ECLI:NL:RBOBR:2013:2978

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_366
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor beekherstelproject Beerze Kampina

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend aan Waterschap De Dommel voor het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het beekherstelproject Beerze Kampina. Eiser, die woont nabij de Beerze, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat hij vreest dat de werkzaamheden schadelijk zullen zijn voor de flora en fauna in zijn omgeving, met name voor weidevogels. De rechtbank heeft op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de flora- en faunaregelgeving niet strekt tot bescherming van de belangen van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het graven van een nieuwe beek en het dempen van de bestaande beek, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser heeft zijn bezwaren onderbouwd met argumenten over de hydrologische gevolgen van het project en de impact op zijn leefomgeving.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunninghoudster deskundig hydrologisch onderzoek heeft uitgevoerd en dat de effecten van het project op het perceel van eiser nihil zijn. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die voornamelijk gebaseerd zijn op persoonlijke ervaringen en niet op objectieve gegevens, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/366

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2013 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats],

eiser
,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel,

verweerder,
(gemachtigden : H.L.J. Hoppenbrouwers en M.W.C. Heesbeen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Waterschap De Dommelte Boxtel, vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. D.I. Jansen-Jonkers).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan waterschap De Dommel (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van het beekherstelproject Beerze Kampina.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaaknummer SHE 13/588. Eiser is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde alsmede [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

1.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser woont ten oosten van de Beerze op perceel BTL00L640. Op de gronden tussen zijn perceel en de Beerze rust de bestemming ‘Natuur’ ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 2011”.
1.2 Op 14 juni 2012 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning ingediend met betrekking tot werkzaamheden ter uitvoering van het project Beekherstel Beerze Kampina. Het projectgebied ligt ten zuidwesten van Lennisheuvel en direct ten oosten van de natte natuurparel Kampina. Het tracé van de te herstellen beek heeft een lengte van circa 1 kilometer en het projectgebied is ongeveer 8 hectare groot. De werkzaamheden waarvoor vergunning is aangevraagd zien op het graven van een nieuwe beek en het dempen van de bestaande beek in het kader van het beekherstel. Hierbij zal circa 22.000 m3 grond worden afgevoerd. De lengte van het te dempen oppervlaktewaterlichaam is 1.250 meter. De omvang van de demping is 17.000 m3.
Vergunninghoudster heeft ten behoeve van dit project een projectplan vastgesteld.
1.3 Eiser heeft tegen het projectplan geen rechtsmiddelen aangewend. Bij uitspraak van 14 maart 2013, ECLI:RBOBR:2013:BZ4677 heeft deze rechtbank beroep van derden tegen het besluit van vergunninghoudster tot vaststelling van het projectplan ongegrond verklaard. Deze uitspraak is onherroepelijk.
1.4 De gronden binnen het projectgebied hebben binnen het “Bestemmingsplan “Buitengebied 2011” de bestemmingen ‘agrarisch met waarden natuur en landschap’, ‘water’ en ‘natuur’. De werkzaamheden zijn in strijd met de bestemming ‘natuur’ omdat hierin tot strijdig gebruik in ieder geval grondwerkzaamheden zoals het vergraven en egaliseren van gronden’ worden gerekend.
1.5 Het ontwerp voor het bestreden besluit met de daarbij behorende stukken is ter inzage gelegd van 21 september 2012 tot en met 1 november 2012. Eiser heeft hiertegen zienswijzen ingediend.
2.
Het bestreden besluit ziet op een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘uitvoeren werken/werkzaamheden’ en ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikelen 2.1, eerste lid onder a, b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en Herstelwet (Chw) afdeling 2 van de Chw van toepassing is op het onderhavige besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 1.6, tweede lid, en artikel 1.6a van de Chw volgt hieruit dat, kort gezegd, het ingediende beroepschrift de beroepsgronden dient te bevatten en dat na afloop van de beroepstermijn geen nadere gronden van beroep meer kunnen worden aangevoerd. Voorts vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.
Desgevraagd heeft eiser aangegeven dat het beroep zich beperkt tot de activiteiten uitvoeren van werken en werkzaamheden en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De vergunde activiteit “bouwen” ziet op het plaatsen van een infopaal van circa 1,80 meter hoog. Hiertegen heeft eiser geen gronden aangewend.
5.1
Verweerder heeft gesteld dat er geen omgevingsvergunning is vereist voor de werken, voor zover deze plaatsvindt op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ omdat de aanvraag is ingediend voor inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” en daarin geen vergunning voor het uitvoeren van werken is vereist. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de aanvraag slechts ten overvloede in zijn totaliteit is beoordeeld in het licht van de in het bestemmingsplan opgenomen te ontwikkelen en te beschermen waarden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van een overweging ten overvloede.
