ECLI:NL:RBOBR:2013:2591

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
1 juli 2013
Zaaknummer
SHE 13/3174
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en rijgeschiktheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 juni 2013 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Verzoeker had op 10 december 2012 een ademonderzoek ondergaan, waarbij een ademalcoholgehalte van 845 µg/l werd vastgesteld. Dit leidde tot de conclusie dat verzoeker niet voldeed aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig. Verzoeker betwistte de bevindingen van de keurend arts en psychiater, die concludeerden dat hij een tolerantie voor alcohol had opgebouwd, wat zou wijzen op alcoholmisbruik in ruime zin. Verzoeker voerde aan dat zijn alcoholgebruik niet in overeenstemming was met de vastgestelde waarden en dat hij zich goed in staat voelde om te rijden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van het verslag van bevindingen te twijfelen en dat de conclusies van de keurend arts en psychiater voldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van verzoeker niet opwoog tegen de belangen van de verweerder. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van alcoholgebruik en rijgeschiktheid, vooral in gevallen van herhaaldelijk alcoholmisbruik.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3174
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te[woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. L.P. Kabel),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerder
(gemachtigde: drs. I.S.B. Metaal).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig en heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker voor alle categorieën ongeldig verklaard vanaf de zevende dag na de dagtekening van het besluit.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs te schorsen.
Op 29 mei 2013 heeft verweerder gereageerd op het verzoek van verzoeker.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is op 10 december 2012 op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) onderworpen aan een ademonderzoek. Bij het ademonderzoek is bij verzoeker een ademalcoholgehalte van 845 µg/l vastgesteld.
Namens de korpschef van de Regiopolitie Brabant zuidoost is aan verweerder mededeling gedaan van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft verweerder verzoeker verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid.
Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 9 februari 2013 en bestond uit anamneses en een lichamelijk, een psychiatrisch en een laboratoriumonderzoek. In het daarvan door
D.S. Grootfaam (arts) en A.M.L.E. Simons (psychiater) opgemaakte verslag van bevindingen van 9 februari 2013 staat het volgende:
“(…)
3.
Speciële anamnese
3.1
Omstandigheid laatste overtreding (d.d. 10-12-2012)
Betrokkene beschrijft de voorgeschiedenis van de aanhouding als volgt:
Betrokkene had op de dag van de aanhouding thuis alcohol gedronken.
Betrokkene had ongeveer 1 fles wijn, 7 alcoholische consumpties, gedronken in de loop van 1,5-2 uren. Betrokkene had een paar honderd meter gereden. Onderweg werd betrokkene om 2.30 uur aangehouden wegens opvallend rijgedrag.
Het opgegeven alcoholgebruik is niet in overeenstemming met de AAG/BAG. Er is derhalve sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik.
Betrokkene voelde zich goed in staat om te rijden. Betrokkene voelde zich niet nuchter tijdens het rijden.
Betrokkene was zich bewust van het feit dat er teveel alcohol genuttigd was om nog te mogen rijden. Als verklaring waarom betrokkene met alcohol reed, zegt betrokkene dat hij was op weg om shoarma te halen. Onderweg bedacht hij dat het misschien niet goed zou gaan als hij verder zou rijden. Betrokkene is naar huis gereden en werd op zijn oprit aangehouden.
(…)
3.2
Alcohol Anamnese
Hoeveelheid en frequentie/drinkgewoonte in het jaar voorafgaande aan de laatste aanhouding.
Betrokkene vertelt dat er in die periode geen alcohol gedronken werd. Betrokkene begon 9 jaar geleden met dit gebruik.
Na de laatste aanhouding is het alcoholgebruik van betrokkene onveranderd.
10.
Psychiatrische diagnose en samenvattende beschouwing
(…)
Betrokkene vertelt dat er in de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek geen alcohol gedronken werd. Betrokkene begon 9 jaar geleden met dit gebruik.
Na de laatste aanhouding is het alcoholgebruik van betrokkene onveranderd.
Bij huidig onderzoek werden de volgende afwijkende bevindingen vastgesteld:

Bij betrokkene is waarschijnlijk sprake van forse onderrapportage van het alcoholgebruik.

Betrokkene voelde zich goed in staat te rijden met een verhoogd promillage. Dit is een aanwijzing voor een verhoogde tolerantie.

Betrokkene heeft doorgedronken tot een toxisch alcoholpromillage. Hij moet dus een tolerantie hebben opgebouwd om deze hoeveelheid te kunnen drinken. Deze tolerantie is indicatief voor alcoholmisbruik in de voorgaande periode.

