ECLI:NL:RBOBR:2013:5920

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
SHE-13_342
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op onjuiste wettelijke grondslag met toepassing van artikel 6:22 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), welke door verweerder op 18 oktober 2012 werd afgewezen. Tevens werd een ten onrechte betaald voorschot van € 200,00 teruggevorderd. Eiser ging in beroep tegen het besluit van 23 januari 2013, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 24 oktober 2013 was eiser niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich op 26 juli 2012 had gemeld voor een bijstandsuitkering en dat er onderzoek is verricht naar zijn woonsituatie. Observaties toonden aan dat eiser niet op het opgegeven adres woonde, wat leidde tot de conclusie dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. Eiser voerde aan dat hij als voormalig vluchteling in een moeilijke situatie verkeerde en dat hij soms bij vrienden verbleef. De rechtbank oordeelde echter dat de onderzoeksresultaten onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat eiser buiten de gemeente woonde.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, maar op basis van een onjuiste wettelijke grondslag. De rechtbank besloot het bestreden besluit in stand te laten op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen benadeling van eiser was aangetoond. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter E.J.J.M. Weyers, in aanwezigheid van griffier drs. J.G.J. van Geesink.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: A.M. Jacobs).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen. Tevens heeft verweerder het ten onrechte betaalde voorschot ten bedrage van € 200,00 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 23 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2013. Eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.
Eiser heeft zich op 26 juli 2012 gemeld bij verweerders gemeente voor een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder onderzoek verricht naar de woonsituatie van eiser. Gedurende de periode van 31 augustus 2012 tot 12 oktober 2012 zijn observaties verricht bij de woning aan [adres 1], waar eisers voormalige partner[persoon 1] en eisers dochter wonen, en de woning aan [adres 2], waar eiser volgens eigen opgave zou wonen. Daarnaast heeft op 11 oktober 2012 op het kantoor van verweerder een gesprek met eiser plaatsgehad. Aansluitend aan dit gesprek is een huisbezoek verricht op het[adres 2].
Verweerder heeft de WWB-uitkering vervolgens met toepassing van artikel 40 van de WWB geweigerd omdat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres en aangenomen moet worden dat eiser buiten verweerders gemeente woonplaats heeft.
3.
Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat hij als voormalig vluchteling een zeer karig bestaan leidt, en hij ten tijde van het ingestelde onderzoek werk zocht in diverse grote steden. Hij bleef in die tijd wel eens enkele dagen bij vrienden overnachten omdat hij geen geld had om steeds op en neer te reizen naar [woonplaats].
4.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit het ingestelde onderzoek voldoende blijkt dat eiser ten tijde in geding niet zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres aan de [adres 2]. De rechtbank acht in dit verband van belang dat tijdens het huisbezoek op 11 oktober 2012 in de woning geen etenswaren, persoonlijke verzorgingsartikelen of administratie zijn aangetroffen. Eisers stelling dat hij een karig bestaan leidt, biedt voor de onbewoonde indruk die de woning tijdens het huisbezoek maakte geen afdoende verklaring. Daarnaast blijkt uit de door verweerder verrichte observaties dat de op naam van eiser staande auto met kenteken
[nummer] in de periode van 31 augustus 2012 tot en met 11 oktober 2012 zestien keer is aangetroffen op het [adres 1] waar[persoon 1] en eisers dochter woonachtig zijn, en slechts één keer is aangetroffen op het adres [adres 2]. Twee keer is waargenomen dat eiser samen met[persoon 1] in zijn auto stapte vanuit de woning aan de [adres 1].
De beroepsgrond slaagt niet.
5.
Verweerders conclusie dat artikel 40 van de WWB in dat geval aan verstrekking van bijstand in de weg staat, deelt de rechtbank echter niet. De onderzoeksresultaten bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor verweerders aanname dat eiser buiten verweerders gemeente woonplaats zou houden. De enkele verklaring van eiser ten overstaan van medewerkers van het team handhaving dat hij vier tot vijf dagen per week bij vrienden in Amsterdam, Utrecht en Tilburg verblijft en hij daar blijft slapen, is daartoe - mede gelet op de overige onderzoeksbevindingen en verklaringen van eiser - onvoldoende.
Zoals ter zitting door verweerder is aangegeven heeft eiser, door onjuiste inlichtingen te verschaffen over zijn werkelijke woonadres, de in artikel 17, eerste lid, van de WWB opgenomen inlichtingenverplichting geschonden. Nu ten gevolge daarvan het recht op bijstand door verweerder niet kan worden vastgesteld is hierin de grond voor afwijzing van eisers bijstandsaanvraag gelegen.
6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiser terecht afgewezen, zij het dat dit op grond van een onjuiste wettelijke grondslag is gebeurd. Nu niet aannemelijk is dat eiser door deze handelwijze van verweerder is benadeeld, ziet de rechtbank aanleiding het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dit artikel met ingang van 1 januari 2013 is komen te luiden, in stand te laten.
7.
De rechtbank volgt eiser ten slotte niet in zijn stelling dat sprake is van schending van het privé- en gezinsleven van eiser als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder verbiedt eiser immer niet om in de woning aan de [adres 1] voor zijn kind te zorgen. Van eiser wordt enkel verlangd dat hij hoofdverblijf houdt op het door hem bij de bijstandsaanvraag opgegeven adres. De beroepsgrond slaagt niet.
8.
Tegen de terugvordering van het verstrekte voorschot is geen zelfstandige beroepsgrond door eiser aangevoerd.
9.
Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, rechter, in aanwezigheid van
drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.