5.2
In voorschrift 7.5.2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” is bepaald dat het in voorschrift 7.5.1 opgenomen verbod om de in dat voorschrift genoemde werken en werkzaamheden te verrichten niet van toepassing is op werken en werkzaamheden die (…) in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning. Desgevraagd heeft verweerder bevestigd dat het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag in een vergelijkbaar aanlegvergunningenstelsel.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat uit voorschrift 7.5.2 van het vigerende bestemmingsplan in ieder geval niet volgt dat werkzaamheden die vergunningplichtig zijn onder het daarvoor geldende plan en waarvoor een vergunning is aangevraagd voor het van kracht worden van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011”, in het geheel niet vergunningplichtig zijn. Een dergelijke uitleg zou er toe leiden dat werkzaamheden waarvoor zowel onder het oude als het nieuwe bestemmingsplan een vergunning is vereist, door het enkele aanvragen van de vergunning zouden worden uitgezonderd. De rechtbank oordeelt dat verweerder in zoverre het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” onjuist uitlegt en dat werkzaamheden op de gronden met de bestemming ‘agrarisch met waarden’ wel vergunningplichtig zijn. Nu verweerder de aanvraag inhoudelijk heeft getoetst aan de voorschriften van het nieuwe plan ziet de rechtbank geen aanleiding voor een vernietiging van het bestreden besluit. Eiser heeft wel een procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
6.1
Eiser signaleert al jarenlang een sterk schommelend grondwaterpeil in het gebied rondom zijn huis en vreest dat dit slechts zal gaan toenemen omdat door de meanderende beek de verblijftijd van het water met 50% zal omhoog gaan. Een extra verhoging komt ook nog eens van geplande bezinkingsgreppels en het kunstmatig verhogen van de beekbodem. Eiser is het niet eens met de uitgevoerde hydrologische studies die zijn verricht ten behoeve van het projectplan. Een toetsing van de structureel hogere grondwaterstanden aan de normen voor bestaande bebouwing zoals zijn woning en perceel is niet uitgevoerd. Er is geen informatie voorhanden over de structureel veranderende hydrologische situatie na beekbodemverhoging. In de hydrologische situatie zijn de berekeningen incompleet doordat de aanpassingen van de Beerze (Smalwater-Noord) ten noorden van de Kempseweg niet zijn meegenomen. Eiser verzoekt om een extra aanvullende hydrologische studie. Ook vindt eiser het onderzoek niet voldoende representatief omdat geen peilbuizen op zijn perceel zijn geplaatst maar wel aan de overkant van de Koevoortseweg op 110 meter verwijderd van het gebied. Metingen van de belangrijkste peilbuis aan de ingang van de Annadreef (afstand 20 meter) ontbreken. De uitspraken over het uitblijven van wateroverlast voor zijn perceel zijn niet degelijk modelmatig onderbouwd. Eiser bepleit dat, als er toch gekronkeld moet worden, dit over 300 meter vlak na de uitstroom uit de Kampina zou dienen te geschieden omdat aldaar wel zorgvuldige maatregelen voor de omwonenden zijn getroffen.
6.2
Verweerder heeft ten aanzien van eisers grieven overwogen dat het project een deskundig hydrologisch onderzoek en de resultaten van een grondwatermodellering bevat.
Op basis van die gegevens kan worden geconcludeerd dat de effecten van het project op het perceel van betrokkene nihil zijn. Verwezen wordt naar de kaarten die als bijlage 4 in het rapport Beekherstel Beerze Kampina zijn opgenomen.
6.3
Vergunninghoudster heeft gesteld dat van een verhoging van de gemiddelde grondwaterstand op het perceel van eiser geen sprake zal zijn en heeft ter zitting hiertoe verwezen naar een kaart waarop de resultaten van de onderzoeken zichtbaar zijn gemaakt.
6.4
De rechtbank houdt het ervoor dat eisers grieven zich zowel richten tegen de werkzaamheden op de gronden met de bestemming ‘agrarisch met waarden’ als de gronden met de bestemming ‘natuur’. Voor zover eisers beroep is gericht tegen de vergunde werkzaamheden op gronden met de bestemming ‘agrarisch met waarden’ dient te worden beoordeeld of verweerder zich, gelet op de inhoud van voorschrift 7.5.3, op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de werken of werkzaamheden dan wel door de (verwachte) directe en indirecte gevolgen geen onevenredige aantasting van de gronden kan plaatsvinden. Voor zover eisers beroep mede is gericht tegen de vergunde werkzaamheden op gronden met de bestemming ‘natuur’ dient daarnaast te worden beoordeeld of aan verweerders besluit een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt en of verweerder in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Bij de vraag of het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. De rechtbank heeft de vraag of het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing dan ook terughoudend te toetsen. Naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie geringer is, hoeven minder zware eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
6.5
De rechtbank stelt vast dat eisers gronden zich vooral richten tegen de waterhuishoudkundige onderbouwing van het projectplan dat mede ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. Dit projectplan is opgesteld door vergunninghoudster. De rechtbank stelt voorop dat het waterschap deskundig is bij de uitoefening van zijn publiekrechtelijke taak op waterstaatkundig gebied. Bij het opstellen van het projectplan en de berekening van de gevolgen ervan voor het oppervlakte- en grondwaterpeil heeft het waterschap zich bediend van algemeen aanvaarde en gebruikte rekenmodellen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat deze modellen niet aan het projectplan ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In het bijzonder is niet gebleken dat de modellen als zodanig niet deugdelijk zijn. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat het model onvoldoende gedetailleerd is dan wel is gebaseerd op de gegevens van de verkeerde peilbuis. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser geen advies van een eigen deskundige heeft overgelegd maar tegenover de bevindingen van het waterschap volstaat met het verwoorden zijn jarenlange ervaringen met de waterhuishoudkundige gesteldheid van zijn perceel. Eiser heeft zijn jarenlange ervaring echter niet toegelicht aan de hand van meetgegevens of andere data, zodat vergunninghoudster en verweerder niet in staat zijn om op basis van de ervaringen van eiser de gehanteerde modellen en berekeningen te verifiëren. Eiser heeft weliswaar gewezen op de capillaire werking van het fijne zand op zijn perceel maar vergunninghoudster heeft voldoende gemotiveerd dat dit hier niet aan de orde is omdat de grondwaterstand en bodemopbouw van het perceel van eiser in het projectplan niet wijzigen. Op basis van de uitkomst van het model, zoals ook toegelicht ter zitting, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat uitvoering van de werkzaamheden van het projectplan niet zal leiden tot een toename met meer dan 5 centimeter van de gemiddelde hoogste grondwaterstand.
6.6
Voor zover eiser betoogt dat in de modellen onvoldoende rekening wordt gehouden met klimaatverandering en wijst op de periode met langdurige regenval in het voorjaar van 2013, overweegt de rechtbank dat verweerder de autonome klimaatontwikkelingen heeft betrokken in hun besluitvorming. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 4.3 en 4.4 van de hiervoor reeds genoemde uitspraak van deze rechtbank van 14 maart 2013.
6.7
Ten aanzien van eisers verzoek om het plaatsen van een extra peilbuis overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de geplaatste peilbuizen wel een voldoende representatief beeld geven. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat plaatsing van extra peilbuizen tot een ander beeld zouden hebben kunnen leiden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het onderzoek niet alleen bestaat uit metingen maar vooral uit berekeningen. Bovendien dienen de peilbuizen vooral om de effecten van het projectbesluit te kunnen monitoren. Voor zover eiser met zijn verzoek om plaatsing van een extra peilbuis op zijn perceel beoogt te stellen dat verweerders monitoringsplan onvoldoende is, is de rechtbank van oordeel dat het dan op eisers weg had gelegen om eerder om plaatsing van een extra peilbuis te verzoeken. Eiser heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij dit niet heeft gedaan. Overigens heeft vergunninghoudster ter zitting aangegeven niet afwijzend tegenover het plaatsen van een extra peilbuis te staan.
6.8
Ten aanzien van het door eiser bepleite alternatief, overweegt de rechtbank dat in het geval een plan op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking kan nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
6.9
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen oordeelt de rechtbank dat verweerder het projectplan ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit, zowel voor wat betreft de vergunning voor de activiteit inzake het uitvoeren van werkzaamheden als de activiteit gebruik in afwijking van de gronden met de bestemming ‘natuur’. Voor wat betreft deze laatste activiteit is de rechtbank van oordeel dat verweerder het projectplan als een goede ruimtelijke onderbouwing heeft kunnen beschouwen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eiser stelt dat sprake is van een aantasting van de bosrand van de Kampina door het aanbrengen van een geleidelijke overgang van bos naar weide. Hierdoor wordt zijn uitzicht op de bosrand aangetast.
7.2
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat voor het aanbrengen van beplanting geen vergunning is verleend noch dat een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo is vereist.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de verleende vergunning inderdaad niet op het aanbrengen van beplanting nabij de bosrand. Voor het aanbrengen van beplanting is ook geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo vereist, omdat dit niet valt te scharen onder een van de in voorschrift 7.5.1 of voorschrift 15.4.1 van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” genoemde werken of werkzaamheden. Hetgeen eiser hierover heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
8.1
Ten aanzien van het projectplan merkt eiser op dat de doelen van het projectplan Beekherstel Beerze Kampina buitengewoon divers zijn. Van verdroging van de Kampina is volgens eiser geen sprake en het nastreven van verbetering van de ecologische hoofdstructuur levert geen verbetering op. Eiser is voorts van mening dat het cultuurhistorische aspect van de aangepaste Beerze door het beekherstelplan over het hoofd wordt gezien. De gekanaliseerde Beerze is 60 jaar geleden aangelegd en verdient als zodanig ook het predikaat “cultuurhistorisch”.
