ECLI:NL:RBOBR:2013:5709

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
01/845484-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van zware mishandeling met vrijspraak voor poging tot doodslag en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 juni 2013 in Someren samen met een mededader het slachtoffer, [slachtoffer 1], heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer tegen het hoofd was geschopt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor de zware mishandeling, waarbij het slachtoffer een gebroken neus opliep, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg had aanvaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het derde feit, omdat de verdachte ten tijde van de feiten minderjarig was. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/845484-[Verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/845484-13
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te[geboorteplaats]op [Geboortedatum]1994,
wonende te [woonplaats, adres]
thans gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 oktober 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 september 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2013 te Someren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1]van het leven te beroven, met dat opzet met zijn, verdachtes, mededader die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) in/tegen diens gezicht en/of hoofd, in elk geval diens lichaam, heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) tegen diens be(e)n(en), in elk geval diens lichaam, heeft/hebben geschopt en/of
- terwijl die [slachtoffer 1]op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen diens gezicht en/of hoofd heeft/hebben geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht);
(art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2013 te Someren tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of gebroken tongbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) in/tegen diens gezicht en/of hoofd, in elk geval diens lichaam, te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) tegen diens be(e)n(en), in elk geval diens lichaam, te schoppen en/of
- terwijl die [slachtoffer 1]op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen diens gezicht en/of hoofd te schoppen;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2013 te Someren tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) in/tegen diens gezicht en/of hoofd, in elk geval diens lichaam, heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) tegen diens be(e)n(en), in elk geval diens lichaam, heeft/hebben geschopt en/of
- terwijl die [slachtoffer 1]op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen diens gezicht en/of hoofd heeft/hebben geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
(art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2013 te Someren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1]de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik schop je kapot en je familie erbij, ik weet je wel te vinden klootzak" en/of "Als je hier ooit iets over zegt of dat er iets naar buiten komt, dan maak ik jou en je handel kapot. Datzelfde geldt voor jouw hele familie en ook voor die hoer van jouw" en/of "Als je aangifte doet, maak ik je dood. Als ik het zelf niet kan doen, dan heb ik wel iemand anders die jou dood kan slaan", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht);
3.
hij op of omstreeks 25 januari 2011 te Someren met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning ([adres]) heeft weggenomen sieraden en/of een Tom-Tom en/of een Nintendo Wii en/of (een) camera('s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
verbreking en / of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht);
(art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte is bij dagvaarding onder bovengenoemd parketnummer als meerderjarige gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant, teneinde terecht te staan op verdenking van een drietal strafbare feiten. De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf 18 juli 2012 meerderjarig is en aldus minderjarig was ten tijde van hetgeen hem onder feit 3 wordt verweten. Nu verdachte ten aanzien van het hem onder feit 3 ten laste gelegde ten onrechte als meerderjarige is gedagvaard, zal de rechtbank zich in haar huidige samenstelling onbevoegd verklaren om van dat feit kennis te nemen.
De rechtbank is bevoegd van de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en feit 2.

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag (feit 1 primair). De officier van justitie heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachte door meermalen tegen het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 1]te schoppen welbewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou kunnen komen te overlijden. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood (feit 2).
De verdediging heeft op de in de pleitnota genoemde gronden vrijspraak voor feit 1 primair en feit 2 bepleit. In de visie van de verdediging is er geen sprake geweest van poging tot doodslag. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de ten laste gelegde bedreiging, nu de aangifte op dat punt niet wordt bevestigd door enig steunbewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 primair.
De rechtbank overweegt dat bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet kan worden vastgesteld dat verdachte en/of zijn medeverdachte aangever [slachtoffer 1]tegen het hoofd heeft/hebben geschopt. Behoudens de aangifte van [slachtoffer 1]bevat het dossier daarvoor geen ondersteunend bewijs. Het letsel dat bij [slachtoffer 1] is veroorzaakt, is niet van zodanige aard of omvang dat daaruit zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat dit letsel is veroorzaakt door schoppen.
