ECLI:NL:RBNNE:2025:91

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
18-084894-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 23-jarige man voor drugshandel en openlijke geweldpleging

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het meermalen medeplegen van het uitvoeren van cocaïne, het voorhanden hebben van cocaïne en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam voort uit twee verschillende onderzoeken, namelijk onderzoek Pitch en onderzoek Hazelaar. In het eerste onderzoek werd de verdachte gelinkt aan de handel in cocaïne via de versleutelde communicatiedienst EncroChat. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk uitvoeren en vervoeren van cocaïne in de periode van 28 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 3 september 2022 tot en met 6 september 2022. In het tweede onderzoek, Hazelaar, werd de verdachte beschuldigd van openlijke geweldpleging op 6 juli 2023, waarbij hij betrokken was bij een geweldsincident op een terras. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en legde een gevangenisstraf op die in verhouding stond tot de gepleegde delicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/084894-22
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/168980-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19, 20 en 21 november 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat te Apeldoorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de volledige tekst van de tenlastelegging verwezen naar de inhoud daarvan zoals opgenomen in bijlage I. De inhoud van die bijlage dient als hier ingelast te worden beschouwd.
De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte:
Parketnummer 18/084894-22 (onderzoek [naam] )
zich in de periode van 28 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te [plaatsnaam] en/of Groningen meermalen samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk uitvoeren en/of vervoeren van hoeveelheden cocaïne;
zich in de periode van 3 september 2022 tot en met 6 september 2022 te [plaatsnaam] en/of Groningen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 41,84 gram cocaïne;
zich op 6 september 2022, althans in de periode van 12 maart 2021 tot en met 6 september 2022, te [plaatsnaam] schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van (onderdelen van) wapens en munitie.
Parketnummer 18/168980-23 (onderzoek [naam] )
zich op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , subsidiair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een openlijke geweldpleging;
zich op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie.

Inleiding

De verdenkingen tegen verdachte komen voort uit twee verschillende onderzoeken. Het eerste onderzoek betreft onderzoek Pitch , waarin de communicatiedienst EncroChat een belangrijke rol speelt. Het tweede onderzoek betreft onderzoek Hazelaar , waarin twee geweldsincidenten op 6 juli 2023 aanleiding hebben gevormd voor verdenkingen jegens verdachte.
De rechtbank acht het van belang om enkele inleidende opmerkingen te maken ten aanzien van de communicatiedienst EncroChat .
EncroChat is de naam van een communicatiedienst die een applicatie aanbood waarmee middels versleutelde berichten kon worden gecommuniceerd. Middels een EncroChat -toestel konden gebruikers versleuteld tekstberichten, spraakberichten en afbeeldingen versturen naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat -toestellen. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de EncroChat - applicaties vooraf waren geïnstalleerd, in combinatie met een abonnement om gebruik te kunnen maken van de service. Bij EncroChat lag voor de gebruiker het accent op de beveiliging van de communicatie, inclusief het (kunnen) wissen van gegevens die niet in handen van derden - waaronder politie en justitie - mochten vallen.
Het verzenden van een versleuteld EncroChat -bericht van het ene naar het andere toestel verliep via een server. Deze server bevond zich in Frankrijk . Het Nederlandse Openbaar Ministerie liep in strafrechtelijke onderzoeken regelmatig aan tegen communicatie die via EncroChat -toestellen was afgeschermd.
Datzelfde gold voor opsporingsdiensten in andere EU-landen, waaronder Frankrijk .
Zowel in Frankrijk als in Nederland werd al vóór 2020 onderzoek gedaan naar EncroChat . Op 30 januari 2020 werd door de Franse rechter toestemming gegeven voor het plaatsen van een interceptietool op de server bij EncroChat . Deze interceptietool beoogde informatie te verzamelen die op de EncroChat - telefoons waren opgeslagen. Op 10 februari 2020 startte het Nederlandse Openbaar Ministerie het onderzoek 26Lemont , dat voortvloeide uit een ander onderzoek, en dat zich onder meer richtte op EncroChat . Binnen onderzoek 26Lemont is een JIT-overeenkomst gesloten met Frankrijk . Hierin is overeengekomen dat de verkregen informatie naar aanleiding van de inzet van de interceptietool - waaronder de onderschepte EncroChat -data - binnen het JIT zou worden gedeeld. In de periode van 1 april 2020 tot en met 14 juni 2020 zijn door middel van de interceptietool live data vanuit EncroChat - telefoons verzameld door de Franse autoriteiten. Deze data zijn vervolgens gedeeld met de JIT-partner Nederland.
