ECLI:NL:RBOBR:2013:2734

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
SHE 13/151
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname loonvordering door UWV wegens gerede twijfel over werkrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een loonvordering op zijn voormalig werkgever, MisterVoip Personell LTD, voor de maanden januari en februari 2012. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich op het standpunt had gesteld dat deze loonvordering aan gerede twijfel onderhevig was, en dat het daarom gerechtvaardigd was om de vordering niet over te nemen. De rechtbank baseerde dit oordeel op de informatie van de curator en de omstandigheden van de zaak.

De eiser was in dienst bij MisterVoip tot het faillissement op 7 februari 2012, waarna de curator de dienstbetrekking per 9 februari 2012 had opgezegd. Eiser had vervolgens een WW-uitkering aangevraagd en verzocht om de loonvordering op MisterVoip over te nemen. Het Uwv had eerder besloten om de loonvordering over december 2011 wel over te nemen, maar weigerde dit voor de maanden januari en februari 2012. De rechtbank nam de niet betwiste feiten in aanmerking en concludeerde dat eiser geen begin van bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij in die maanden voor MisterVoip had gewerkt.

De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de werknemer ligt wanneer de werkgever het bestaan van een aanspraak betwist. Eiser had weliswaar verklaringen en e-mailcorrespondentie overgelegd, maar deze gaven geen duidelijkheid over de aard en omvang van de werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de informatie die eiser had verstrekt niet voldoende was om de vordering te onderbouwen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/151

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juni 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M.M. Diebels).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder (onder meer) bepaald dat de loonvordering van eiser op zijn voormalig werkgever MisterVoip Personell LTD (hierna: MisterVoip) over de maand december 2011 wordt overgenomen.
Bij besluit van 20 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013, waar zowel eiser als verweerder bij gemachtigde is verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.
Met ingang van 1 augustus 2011 is eiser in dienst getreden bij MisterVoip voor 32 uur per week. MisterVoip is op 7 februari 2012 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft de dienstbetrekking per 9 februari 2012 opgezegd.
3.
Met ingang van 1 januari 2012 is eiser bij Oreijs Capital & Management B.V. (hierna: Oreijs) in dienst getreden voor 32 uur per week voor een periode van twee maanden. Aansluitend is aan eiser een WW-uitkering toegekend.
4.
Op 11 mei 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend als bedoeld in hoofdstuk IV van de WW en verweerder verzocht zijn loonvordering op MisterVoip over te nemen.
5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – kort en zakelijk weergegeven – zijn standpunt gehandhaafd dat de loonvordering van eiser op MisterVoip over januari en februari 2012 aan gerede twijfel onderhevig is en daarom niet wordt overgenomen.
6.
Eiser heeft – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de loonvordering op MisterVoip over de maanden januari en februari 2012 over te nemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser onder meer een verklaring van 22 november 2012 van [persoon 1] en [persoon 2] en een overzicht van zijn e-mailcorrespondentie over de periode december 2011 tot en met februari 2012 overgelegd.
7.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste rechtspraak vorderingen op grond van hoofdstuk IV van de WW niet voor overneming in aanmerking komen als zij niet duidelijk aanwijsbaar en aan gerede twijfel onderhevig zijn (zie onder meer de uitspraak van 31 oktober 2012 van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) www.rechtspraak.nl, LJN: BY1893). In het licht van de overnameverplichting komen aan verweerder alle rechten toe die ook aan de werkgever zouden toekomen wanneer onduidelijkheid bestaat over het al dan niet bestaan van een dergelijke verplichting. Dit brengt mee dat, wanneer de werkgever het bestaan van een bepaalde aanspraak betwist, de bewijslast van die aanspraak in beginsel op de werknemer rust. Indien de werknemer erin is geslaagd een begin van bewijs aan te dragen, is verweerder gehouden de vordering nader te onderzoeken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van 8 december 2004 van de CRvB (LJN: AR8115). Of een begin van bewijs is geleverd, hangt van de omstandigheden van de betreffende zaak af.
8.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen begin van bewijs heeft aangedragen van zijn stelling dat hij de maanden januari en februari 2012 voor MisterVoip heeft gewerkt. De omstandigheid dat [persoon 1] en [persoon 2], die volgens genoemde verklaring werkzaam zijn voor een ander bedrijf in een aangrenzend pand, hebben verklaard dat zij eiser in de maanden januari en februari 2012 regelmatig in het door MisterVoip gehuurde pand hebben gezien, betekent nog niet dat eiser daar toen werkzaamheden voor MisterVoip heeft verricht. Uit het door eiser overgelegde overzicht van zijn e-mailcorrespondentie over de periode december 2011 tot en met februari 2012, onder wie met de (voormalige) eigenaar van MisterVoip, [persoon 3], volgt dit evenmin. Voor zover uit bedoelde correspondentie al valt op te maken dat deze op werkzaamheden ziet, volgt de rechtbank verweerders standpunt dat deze geen informatie geeft over de aard en omvang van die werkzaamheden en ten behoeve van wie en in welke hoedanigheid die zijn uitgevoerd. De rechtbank acht in dit verband van belang dat eiser op zijn, zich onder de stukken bevindende, WW-aanvraag van 29 februari 2012, heeft vermeld dat hij tot en met 31 december 2011 voor MisterVoip heeft gewerkt en van 1 tot en met 31 januari 2012 voor Oreijs. Op dezelfde aanvraag is eiser de vraag gesteld of sprake is van ander werk/inkomen, welke met “nee” is beantwoord. Hiermee valt niet te rijmen de stelling van eiser dat hij de maanden januari en februari 2012 voor MisterVoip heeft gewerkt. Dat eiser zich bij het invullen van de WW-aanvraag heeft vergist, zoals eiser heeft betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Teminder nu eiser op dezelfde aanvraag heeft vermeld dat hij de laatste week voor zijn ontslag 32 uur (viermaal acht uur) voor Oreijs heeft gewerkt, terwijl het dienstverband met MisterVoip hetzelfde aantal uren en hetzelfde loon, € 3.100,00 bruto per maand, betrof. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser, zoals blijkt uit een zich in het dossier bevindende telefoonnotitie, in een telefoongesprek met verweerder op 2 maart 2012 onder meer heeft verklaard dat hij een contract voor twee maanden had gekregen bij Oreijs, dat Oreijs MisterVoip in verband met diens faillissement had overgenomen, en dat het na twee maanden toch niet bleek te lukken hem te blijven betalen. Ook hiermee valt niet te rijmen eisers stelling dat hij de maanden januari en februari 2012 voor MisterVoip heeft gewerkt. Dat, zoals namens eiser ter zitting is betoogd, eiser zich bedoeld gesprek niet kan herinneren en dat hij enkel heeft gespeculeerd dat Oreijs MisterVoip zou overnemen, acht de rechtbank niet aannemelijk.
9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval zonder nader onderzoek, uitgaande van de informatie van de curator, zich gerechtvaardigd op het standpunt heeft gesteld dat de loonvordering van eiser op MisterVoip over de maanden januari en februari 2012 aan gerede twijfel onderhevig is. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd voormelde loonvordering van eiser op MisterVoip over te nemen. Wat overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
10.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en
mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.