Nu niet onomstotelijk is komen vast te staan dat aangever tegen het hoofd is geschopt, acht de rechtbank met de verdediging voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer niet aanwezig en zal verdachte van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken. Dit opzet valt, al dan niet in voorwaardelijke vorm, bij gebreke van bijkomende feiten en omstandigheden niet af te leiden uit het meermalen met de vuist slaan tegen het gezicht/hoofd van[slachtoffer 1].
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank stelt vast dat het enige directe bewijs voor de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging in vereniging bestaat uit de aangifte van [slachtoffer 1]. Deze aangifte wordt op dat punt niet ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs – in de zin van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – bestaat om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen, zodat verdachte van dat feit eveneens behoort te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Uit de medische verklaring volgt niet dat het tongbeen van aangever [slachtoffer 1] daadwerkelijk was gebroken. Er was weliswaar sprake van een neusfractuur, maar het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke fractuur uitzicht biedt op een volkomen genezing.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 20 juni 2013 heeft [slachtoffer 1]aangifte gedaan. In deze aangifte heeft aangever onder meer het volgende verklaard.
Op 19 juni 2013, omstreeks 20.30 uur was ik in mijn woning aan het [adres 2]te Someren. Ik keek naar buiten en ik zag de mij bekende [Verdachte]voor de deur staan. Ik liep naar de voordeur en ik deed deze open. Ik zag toen dat er een andere man bij [Verdachte] stond. Toen ik die man zag wist ik eigenlijk meteen dat hij de vader van [Verdachte]was. Ik stond in de deuropening en die man wilde naar binnen om het binnen met mij uit te praten. Ik wilde dat niet en bleef in de deuropening staan. [Verdachte]probeerde langs mij op te komen en naar binnen te lopen. Ze stonden beiden nog geen halve meter bij mij vandaan. Die man nam het woord en het initiatief. Toen het die man duidelijk was dat ik hen niet binnen wilde laten werden ze allebei erg boos. Ze ontploften bijna zo agressief waren ze opeens. Ik wilde de deur dicht doen maar dat lukte niet meer. Ik kreeg onverwachts van die man een keiharde vuistslag tegen mijn gezicht. Ik duwde ze allebei van de voordeur weg de oprit van mijn woning op. Ik wilde de voordeur achter mij dicht trekken maar dat lukte niet meer. Ik werd toen door beiden van alle kanten geslagen en geduwd. Ik zag en voelde toen dat [Verdachte]mij in ieder geval 5 keer en misschien wel 10 keer opzettelijk en met volle kracht met zijn gebalde vuisten tegen mijn gezicht sloeg. Op het moment dat ik [Verdachte] af probeerde te weren en mij verdedigde begon die andere man mij van achteren aan te vallen en te slaan. We stonden op dat moment midden op de oprit en ik voelde dat die man mij opzettelijk en met veel kracht tegen mijn achterhoofd sloeg. Ik voelde direct hevige pijn en het werd mij zwart voor de ogen. In een keer lag ik op de oprit op de grond. Terwijl ik op mijn rug op de oprit lag ging die man bovenop mij zitten en hij sloeg mij opzettelijk, met kracht en met gebalde vuisten wel tien keer tegen mijn gezicht tot ik niet meer bewoog. Op weg naar mijn achtertuin werd ik door beiden tegen mijn hoofd geslagen. Ik voelde veel pijn. Ik kon na enkele minuten helemaal niets meer. Ik bloedde toen heel erg. Het meeste bloed gutste uit mijn kapotte neus en mond. Het liep er bijna met een straal uit. Uiteindelijk ben ik voor een nacht opgenomen in het ziekenhuis. [2]
Op grond van de medische verklaring stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer ten gevolge van de geweldshandelingen onder meer bloeduitstortingen op de rechteroogkas en een neusfractuur heeft bekomen. [3]
Aangever [slachtoffer 1] heeft in zijn aanvullende verklaring van 26 juni 2013 onder meer nog verklaard dat hij bij de KNO-arts is geweest en dat die hem vertelde dat zijn neus scheef stond en dat dit eventueel middels een plastisch chirurg kon worden opgelost. [4]
