ECLI:NL:RBOBR:2013:2534

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
AWB-13_188
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening uitwonende studiebeurs en punitief karakter van terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met betrekking tot de herziening van een uitwonende studiebeurs. De eiseres had haar uitwonende beurs met ingang van 1 januari 2012 herzien zien worden naar een thuiswonende beurs, en moest een bedrag van € 1.524,32 terugbetalen aan teveel ontvangen studiefinanciering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres vanaf 3 juni 2009 ingeschreven stond op een adres, maar dat zij vanaf 9 augustus 2012 niet meer op dat adres woonachtig was. De herziening van de beurs vond plaats op basis van een controle die op 21 augustus 2012 had plaatsgevonden, waaruit bleek dat de woning leeg stond. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres overwogen, die stelde dat zij tot 9 augustus 2012 op het adres woonde en dat de herziening onterecht was, omdat deze een punitief karakter had. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de beurs met terugwerkende kracht niet proportioneel was, gezien de korte periode waarin de eiseres niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de herziening beperkt tot de maand augustus 2012, waarbij de eiseres recht had op de uitwonende beurs voor de overige maanden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het betaalde griffierecht en de proceskosten van de eiseres diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/188

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2013 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.T. van Alkemade),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Dienst Uitvoering Onderwijs te Groningen, verweerder
(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitwonendenbeurs van eiseres met ingang van 1 januari 2012 herzien en omgezet in een thuiswonendenbeurs en een bedrag van € 1.524,32 aan teveel ontvangen studiefinanciering van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 3 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres staat sinds 3 juni 2009 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op het adres [adres A]. Verweerder heeft aan eiseres studiefinanciering toegekend in de vorm van een beurs voor een uitwonende. Op 21 augustus 2012 heeft een controle (huisbezoek) plaatsgevonden op het GBA-adres. Bij die controle is gebleken dat de woning geheel leeg stond. De controleurs hebben op 24 augustus 2013 een rapport opgemaakt van deze controle.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitwonendenbeurs van eiseres met ingang van 1 januari 2012 omgezet in een thuiswonendenbeurs. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de herziening gehandhaafd. Verweerder stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat uit het huisbezoek is gebleken dat eiseres feitelijk niet woonachtig is op het door haar opgegeven adres. Als een student niet woont op het adres waaronder hij of zij staat ingeschreven in de GBA, vindt herziening plaats uiterlijk tot de datum van inschrijving op het laatst bekende GBA-adres. In de situatie van eiseres bestaat vanaf 1 januari 2012 geen recht op een uitwonendenbeurs.
3.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij tot 9 augustus 2012 daadwerkelijk woonde op het adres [adres A]. Als gevolg van een plotselinge beëindiging van de huurovereenkomst tussen de verhuurder en haar huisbaas per die datum werd zij van het ene op het andere moment gedwongen de woonruimte te verlaten. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij van 9 augustus 2012 tot 30 augustus 2012 noodgedwongen tijdelijk bij haar ouders heeft verbleven. Per 30 augustus 2012 heeft eiseres weer zelfstandige woonruimte gevonden die zij in de GBA heeft laten registreren. Per 1 september 2012 is haar weer een uitwonendenbeurs toegekend. Het is niet proportioneel en zorgvuldig om de herziening vanaf 1 januari 2012 te laten plaatsvinden en het volledig laten terugbetalen van de uitwonendenbeurs gaat het reparatoire karakter van de herziening voorbij, aldus eiseres.
4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 9.9, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) herziening dient te geschieden vanaf de dag dat de studerende de laatste adreswijziging heeft laten registreren in de GBA. Gelet op het feit dat eiseres sedert 3 juni 2009 stond ingeschreven in de GBA op het adres [adres A] en gelet op het feit dat artikel 1.5 Wsf 2000 met ingang van 1 januari 2012 van kracht is, heeft de herziening plaatsgevonden vanaf 1 januari 2012.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid en aanhef, van de Wsf 2000, zoals dat met ingang van 10 december 2011 luidt, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: thuiswonende studerende, de studerende die niet een uitwonende studerende is. Onder uitwonende studerende wordt verstaan: de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 kan de Minister een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, vindt - voor zover van belang - herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
Ingevolge het tweede lid van artikel 9.9, van de Wsf 2000, (voor zover hier van belang) vindt de herziening - in geval niet is voldaan aan de verplichting van artikel 1.5 van die
wet - plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de GBA.
7.