De data vanuit onderzoeksteam 26Lemont zijn geanalyseerd en geclassificeerd. Er heeft een analyse plaatsgevonden in de categorieën cocaïne en finec. Op basis van verschillende hits zijn berichten naar voren gekomen van de gebruiker [naam] . Volgens de politie heeft deze gebruiker zich beziggehouden met handel in verdovende middelen. De politie heeft verdachte in 2022 geïdentificeerd als gebruiker van dit account.

Het gebruik van EncroChat -berichten voor het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in de zaak met parketnummer 18/084894-22 feit 1 (onderzoek Pitch ) - kortgezegd - op het standpunt gesteld dat er geen enkel bezwaar is om het bewijsmateriaal dat afkomstig is uit ontsleutelde communicatie via EncroChat te gebruiken voor het bewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de EncroChat -berichten moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze onrechtmatig zijn verkregen. Ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatigheid heeft de raadsman verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie d.d. 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372) en het volgende betoogd. Uit dit arrest volgt dat op grond van artikel 31 van de EOB (Europees onderzoeksbevel)-richtlijn (Richtlijn 2014/41/EU) ten aanzien van EncroChat een notificatie (kennisgeving) aan Nederland had moeten worden gezonden van de interceptie die plaatsvond op Nederlands grondgebied. De richtlijn dient, anders dan door de Hoge Raad op 13 juni 2023 (ECLI:HR:2023:913) werd gesteld, niet enkel ter bescherming van de soevereiniteit van het land op wiens grondgebied de interceptie plaatsvindt, maar ook de rechtsbescherming van de burger. Naar aanleiding van de kennisgeving dient er een toets plaats te vinden volgens Nederlands recht waarbij ook de belangen van de betrokken individuen worden meegewogen. Zowel de interceptie als de verwerking van EncroChat - data zorgt voor een inbreuk op Europese rechten van verdachte. In deze zaak ontbreekt een deugdelijke wettelijke grondslag voor deze inbreuken. Wanneer deze grondslag er wel zou zijn geweest, is door het ontbreken van de notificatie geen toetsing geweest van de belangen van Frankrijk aan Nederlandse wettelijke bepalingen, waardoor de machtigingen die door de rechter-commissaris zijn afgegeven, niet voldoen. Dit alles maakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet onverkort opgaat, terwijl daar tot
dusver steeds van uit is gegaan bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het EncroChat -bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld in hoeverre het hierboven reeds aangehaalde arrest van het Hof van Justitie d.d. 30 april 2024 aanleiding geeft tot de conclusie dat de interceptie en de verwerking van EncroChat -data onrechtmatig is geweest.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit het arrest van het Hof van Justitie volgt dat in het geval van een EOB op basis van artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU bij interceptie op grondgebied van een andere EU lidstaat een kennisgeving aan die lidstaat nodig is, mede ter toetsing van de rechtsbescherming van de aldaar af te tappen of afgetapte gebruikers. Anders dan in het arrest - waarin informatie werd gedeeld via een EOB - is in onderhavige zaak echter sprake geweest van een samenwerking tussen Nederland en Frankrijk op basis van een JIT (Joint Investigation Team), als bedoeld in het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams. Daarbinnen gelden andere regels dan tussen landen die op basis van een EOB samenwerken. Een JIT wordt beheerst door specifieke voorschriften, vervat in onder meer het Kaderbesluit 2002/465/JBZ. Lidstaten die partner zijn in een JIT, maken specifieke afspraken met elkaar, neergelegd in een overeenkomst, over de wijze waarop zij bewijs vergaren en met elkaar delen. Het ligt in de rede dat zij elkaar nauwgezet op de hoogte houden van hun vorderingen. Dat is een wezenlijk andere vorm van rechtshulp dan uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een EOB. Maar ook dan kan worden aangenomen dat het in artikel 7 van het Handvest neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven en de communicatie van het doelwit van de interceptie in acht wordt genomen.