Op 4 juli 2013 is met aangever een enkelvoudige spiegelconfrontatie gehouden waarbij aan aangever medeverdachte [medeverdachte] werd getoond. Aangever herkende de medeverdachte voor honderd procent als de persoon die hem had mishandeld. Er bestond bij aangever daarover geen twijfel. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij kort gezegd op 19 juni 2013 met zijn stiefvader naar de woning van aangever [slachtoffer 1] is gegaan. Er vond toen aldaar met aangever een woordenwisseling plaats. Uiteindelijk heeft verdachte aangever geduwd en enkele malen geslagen. [6]
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair geldt ook hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het schoppen. De rechtbank trekt ook ten aanzien van dit feit de conclusie dat bij gebrek aan ondersteunend bewijs niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat er sprake was van schoppen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Verder acht de rechtbank bij gebrek aan medische gegevens daaromtrent onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat aangever als gevolg van de geweldshandelingen een gebroken tongbeen heeft bekomen, zodat verdachte ook van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Naar algemene ervaringsregels is te verwachten dat iemand als gevolg van het meermalen met de vuisten hard slaan tegen het gezicht/hoofd slaan zwaar lichamelijk letsel kan oplopen. De rechtbank overweegt dat aan vitale delen van het lichaam (bijvoorbeeld het strottenhoofd, de ogen of het brein) ernstige schade zou kunnen worden toegebracht. De gedragingen van verdachte en de medeverdachten waren dan ook geëigend om dat letsel toe te brengen en kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dat gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan ter terechtzitting niets is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt evenwel dat die bepaling de rechter de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (HR 14 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8055). Hierbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Anders dan de verdediging is naar het oordeel van de rechtbank het letsel van aangever naar algemeen spraakgebruik als zwaar aan te merken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking niet slechts de ernst en plaats van de verwondingen, maar ook de omstandigheid dat aangever een nacht in het ziekenhuis heeft moeten verblijven alsook dat waarschijnlijk een nadere (plastisch) chirurgische ingreep noodzakelijk zal zijn om zijn neus weer recht te zetten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank derhalve de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling in vereniging gepleegd wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(subsidiair)
op 19 juni 2013 te Someren tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus) heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen met kracht met gebalde vuist in/tegen diens gezicht en/of hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de Reclassering Nederland in haar adviesrapportage van 20 september 2013 zijn geadviseerd, alsmede een contactverbod met[slachtoffer 1] een locatieverbod met betrekking tot het Wilhelminaplein te Someren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de strafeis buitensporig hoog. Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en zijn beperkte rol bij de geweldshandelingen in vergelijking met die van de medeverdachte. In de visie van de verdediging kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarbij kan aan verdachte nog worden opgelegd een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, alsmede een taakstraf. Verdachte is bereid zich te gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering. De verdediging verzet zich voorts niet tegen het eventueel opleggen van een contactverbod met aangever en een locatieverbod als nadere bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig geweldsdelict. Hij heeft met zijn stiefvader het slachtoffer[slachtoffer 1] in de woning van het slachtoffer, bij uitstek de plaats waar het slachtoffer zich veilig zou moeten voelen, in elkaar geslagen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging met name het excessieve karakter van het geweld dat door verdachte en zijn medeverdachte jegens het slachtoffer is toegepast in aanmerking genomen, alsmede de ernstige gevolgen voor dat slachtoffer. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit in ernstige mate aangetast.
