In deze bodemzaak vordert een stukadoor schadevergoeding van zijn hoofdaannemer na een ongeval op 26 april 2004, waarbij hij van een steiger viel. De stukadoor had eerder al schadevergoeding ontvangen van zijn assurantietussenpersoon, omdat deze een fout had gemaakt waardoor hij niet onder de voorlopige dekking van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering viel. De rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de ontvangen schadevergoeding van de assurantietussenpersoon, ter hoogte van € 548.247,-, niet buiten beschouwing kan blijven bij de vaststelling van de schade die de hoofdaannemer moet vergoeden. De rechtbank houdt rekening met de kosten die de stukadoor heeft moeten maken om deze schadevergoeding te verkrijgen en met het feit dat de partijen aanvankelijk gezamenlijk tegen de tussenpersoon hebben geprocedeerd. Uiteindelijk wordt door de rechtbank slechts een bedrag van € 243.000,- verrekend met de door de hoofdaannemer te vergoeden inkomensschade, die in totaal € 548.247,- bedraagt.
De rechtbank overweegt dat de aansprakelijkheid van de hoofdaannemer reeds eerder bindend is vastgesteld in een tussenvonnis. De vordering van de stukadoor omvat een verklaring voor recht over de aansprakelijkheid van de hoofdaannemer en een veroordeling tot betaling van € 1.237.010,94, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank concludeert dat de totale schade van de stukadoor, rekening houdend met de reeds ontvangen schadevergoeding en de gemaakte kosten, niet meer bedraagt dan het verrekende bedrag van € 243.000,-. De rechtbank wijst de vordering tot betaling van schadevergoeding af, omdat de schade van de stukadoor volledig is gedekt door de voorschotten die hij van de hoofdaannemer heeft ontvangen. De rechtbank verklaart de hoofdaannemer aansprakelijk voor de schade die de stukadoor heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval, maar wijst de vordering tot betaling van schadevergoeding af.