Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juni 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2013.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een WW-uitkering ontvangen, maar deze werd door verweerder herzien met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2011, omdat eiseres vanaf die datum ook werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. Verweerder vorderde een bedrag van € 5.146,65 terug, dat onverschuldigd was betaald over de periode waarin eiseres niet recht had op de uitkering. Eiseres maakte bezwaar tegen de besluiten van verweerder, maar het bezwaar tegen de herziening van de uitkering werd ongegrond verklaard, terwijl het bezwaar tegen de opgelegde boete gegrond werd verklaard en de boete verviel.
Tijdens de zitting op 19 maart 2013 was eiseres niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank nam de door partijen niet betwiste feiten als vaststaand aan. Eiseres had voorheen 36 uur per week gewerkt, maar verloor 16 uur per week en ontving een WW-uitkering voor het verloren deel. Tijdens een workshop van verweerder gaf eiseres aan dat zij ook als zelfstandige werkte. De rechtbank oordeelde dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar werkzaamheden als zelfstandige invloed hadden op haar recht op de WW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de uitkering en de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag rechtmatig waren.
Eiseres voerde aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder en uitzonderlijk konden worden beschouwd. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat eiseres niet had aangetoond dat verweerder haar het vertrouwen had gewekt dat zij nog recht had op een uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een kostenveroordeling.