Gelet op de JIT-overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk ter zake EncroChat mag ervan worden uitgegaan dat Nederland was geïnformeerd over de interceptie van gegevens van gebruikers op Nederlands grondgebied. De primaire doelstelling van deze samenwerkingen was nu juist het delen van informatie, inlichtingen, technische gegevens en bewijzen die worden verzameld in het kader van de onderzoeken door elke lidstaat die partij bij de overeenkomst is. Dat de Nederlandse autoriteit ook steeds daadwerkelijk tevoren over de (voorgenomen) interceptie vanaf 1 april 2020 is geïnformeerd, wordt bevestigd door de daarover gegeven beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2020, waarin een machtiging bevel tot binnendringen en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk ex artikel 126uba van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en een machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie ex artikel 126t Sv is verleend. De rechtbank leidt hieruit af dat Nederland in het kader van de informatie uitwisseling van het gemeenschappelijke onderzoeksteam voor EncroChat op zijn minst eenzelfde niveau van wetenschap had omtrent de intercepties als ware zij genotificeerd op grond van artikel 31 van de EOB-Richtlijn.
De rechtbank overweegt verder dat uit de genoemde 126uba en 126t Sv-machtigingen door de rechter- commissaris (zoals geciteerd in ECLI:NL:HR:2023:913) ook blijkt dat er, mede vanwege de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die gemaakt zou kunnen worden en teneinde de belangen van de verdediging in de zin van artikel 6 EVRM te waarborgen, ten aanzien van Nederlandse gebruikers een extra rechterlijke toetsing naar Nederlandse maatstaven is aangelegd en dat er in dat kader ook (extra) voorwaarden aan de aangekondigde interceptie zijn gesteld. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank materieel voldaan aan hetgeen het Hof van Justitie in het arrest van 30 april 2024 vereist ter zake waarborgen voor gebruikers van communicatiemiddelen waarvan interceptie plaatsvindt op het grondgebied van een lidstaat door opsporingsdiensten van een andere lidstaat, zonder technische bijstand van de lidstaat waar die gebruikers zich bevinden.
Het voorgaande maakt dat hetgeen de Hoge Raad eerder over de rechtmatigheid van de verkrijging van data van EncroChat heeft overwogen, onverkort van toepassing is. Het vertrouwensbeginsel, dat overigens ook uitdrukkelijk wordt onderkend in het arrest van het Hof van Justitie, is nog altijd aan de orde. De rechtbank verwerpt het verweer.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/084894-22 (onderzoek Pitch )
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 tot en met feit 3.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij daartoe - kortgezegd - aangevoerd dat uit de EncroChat -berichten volgt dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het uitvoeren van 13 kilo cocaïne, verdeeld over zeven transporten.
Ten aanzien van feit 3 heeft zij daartoe aangevoerd dat verdachte eigenaar is van het perceel waarop het schuurtje staat waarin de wapens, munitie en patroonmagazijnen zijn aangetroffen. Deze goederen zijn aangetroffen in tassen onder het bureau. Boven het bureau hing een kentekenplaat met de naam van verdachte. Naar de uiterlijke verschijningsvorm deed het schuurtje dus dienst als kantoor van verdachte. Uit camerabeelden en verklaringen van buurtbewoners volgt bovendien dat verdachte op het terrein kwam. Tot slot was het schuurtje niet toegankelijk voor onbevoegden. Op basis van het voorgaande kan het niet anders dan dat verdachte de wapens, munitie en patroonmagazijnen bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover kon beschikken.
Parketnummer 18/168980-23 (onderzoek Hazelaar )
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair en subsidiair.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 meer subsidiair en feit 2.
Ten aanzien van feit 2 heeft zij daartoe aangevoerd dat op de insteekhoes waarin 13 kogelpatronen zaten, een vingerafdruk is aangetroffen van verdachte. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij dergelijke hoezen, ook op 6 juli 2023, gebruikte voor de administratie, wat kan verklaren dat zijn vingerafdruk op de hoes is aangetroffen. Deze verklaring strookt echter niet met de verklaring van zijn vader, [medeverdachte] . Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt namelijk dat hij het zakje met munitie tezamen met een wapen op 6 juli 2023 heeft gekregen van een leverancier, dat hij de munitie hierna rechtstreeks in zijn jaszak heeft gedaan en dat hij het vervolgens - na het schietincident van 6 juli 2023 - over de schutting heeft gegooid, waar het door de politie is aangetroffen. Dit betekent dat verdachte degene is geweest die zijn vader van het wapen en de munitie heeft voorzien, of dat verdachte het wapen en de munitie wél in handen heeft gehad na de verkrijging hiervan door zijn vader. In beide gevallen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de munitie voorhanden heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/084894-22 (onderzoek Pitch )
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 geldt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat -account [naam] . Bovendien blijkt uit de EncroChat -berichten onvoldoende dat er daadwerkelijk drugs zijn uitgevoerd. Indien wordt aangenomen dat er wel iets is uitgevoerd, dan kan niet worden vastgesteld dat het om cocaïne ging. Tot slot geldt dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum in de zin van artikel 342 Sv, nu het bewijs afkomstig is uit één bron, te weten de
EncroChat -berichten.