De rechtbank zal in strafmatigende zin meewegen de relatief beperkte rol van verdachte bij
de geweldshandelingen ten opzichte van zijn medeverdachte alsook de omstandigheid dat verdachte zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard mee te werken met de hulpverlening.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de adviesrapportage van de reclassering van 20 september 2013.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal echter een fors lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank verdachte van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde zal vrijspreken en de rechtbank bovendien van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, enerzijds om de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan. Daarom zullen aan deze voorwaardelijke straf de in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Verder zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde aan verdachte een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer 1]opleggen, zodat deze gedurende de hierna te noemen proeftijd niet meer tegen zijn wil met verdachte hoeft te worden geconfronteerd. De rechtbank acht geen termen aanwezig om als bijzondere voorwaarde een locatieverbod op te leggen.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd aan de voorwaarden houdt.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte dient te worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals hiervoor is overwogen en in het dictum nader zullen worden omschreven.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1](ten aanzien van feit 1 subsidiair).
Aangever[slachtoffer 1]heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 22.872,80, vermeerderd met de wettelijke rente, voor materiële en immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij is uit de volgende onderdelen opgebouwd, verkort en zakelijk weergegeven:
1.
Zaakschade
beveiligingscamera’s € 500,00
nieuwe sloten/cilinders € 100,00
kledingschade/onherstelbaar beschadigd (T-shirt, broek, schoenen) € 440,00
schoonmaakkosten bloedvlekken € 60,00
verdwenen bloempotten € 100,00
reiskosten tot 26 september 2013 € 635,28
presentjes uitvoerders € 200,00
extra telefoonkosten € 50,00
extra kosten in verband met aangepaste voeding € 250,00
2.
Kosten in verband met medische behandelingen
j. daggeldvergoeding 4 opnamedagen ziekenhuis € 112,00
3.
Verlies aan arbeidscapaciteit
voorschot verlies aan verdienvermogen
19 juni 2013 tot 19 september 2013 netto € 3.513,51
19 september 2013 tot 19 januari 2014 netto € 4.684,68
huishoudelijke hulpbehoefte/opvang voor dochter
eerste drie maanden 13 weken x € 126,00 € 1.638,00
daarna 4 uren per week vanaf 19 september 2013 tot € 589,33
19 januari 2014
4.
Immateriële schadevergoeding € 10.000,00
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding kan worden toegewezen met uitzondering van genoemde posten 1
g(presentjes uitvoerders) en 3
l(kosten huishoudelijke hulp), nu er ten aanzien van die posten geen sprake is van rechtstreeks door het ten laste gelegde feit door toedoen van verdachte toegebrachte schade. De benadeelde partij dient in die posten niet ontvankelijk verklaard te worden. De gevorderde immateriële schadevergoeding is voor toewijzing vatbaar. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft verder gevorderd aan verdachte de maatregel van schadevergoeding ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om die reden heeft de verdachte de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering bepleit. Subsidiair heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
De onderdelen van de vordering hiervoor genoemd onder 1
a, 1
b, 1
d, 1
e, 1
g, 1
h, 1
ien 3
lkunnen niet als rechtstreeks door het ten laste gelegde feit door toedoen van verdachte toegebrachte schade worden beschouwd. Het onder onderdeel 3
kgenoemd verlies aan verdienvermogen voor zover betrekking op de periode 19 september 2013 tot 19 januari 2014 netto is onvoldoende onderbouwd. De verdediging heeft afwijzing van deze onderdelen bepleit. De onder 1
cgevorderde schade dient bij gebrek aan voldoende onderbouwing te worden gematigd. De onder 4 gevorderde immateriële schade dient eveneens te worden gematigd dan wel afgewezen te worden, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd en voorts de aangehaalde zaken uit de smartengeldgids geheel niet vergelijkbaar zijn met het voorliggende geval. De onder 2 genoemde kosten zijn voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht het onderdeel 2
j(daggeldvergoeding; € 112,00) voor toewijzing vatbaar, nu dat onderdeel genoegzaam is onderbouwd en daartegen geen gemotiveerd verweer is gevoerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank verder voldoende gebleken dat de kleding van de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen beschadigd is geraakt. De rechtbank begroot deze schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op € 220,00.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van de onderdelen 1