8.2
Verweerder heeft aangegeven dat het project dient te worden beoordeeld aan de hand van de waarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen: cultuurhistorisch gezien wordt met het project terug gegrepen op het oorspronkelijke meanderende karakter van de beek. Hierbij is het niet de intentie om de oude loop in zijn geheel te volgen. Verweerder hecht meer betekenis aan het versterken van de natuurwaarden in combinatie met herstel van het oorspronkelijke karakter van de beek dan het in stand laten van de beek. Omdat het totale project bijdraagt aan de doeleindenomschrijving van de bestemming is verweerder van mening dat er medewerking verleend kan worden aan het project.
8.3
Vergunninghoudster heeft hierop in aanvulling ten aanzien van de door eiser bekritiseerde doelen van het projectplan opgemerkt dat deze voortvloeien uit haar eigen beleid, alsmede provinciaal en landelijk beleid. Zij verwijst hiervoor naar hoofdstuk 2 van het projectplan alsmede de beschrijving van de huidige situatie en de probleemstelling in paragraaf 1.2.2 van het projectplan.
8.4
De rechtbank verstaat eisers beroepsgrond aldus dat hij niet alleen stelt dat het projectplan onjuist is, maar dat verweerder bovendien niet tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen met betrekking tot de vergunning voor de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ met betrekking tot de werkzaamheden op de gronden met de bestemming ‘natuur’. De rechtbank begrijpt ook dat eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat van een onevenredige aantasting van de waarden geen sprake is voor wat betreft de uitvoering van werkzaamheden op de gronden met de bestemming ‘natuur’ en de bestemming ‘agrarisch met waarden’.
8.5
De rechtbank gaat voorbij aan eisers stelling dat van verdroging van de Kampina geen sprake is. Deze stelling is niet onderbouwd.
8.6
Hierboven heeft de rechtbank al overwogen dat verweerder het projectplan ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit als ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de geldigheid van de door vergunninghoudster genoemde doelen. Dat eiser hier anders over denkt, wil nog niet zeggen dat verweerder voorbij kan gaan aan de door vergunninghoudster genoemde doelen, die zijn vastgelegd in provinciaal en landelijk beleid. In eisers kritiek ziet de rechtbank daarom nog geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
8.7
Verweerder merkt terecht op dat het project dient te worden beoordeeld aan de hand van de in het bestemmingsplan genoemde waarden. Binnen de bestemming ‘agrarisch met waarden’ betreffen dit de waarden van de gronden voor behoud, beheer en herstel van watersystemen. Niet valt in te zien dat verweerder had moeten toetsen of de cultuurhistorische waarde van de beek, wat deze verder dan ook moge zijn, in onevenredige mate wordt aangetast. Binnen de bestemming ‘natuur’ dient, gelet op planvoorschrift 15.4.4 onder c van het van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011”, wel te worden bezien of de bestaande cultuurhistorische waarden worden aangetast. Ook de andere, in voorschrift 15.1 van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” genoemde waarden dienen hierbij te worden betrokken. Daargelaten of het door eiser genoemde aspect het enige cultuurhistorische aspect is, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank tot de gemaakte afweging van de diverse waarden kunnen komen en meer betekenis kunnen hechten aan het terugbrengen van de oorspronkelijke meandering van de beek in combinatie met het versterken van de natuurwaarden.
8.8
Deze beroepsgrond faalt.
9.1
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat weidevogels het leven (alweer) onmogelijk wordt gemaakt. Hierdoor wordt zijn leefomgeving aangetast.
9.2
Volgens verweerder blijkt uit de bij de aanvraag gevoegde flora en faunarapportage in voldoende mate op welke wijze is omgegaan met de flora en fauna.
9.3
De rechtbank overweegt -ambtshalve- dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de flora- en faunaregelgeving, voor zover deze ziet op de flora en fauna op het eigen perceel van eiser en het direct aangrenzende terrein, kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eiser.
9.4
Gelet op het algemene karakter van de stellingen van eiser, die ook op dit punt niet deskundig zijn onderbouwt oordeelt de rechtbank dat met de verwijzing naar de flora- en faunarapportage verweerder eisers vrees vooralsnog voldoende heeft weerlegd. ook deze beroepsgrond faalt.
10.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. J.L.M. Dohmen, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op het hoger beroep is de Chw van toepassing. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. Op h