ECLI:NL:RBOBR:2013:2735

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
SHE 12/3876
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering in verband met werkzaamheden als zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een WW-uitkering ontvangen, maar deze werd door verweerder herzien met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2011, omdat eiseres vanaf die datum ook werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. Verweerder vorderde een bedrag van € 5.146,65 terug, dat onverschuldigd was betaald over de periode waarin eiseres niet recht had op de uitkering. Eiseres maakte bezwaar tegen de besluiten van verweerder, maar het bezwaar tegen de herziening van de uitkering werd ongegrond verklaard, terwijl het bezwaar tegen de opgelegde boete gegrond werd verklaard en de boete verviel.

Tijdens de zitting op 19 maart 2013 was eiseres niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank nam de door partijen niet betwiste feiten als vaststaand aan. Eiseres had voorheen 36 uur per week gewerkt, maar verloor 16 uur per week en ontving een WW-uitkering voor het verloren deel. Tijdens een workshop van verweerder gaf eiseres aan dat zij ook als zelfstandige werkte. De rechtbank oordeelde dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar werkzaamheden als zelfstandige invloed hadden op haar recht op de WW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de uitkering en de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag rechtmatig waren.

Eiseres voerde aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder en uitzonderlijk konden worden beschouwd. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat eiseres niet had aangetoond dat verweerder haar het vertrouwen had gewekt dat zij nog recht had op een uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/3876

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juni 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2012 (primair besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 augustus 2011 herzien. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder de over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 18 maart 2012 onverschuldigd betaalde WW-uitkering ten bedrage van € 5.146,65 (bruto) van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 22 mei 2012 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 135,00.
Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder hierop beslist. Het bezwaar gericht tegen primair besluit I is ongegrond verklaard. Het bezwaar gericht tegen primair besluit II is gegrond verklaard in die zin dat de boete is komen te vervallen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.
Eiseres was werkzaam voor 36 uur per week. Vanaf 1 augustus 2011 heeft eiseres een deel van haar uren, 16 uur per week, verloren in verband waarmee aan haar een WW-uitkering is toegekend. Voor de resterende uren was eiseres nog steeds in loondienst.
3.
Tijdens een workshop van verweerder op 1 december 2011 heeft eiseres kenbaar gemaakt dat zij per 1 augustus 2011 werkzaamheden als zelfstandige verricht. Een medewerker van verweerder heeft op 19 maart 2012 met eiseres gesproken. Aan de hand van dit gesprek heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 1 augustus 2011 begonnen is met haar werkzaamheden als zelfstandig bewindvoerder. Eiseres werkte aanvankelijk 20 uur per week en heeft haar uren per 7 februari 2012 uitgebreid naar een volledige werkweek.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij vanaf 1 augustus 2011 een te hoog bedrag aan uitkering ontving. Gelet hierop dient volgens verweerder de WW-uitkering te worden herzien en het te veel betaalde bedrag te worden teruggevorderd.
5.
Niet in geschil is dat eiseres vanwege haar werkzaamheden als zelfstandige met ingang van 1 augustus 2011 geen recht heeft op een WW-uitkering.
6.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder de WW-uitkering van eiseres met terugwerkende kracht kon herzien. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend omdat het naar haar oordeel voor eiseres redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat de hiervoor bedoelde werkzaamheden van invloed zouden kunnen zijn op haar WW-uitkering. Uit artikel 22a van de WW volgt dat verweerder in zo’n geval verplicht is om tot herziening over te gaan. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW is verweerder dan gehouden de onverschuldigd aan eiseres betaalde uitkering terug te vorderen. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan verweerder op grond van artikel 22a, tweede lid, en artikel 36, vierde lid, van de WW besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de herziening, dan wel de terugvordering, voor de belanghebbende heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is (Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) 23 augustus 2006, LJN: AY7077 en CRvB 29 juni 2011, LJN: BQ9997). De door eiseres aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank niet als zodanige bijzondere en uitzonderlijke omstandigheden die maken dat de gevolgen van de herziening, dan wel de terugvordering, voor eiseres als onaanvaardbaar moeten worden beschouwd. Met name het beroep van eiseres op het trage handelen door verweerder levert geen dringende redenen op. Het talmen door verweerder ziet op de oorzaak van de terugvordering en niet op de (onaanvaardbare consequenties van de terugvordering (CRvB 9 mei 2003, LJN: AL1609).
Voor de door eiseres bepleite matiging van het terugvorderingsbedrag bestaat geen grondslag in de WW dan wel in een andere wet. Slechts indien sprake is van een dringende reden, kan verweerder van terugvordering afzien.
7.
Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. De rechtbank volgt daarbij verweerders standpunt dat eiseres haar stelling dat verweerder bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat zij nog deels recht had op een uitkering niet heeft onderbouwd.
8.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en
mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.