Niet in geding is dat eiseres vanaf 9 augustus 2012 niet meer woonachtig was op het GBA-adres en zij om die reden niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 1.5, eerste lid aanhef en onder a, van de Wsf 2000. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat alsdan uit artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 dwingendrechtelijk voortvloeit dat herziening van de uitwonendenbeurs van eiseres plaats dient te vinden vanaf 1 januari 2012. De wetsgeschiedenis alsook de duidelijke en niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen van genoemde bepaling bieden geen aanknopingspunten voor een meer beperkte uitleg in die zin dat de herziening beperkt zou dienen te blijven tot de periode waarin de studerende daadwerkelijk niet aan de verplichting van artikel 1.5 van de Wsf 2000 heeft voldaan. Nu in artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 de verwijtbaarheid van de overtreding evenmin als voorwaarde is gesteld, is voor de toepassing van genoemde bepaling de enkele overtreding van artikel 1.5 van de Wsf 2000 voldoende.
8.
Anders dan door verweerder ter zitting is betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van eiseres dat zij tot 9 augustus 2012 woonachtig was op het door haar opgegeven GBA-adres. Ook uit de redactie van het bestreden besluit kan niet worden opgemaakt dat verweerder deze stelling van eiseres in twijfel heeft getrokken. Verweerders onderzoeksbevindingen bieden voor dit eerst ter zitting door verweerder ingenomen standpunt ook onvoldoende aanknopingspunten, nu daaruit slechts blijkt dat de woning op 21 augustus 2012 leeg is aangetroffen en een buurmeisje heeft verklaard dat de bewoners anderhalve week daarvoor waren vertrokken. De door eiseres in geding gebrachte huuropzegging per 9 augustus 2012 en verklaringen van derden, dat eiseres daar woonachtig was, ondersteunen de stelling van eiseres. De rechtbank merkt ten slotte nog op dat de onderhavige herziening met terugwerkende kracht een voor eiseres belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om op dit punt de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden.
9.
Anders dan bij omzettingsbesluiten op grond van artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000, zoals die bepaling gold tot 1 januari 2012, nog werd aangenomen (volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 december 2005, LJN: AU7521), kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat het ten aanzien van eiseres genomen besluit tot herziening geen verdergaand gevolg heeft dan het bewerkstelligen van een juiste toepassing van de wet. De in geding zijnde herziening strekt zich immers grotendeels uit over een periode waarin, gelet op hetgeen hierboven onder 8 is overwogen, van overtreding van artikel 1.5 van de Wsf 2000 geen sprake was en gedurende welke door eiseres ook overigens aan de voorwaarden voor een uitwonendenbeurs werd voldaan. Nu de herziening in het geval van eiseres een verdergaande strekking heeft dan louter herstel van de rechtmatige toestand of het wegnemen van de gevolgen van de overtreding, heeft deze herziening in zoverre naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis voor ogen heeft gestaan, geen reparatoir maar een punitief karakter.
10.
De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of de in geding zijnde herziening, die tot gevolg heeft dat eiseres een bedrag van € 1.524,32 aan studiefinanciering dient terug te betalen, in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden evenredig is aan de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat naar haar oordeel geen sprake is van een situatie waarin eiseres geen enkele schuld treft van de overtreding. Van eiseres had mogen worden verlangd dat zij gedurende de periode van 9 tot 30 augustus 2012 haar GBA-gegevens in overeenstemming had gebracht met haar feitelijke woonsituatie. De relatief korte periode waarin van overtreding sprake is geweest (21 dagen) rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen herziening over een periode van acht maanden. In aanmerking nemend dat in de systematiek van de Wsf 2000 een studiefinancieringstijdvak ten minste één kalendermaand omvat, acht de rechtbank een toepassing van artikel 9.9 tweede lid, van de Wsf 2000 die er toe leidt dat de herziening beperkt blijft tot de maand waarin artikel 1.5 van de Wsf 2000 is overtreden (derhalve de maand augustus 2012), evenredig aan de aan eiseres te verwijten gedraging.
11.
Gelet hierop zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Ter finale afdoening van het geschil zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid en onder c, van de Awb, zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2013, het primaire besluit van 15 september 2012 herroepen in zoverre daarbij de studiefinanciering over de periode van
1
januari 2012 tot 1 augustus 2012 is herzien, en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
12.
Verweerder dient het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. Verweerder wordt tevens veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank kent ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe met wegingsfactor 1 (beroepschrift 1 punt en zitting 1 punt), met een bedrag per punt van € 472,00, in totaal derhalve € 944,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 15 september 2012 voor zover daarbij de studiefinanciering over de periode van 1 januari 2012 tot 1 augustus 2012 is herzien en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 44,00 aan eiseres betaalt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944,00 ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. J.M.H. Rijken - Lie en mr. C.P.J. Scheele, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.