wat zou leiden tot een ongelijk speelveld in de procedure.
De rechtbank heeft in het vonnis van 30 oktober 2013 geoordeeld dat het beginsel van een eerlijk proces vereist dat alle getuigen door dezelfde rechter worden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigen van [onderneming A] al door de rechtbank zijn gehoord en dat ook de getuigen van [onderneming B] door de rechtbank moeten worden gehoord. De rechtbank heeft het verzoek van [onderneming B] om een rogatoire commissie aan te stellen afgewezen en heeft [onderneming B] gevraagd in te stemmen met het horen van getuigen via videoconferentie. Indien [onderneming B] niet instemt, zal de rechtbank een datum bepalen voor het horen van de getuigen in de zittingsplaats 's-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft ook het verzoek van [onderneming B] om tussentijds hoger beroep open te stellen afgewezen, omdat dit onnodige vertraging zou opleveren. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating van [onderneming B] over de instemming met videoconferentie en voor het opgeven van verhinderdata in de maanden januari tot en met april 2014. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan.