ECLI:NL:RBOBR:2013:6076

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
SHE 12/1709 en 13/21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huurtoeslag en medebewoners in de huurovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van huurtoeslag. Eiser had in 2007 een huurovereenkomst gesloten voor een woonruimte, maar de Belastingdienst had de huurtoeslag over de jaren 2009 en 2010 definitief vastgesteld op nihil en € 1.001,00, respectievelijk, en de uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. Eiser betwistte deze besluiten en stelde dat de verhuurster zich onterecht had ingeschreven in de GBA op zijn adres, en dat hij zelfstandig woonde.

De rechtbank oordeelde dat eiser bewust had ingestemd met de bepalingen in de huurovereenkomst, waaronder het medebewonerschap van de verhuurster. De rechtbank concludeerde dat de inschrijving van de verhuurster in de GBA niet onjuist was en dat haar inkomen terecht was meegenomen in de beoordeling van de draagkracht van eiser. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat hij zelfstandig woonde en dat er geen medebewoners waren.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de besluiten van de Belastingdienst. Eiser had niet aangetoond dat de inschrijving in de GBA onjuist was en de rechtbank benadrukte dat zelfs als dat het geval zou zijn, er nog steeds sprake zou zijn van onzelfstandige woonruimte, waardoor er geen recht op huurtoeslag zou bestaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummers: SHE 12/1709 en SHE 13/21

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2013 in de zaken tussen

[eiser] te[woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. P.G.L. van Veghel),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Vossen).

