In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van huurtoeslag. Eiser had in 2007 een huurovereenkomst gesloten voor een woonruimte, maar de Belastingdienst had de huurtoeslag over de jaren 2009 en 2010 definitief vastgesteld op nihil en € 1.001,00, respectievelijk, en de uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. Eiser betwistte deze besluiten en stelde dat de verhuurster zich onterecht had ingeschreven in de GBA op zijn adres, en dat hij zelfstandig woonde.
De rechtbank oordeelde dat eiser bewust had ingestemd met de bepalingen in de huurovereenkomst, waaronder het medebewonerschap van de verhuurster. De rechtbank concludeerde dat de inschrijving van de verhuurster in de GBA niet onjuist was en dat haar inkomen terecht was meegenomen in de beoordeling van de draagkracht van eiser. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat hij zelfstandig woonde en dat er geen medebewoners waren.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de besluiten van de Belastingdienst. Eiser had niet aangetoond dat de inschrijving in de GBA onjuist was en de rechtbank benadrukte dat zelfs als dat het geval zou zijn, er nog steeds sprake zou zijn van onzelfstandige woonruimte, waardoor er geen recht op huurtoeslag zou bestaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.