Het ademalcoholgehalte of bloedalcoholgehalte kan worden gebruikt om de tolerantie ten aanzien van alcohol vast te stellen. Bij 1,8‰ of meer vertonen de meeste niet tolerante individuen een ernstige intoxicatie. Bij betrokkene was er, gezien het bloedalcoholgehalte van 1,944 wel sprake van tolerantie. Deze tolerantie is indicatief voor een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik. Het is derhalve een sterke aanwijzing voor alcoholmisbruik. Er is dan ook zeer waarschijnlijk sprake van onderrapportage m.b.t. de periode voorafgaand aan de laatste aanhouding en het anamnetisch alcoholgebruik is niet aannemelijk.

Betrokkene geeft aan het rijbewijs nodig te hebben gehad voor belangrijke sociale verplichtingen. Door te rijden onder invloed riskeerde betrokkene aldus problemen met betrekking tot deze sociale verplichtingen. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik.

Betrokkene heeft een verhoogde bloeddruk en BMI wat kan wijzen op chronisch overmatig alcoholgebruik maar wat ook door een aantal andere redenen verhoogd kan zijn.

Bij betrokkene werd een verhoogd ALAT vastgesteld (1,5 N) Aangezien het verdere bloedonderzoek geen afwijkingen laat zien, kan men er in dit geval niet vanuit gaan dat deze verhoging veroorzaakt is door bovenmatig alcoholgebruik.
Beschouwing:
Beschouwend kan er naar onze mening gesteld worden dat er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding d.d. 10-12-2012 sprake was van alcoholmisbruik volgens DSM-IV-TR, maar dat er wel op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden.
(…)”
2.
Bij brief van 27 maart 2012 heeft verzoeker onderzoekend arts G.S. Grootfaam verzocht de inhoud van het verslag van bevindingen aan te passen. Volgens verzoeker bevat het verslag veel onjuistheden.
3.
Verweerder heeft conform artikel 134 van de WVW 1994 de uitslag van het onderzoek vastgesteld. Deze uitslag is aan verzoeker bekend gemaakt op 10 april 2013. Verzoeker heeft geen tweede onderzoek aangevraagd.
4.
Bij brief van 18 april 2013 heeft verzoeker op de voorlopige uitslag gereageerd.
5.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het rijbewijs ongeldig verklaard. Onder verwijzing naar het verslag van bevindingen heeft verweerder uiteengezet dat verzoeker wegens misbruik van psychoactieve middelen (in dit geval alcohol) niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, waaraan hij gezien het aan hem afgegeven rijbewijs moet voldoen. De recidiefvrije periode is nog niet ingegaan, omdat volgens verweerder niet aannemelijk is dat verzoeker met misbruik van alcohol is gestopt. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op artikel 134 van de WVW 1994, artikel 12, aanhef en onder b van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid en paragraaf 8.8 “Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)” van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000.
6.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7.
De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. Hierbij acht de voorzieningenrechter vooral van belang dat verzoeker heeft gesteld dat hij door zijn ziektes niet ver kan lopen en fietsen en dat zijn gehandicapte zoon met de auto moet worden vervoerd. Het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Dit vereist een meer inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op basis van een voorlopige rechtmatigheidstoets. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
8.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het verslag van bevindingen naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud zodanige gebreken vertoont dan wel onvoldoende concludent is dat dit niet ten grondslag had mogen worden gelegd aan het bestreden besluit. Verzoeker heeft daartoe gewezen op het volgende.
De bevinding dat verzoeker heeft doorgedronken tot een toxisch alcoholpromillage is geen relevant en ondersteunend element voor de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. Niet is inzichtelijk gemaakt waarom sprake is van een toxisch alcoholpromillage, terwijl ook niet inzichtelijk is waarom het bij een incidentele drinker zonder tolerantie niet mogelijk is om het geconstateerde promillage te bereiken. De redenering dat bij een alcohol promillage van 1,8 of meer niet-tolerante individuen een ernstige intoxicatie tonen komt sinds 2012 in vele rapporten van WPEX terug. De indruk bestaat dat deze bevinding onder invloed van verweerder in rapporten terecht komt. Verzoeker stelt verder dat de alcohol bij hem zijn uitwerking niet miste. Hij was dronken.