Procesverloop

In de zaak met kenmerk SHE 12/1709 heeft verweerder bij besluit van 18 april 2011 (het primaire besluit I, beschikkingsnummer 1416.83.764.T.09.6.4002) de huurtoeslag van eiser over het jaar 2009 definitief vastgesteld op nihil en de aan eiser uitbetaalde voorschotten van € 3.450,00 teruggevorderd.
In de zaak met kenmerk SHE 13/21 heeft verweerder bij besluit van 4 juni 2012 (het primaire besluit II, beschikkingsnummer 1416.83.764.T.10.6.4002) de huurtoeslag van eiser over het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 1.001,00 en het teveel aan eiser uitbetaalde bedrag van € 2.493,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 mei 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser inzake het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 november 2012 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser inzake het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Aan de orde is de vraag of verweerder terecht het recht van eiser op huurtoeslag definitief heeft vastgesteld op nihil voor het berekeningsjaar 2009 en op € 1.001,00 voor het berekeningsjaar 2010 en de aan eiser verleende voorschotten ter hoogte van een bedrag van in totaal € 5.943,00 van eiser heeft teruggevorderd.
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is per 1 november 2007 een huurovereenkomst aangegaan met [persoon 1]voor een woonruimte aan de [adres1].
3.
Bij de bestreden besluiten I en II heeft verweerder de primaire besluiten I en II gehandhaafd en de huurtoeslag van eiser over 2009 definitief vastgesteld op nihil en over 2010 definitief vastgesteld op € 1.001,00 en de uitbetaalde voorschotten over die jaren teruggevorderd. Verweerder heeft aan deze besluiten ten grondslag gelegd omdat in (delen van) 2009 en 2010 ene [persoon 1] stond ingeschreven op hetzelfde woonadres als eiser, te weten de [adres1]. In een deel van 2010 stond ook nog een [persoon 2] op voornoemd woonadres van eiser ingeschreven. Het toetsingsinkomen over 2009 en 2010 was hoger dan het maximumbedrag om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag, aldus verweerder.
4.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij weliswaar met [persoon 1] had afgesproken dat zij het adres voornoemd mocht gebruiken als postadres, maar dat zij zich wederrechtelijk op dit adres heeft laten inschrijven in de GBA. Daarnaast is eiser van mening dat hij zelfstandige woonruimte huurde en wel de gehele woning. Dat zou ook blijken uit het gegeven dat zowel de levering van gas en elektriciteit op naam van eiser staat als ook de levering van water. Daarnaast heeft eiser ook stukken overlegd waaruit naar zijn mening blijkt dat hij de woning feitelijk zelfstandig bewoond heeft. Zo heeft eiser verklaringen van buurtgenoten overlegd dat hij het gehuurde zelfstandig bewoonde, alsmede bankafschriften waaruit blijkt dat [persoon 1] energie en water betaalt voor het adres [adres 2]. Dit is volgens eiser het adres waar [persoon 1] feitelijk woonachtig is. Dat blijkt ook uit de vrijwaring gevoegd bij de huurovereenkomst. Daar staat dat [persoon 1] woonachtig is op het adres [adres 2]. Eiser is dan ook van mening dat hij afdoende heeft aangetoond dat hij geen medebewoners had en dus zelfstandig woonachtig was op het adres [adres1].
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
7.
In artikel 7, tweede lid, van de Awir is geregeld dat indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking wordt genomen.
8.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wht is het recht op- en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
9.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir is, voor zover thans van belang, bepaald dat als medebewoner is aan te merken: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA.
10.
In artikel 9, tweede lid, van de Wht is bepaald dat in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag kan worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
11.
In artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht – zoals dat luidde ten tijde van belang – bedraagt het norminkomen in 2009 € 20.975,00 en in 2010 € 21.450,00 bij een eenpersoonshuishouden
.
12.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de door eiser ingebrachte stukken, zoals het huurcontract en de daarbij behorende vrijwaring, duidelijk blijkt dat, in tegenstelling tot wat eiser stelt, de verhuurster medehuurder zal zijn van het door eiser gehuurde. Zo staat in lid 1 van de huurovereenkomst dat de verhuurder en de huurder de centrale inkomhal, keuken, toilet, douche, tuin en schuur gezamenlijk zullen gebruiken. Uit de overgelegde vrijwaring volgt nogmaals duidelijk dat eiser er mee heeft ingestemd dat verhuurster medebewoner zal zijn en daarbij dat zij gebruik mag maken van het adres van de woning. Het bovenstaande strookt niet met de door eiser ingenomen stellingen dat de verhuurster de woning alleen als postadres mocht gebruiken en dat zij zich wederrechtelijk zou hebben ingeschreven op dit adres.
13.
Dat eiser op enig moment, nadat hij in het gehuurde is gaan wonen, zich heeft ingespannen om de in zijn ogen onjuiste inschrijving in de GBA te wijzigen neemt niet weg dat eiser voor die tijd bewust zijn handtekening heeft gezet onder een huurovereenkomst en een vrijwaring waarin hij nu juist dit recht toekent aan de verhuurster.
14.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat [persoon 1] alleen maar tot verhuur zou overgaan als hij akkoord ging met de, in geding gebrachte, huurovereenkomst, inclusief de bepalingen over medebewonerschap en onzelfstandige woonruimte. Eiser is van mening dat hij daar weliswaar voor heeft getekend, maar dat het zijn bedoeling was om [persoon 1] alleen maar toestemming te geven voor het gebruikmaken van het postadres van het gehuurde in verband met het project ‘slimmer kopen’. Dit project, wat er onder meer op is gericht om starters aan een betaalbare koopwoning te helpen, heeft als één van de voorwaarden dat de koper zelf in de gekochte woning moet wonen en niet meer dan een kamer van het gekochte verhuurt. Blijkbaar heeft verhuurster deze voorwaarden willen omzeilen en is daarom de huurovereenkomst aldus opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat, nu eiser bewust akkoord is gegaan met de in de huurovereenkomst opgenomen bepalingen en niet alleen het gebruik van het adres door verhuurster, de consequenties daarvan voor zijn rekening blijven.
15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen door hem is aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de inschrijving in de GBA niet aan hem kan worden toegerekend. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser herhaaldelijk inspanningen heeft verricht om de GBA inschrijving gecorrigeerd te krijgen, iets wat hem de eerste keer ook is gelukt, dan wel om in de GBA de aantekening op te laten nemen dat er sprake was van een onjuiste inschrijving in de GBA. De gemeente heeft deze aantekening niet willen aanbrengen. Dit alles neemt echter niet weg dat eiser welbewust met [persoon 1] is overeengekomen dat zij medehuurder, en dus medebewoner, van het gehuurde kon en mocht zijn en dat er aldus sprake is van onzelfstandige woonruimte.
16.
De verwijzing van eiser dat uit de, op het adres waar hij woonachtig is, binnengekomen bankafschriften van [persoon 1] blijkt dat zij elektra- en watervoorschotten betaalde voor een andere woning alsmede de door eiser overgelegde verklaringen van buurtgenoten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende en maakt het voorgaande niet anders.
17.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is aangetoond dat de inschrijving in de GBA onjuist is. Verweerder heeft derhalve [persoon 1] terecht aangemerkt als medebewoner en op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wht haar inkomen meegenomen voor de bepaling van de draagkracht.
18.
Ten overvloede hecht de rechtbank eraan op te merken dat mocht eiser wel aangetoond hebben dat er sprake was van een onjuiste GBA-inschrijving, er ook dan nog sprake zou zijn van onzelfstandige woonruimte, waardoor er evenmin recht op huurtoeslag zou bestaan.
19.
De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.