f,1
h, 1
i, 3
ken 3
leen onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve in die onderdelen van haar vordering niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij die onderdelen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde feit nadeel van niet vermogensrechtelijke aard heeft ondervonden. Het nadeel van de benadeelde partij bestaat onder meer uit het letsel, de pijn, de angst en schrik van het moment, de dreiging die van de gedragingen van verdachten uitging en de nadelige en belastende effecten die deze gedragingen – naar ook algemene ervaringsregels leren – hebben gehad (en nog hebben) op het dagelijkse leven en functioneren van betrokkene, een en ander zoals blijkt uit de verschafte toelichting door en namens de benadeelde partij. Deze schade valt naar zijn aard niet exact vast te stellen en dient derhalve te worden begroot. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de bedragen die, gelet op de gepubliceerde rechtspraak, door rechtbanken en gerechtshoven plegen te worden toegekend in min of meer vergelijkbare gevallen. De rechtbank begroot de immateriële schade van de benadeelde partij op € 2.000,00.
De toegewezen schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit waarop bovenstaande civiele vordering betrekking heeft samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen deze onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij ingevolge artikel 6:102, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek jegens de benadeelden telkens hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal de overige onderdelen van de vordering afwijzen, nu er ten aanzien van die onderdelen geen sprake is van door het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde feit door toedoen van verdachte toegebrachte schade.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd van hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd kennis te nemen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 subsidiair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
medeplegen van zware mishandeling;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte voor het einde van een
proeftijd van 2 jarenéén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen van de Reclassering Nederland, regio 's-Hertogenbosch, gevestigd Eekbrouwersweg 6 te 's-Hertogenbosch, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde; daartoe dient de verdachte zich binnen 48 uur volgend op de uitspraak telefonisch te melden bij de reclassering (telefoonnummer 073-6408080); vervolgens dient de verdachte zich gedurende de proeftijd door de reclassering bepaalde perioden te blijven melden zo frequent als de reclassering dat gedurende deze perioden noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan de cognitieve vaardigheidstraining plus (CoVa+) van het Leger des Heils;
- gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, hebben of zoeken - in welke vorm dan ook, evenmin via derden - met [slachtoffer 1], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, een en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat van de verdachte met genoemde persoon,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
legt op de volgende
maatregel:

maatregel van schadevergoeding van € 2.332,00 subsidiair 33 dagen hechtenis;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]van een bedrag van € 2.332,00 (zegge: tweeduizend driehonderdtweeëndertig euro), bestaande uit € 332,00 voor materiële schade en € 2.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.332,00 (zegge: tweeduizend driehonderdtweeëndertig euro), bestaande uit
€ 332,00 voor materiële schade en € 2.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de volgende onderdelen van de vordering:
- reiskosten tot 26 september 2013;
- extra telefoonkosten;
- extra kosten in verband met aangepaste voeding;
- verlies aan verdiencapaciteit;
- kosten huishoudelijke hulpbehoefte/opvang door dochter;
bepaalt dat de benadeelde partij die onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. J. Leyenaar-Holleman en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 16 oktober 2013.
Mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, afdeling Deurne Asten Someren, registratienummer PL2203 2013083804, afgesloten op 22 juli 2013.
2.Verklaring [slachtoffer 1]van 20 juni 2013, pag. 12-15.
3.Medische verklaring opgemaakt en ondertekend op 25 juni 2013, pag. 65.
4.Verklaring [slachtoffer 1] 26 juni 2013, pag. 67.
5.Proces-verbaal van enkelvoudige confrontatie van 4 juli 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant], pag. 101-102.
6.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2013.