Verzoeker betwist de bevinding dat hij goed in staat was om te rijden. In het verslag van bevindingen is ook opgenomen dat hij zich niet nuchter voelde, terwijl uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal over de aanhouding is opgenomen dat verzoeker met dubbele tong sprak, onvast ter been was en bloeddoorlopen ogen had. Voor zover er al een tolerantie is aangenomen, is dat onvoldoende om de diagnose alcoholmisbruik te dragen.
De bevinding dat verzoeker het rijbewijs nodig heeft voor werk en belangrijke sociale verplichtingen is geen aanwijzing voor alcoholmisbruik.
Verzoeker betwist voorts dat sprake is van onderrapportage en betwist dat hij enkel heeft gezegd één fles wijn te hebben gedronken. Verzoeker heeft verteld dat hij de hele avond met zijn gasten wijn heeft gedronken en dat hij het restant van de wijn heeft opgedronken toen zijn gasten weg waren. In totaal heeft verzoeker zo’n 12-13 glazen alcohol over de hele avond gedronken. Onderrapportage is evenmin een relevant ondersteunend element voor de diagnose alcoholmisbruik.
Voorts betwist verzoeker dat de verhoogde bloeddruk en BMI wijzen op alcoholmisbruik.
Tot slot wijst verzoeker erop dat het alcoholmisbruik wel is gestopt.
9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in een geval als hier aan de orde waarin de psychiatrische diagnose “alcoholmisbruik in ruime zin” is gesteld volgens vaste rechtspraak slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of onvoldoende concludent is, zodat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 31 maart 2010, LJN: BL9627). In dit kader is het niet aan verweerder en de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat (zie de uitspraak van de ABRvS van 16 januari 2013, LJN: BY8499).
10.
Naar voorlopig oordeel bestaat in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het verslag van bevindingen naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of onvoldoende concludent is. Meer in het bijzonder overweegt de voorzieningenrechter hiertoe als volgt.
11.
Er is geen reden aan te nemen dat in het verslag van bevindingen de verklaringen van verzoeker over het aantal alcoholische consumpties en over het zich goed in staat voelen om te rijden niet juist zijn weergegeven. De enkele stelling dat verzoeker anders zou hebben verklaard is daartoe onvoldoende. Verweerder mocht dan ook uitgaan van de juistheid en volledigheid van de weergave in het verslag van de door verzoeker bij de keurend arts en psychiater afgelegde verklaringen. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat een door verzoeker opgegeven alcoholgebruik van ongeveer één fles (zeven alcoholische consumpties) niet kan leiden tot het bij verzoeker geconstateerde alcoholgehalte van 845 µg/l en dat de door de keurend arts en psychiater bij verzoeker vastgestelde tolerantie voor alcohol wijst op een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik en dat dit zich niet verdraagt met het door verzoeker opgegeven alcoholgebruik (namelijk nihil). Voorshands acht de voorzieningenrechter het oordeel van de keurend arts en psychiater dat verzoeker een tolerantie voor alcohol heeft opgebouwd voldoende inzichtelijk. Verzoeker is aangehouden met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte en hij heeft verklaard dat hij zich nog wel in staat voelde om te rijden. Dat hij tevens heeft verklaard dat hij niet nuchter was en dat hij bij zijn aanhouding met dubbele tong sprak, onvast ter been was en bloeddoorlopen ogen had, betekent niet dat hij geen tolerantie voor alcohol heeft opgebouwd (vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 6 maart 2013, LJN: BZ3379).
12.
Voor zover verzoeker al moet worden gevolgd in zijn betoog dat het enkele feit dat hij is aangehouden met een te hoog alcoholpromillage onvoldoende is om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, moet, gezien het voorgaande, worden geoordeeld dat de keurend arts en psychiater aan die conclusie ook andere relevante ondersteunde elementen ten grondslag hebben mogen leggen, namelijk
– kort gezegd – de onderrapportage en de tolerantie. In hoeverre al dan niet betekenis toekomt aan de constatering dat sprake is van alcoholmisbruik omdat verzoeker een verhoogde bloeddruk en BMI heeft en verzoeker de geldigheid van zijn rijbewijs op het spel heeft gezet door onder invloed van alcohol te rijden, terwijl hij het rijbewijs nodig heeft voor sociale verplichtingen, kan de voorzieningenrechter in het midden laten.
13.
Naar voorlopig oordeel mocht verweerder zich bij de ongeldigverklaring van het rijbewijs op het verslag van bevindingen baseren.
14.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal dus worden afgewezen.
15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Langen-Wouda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.