Ten aanzien van feit 2 geldt dat verdachte niet wist dat er cocaïne in zijn woning en in zijn auto lag. Bovendien kan op basis van het dossier niet worden gesteld dat de cocaïne die in de auto van verdachte is aangetroffen, zich in zijn machtssfeer bevond en is het goed mogelijk dat de cocaïne door toedoen van een ander in de auto terecht is gekomen.
Parketnummer 18/168980-23 (onderzoek Hazelaar )
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair en feit 2.
Ten aanzien van de onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging. Voor de overige handelingen geldt dat er onvoldoende bewijs voorhanden is. Aangever [slachtoffer] heeft weliswaar aanvankelijk verklaard dat verdachte in zijn richting zou hebben geslagen, maar die verklaring heeft hij later ook weer ingetrokken.
Oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Parketnummer 18/084894-22, feit 1 (onderzoek Pitch )
1. Inleiding
De verdenking jegens verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten van het EncroChat -account [naam] , welk account door de politie en het openbaar ministerie aan verdachte wordt toegeschreven. De rechtbank zal daarom eerst de vraag beantwoorden of kan worden vastgesteld dat verdachte inderdaad de gebruiker is geweest van het aan hem toegeschreven account. De rechtbank zal vervolgens ingaan op de vraag of op basis van de EncroChat -berichten kan worden vastgesteld dat er drugs is uitgevoerd. De rechtbank zal daarna ingaan op de vraag of uit het dossier ook voldoende volgt dat het in de EncroChat - berichten daadwerkelijk om cocaïne ging. Daaropvolgend zal de rechtbank ingaan op de vraag of is voldaan aan het bewijsminimum zoals bedoeld in artikel 342 Sv. Tot slot zal de rechtbank de vraag beantwoorden of het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
2. Identificatie
De rechtbank overweegt op basis van de bewijsmiddelen het volgende ten aanzien van de identificatie van EncroChat -gebruiker [naam] .
Uit mastgegevens volgt dat de gebruiker van het account [naam] voornamelijk gebruik heeft gemaakt van zendmasten in Oost-Groningen, en dan vooral in [plaatsnaam] en omgeving. Verdachte stond in de ten laste gelegde periode ingeschreven op het adres van zijn ouders in [plaatsnaam] . Uit zijn verklaring ter zitting blijkt dat hij daar in die periode ook daadwerkelijk verbleef.
Op 31 maart 2020 stuurt [naam] in een EnrcoChat-bericht aan een andere gebruiker - zakelijk weergegeven - stuur het naar mijn broers [bedrijf] in [plaatsnaam] , gevolgd door het adres [bedrijf] , [plaatsnaam] [adres] . De broer van verdachte, [naam] , was in de ten laste gelegde periode eigenaar van een [bedrijf] in [plaatsnaam] op het adres [adres] . De adressen [adres] en [adres] grenzen aan elkaar en op Google Maps is een verwijzing te zien naar het [bedrijf] met als adres [adres] . Op 2 april 2020 stuurt
[naam] naar dezelfde EncroChat -gebruiker dat zijn vriend naar de rode deur aan de zijkant moet komen, waarop [naam] vervolgens een foto stuurt van een rode deur. De deuren die te zien zijn op de foto komen overeen met de rode deuren van het pand waarin [bedrijf] is gevestigd. Tegenover het pand bevindt zich een bedrijf welke is gevestigd in een blauwkleurig pand met witgekleurde garagedeuren. Op de eerdergenoemde foto is hetzelfde blauwkleurige pand met garagedeuren te zien. Daar komt nog bij dat [naam] door een EncroChat -gebruiker werd opgeslagen onder de nickname [bedrijf] .
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de gebruiker van het account [naam] banden heeft met [bedrijf] in [plaatsnaam] , en meer in het specifiek een broer is van eigenaar [naam] .
Het account [naam] werd door een EncroChat -gebruiker ook opgeslagen onder de nickname [verdachte] . [verdachte] is de voornaam van verdachte. Op 3 april 2020 stuurt [naam] berichten aan een EncroChat - gebruiker waaruit volgt dat hij, [naam] , een werkbus Ford Transit Connect uit 2008 en een Mercedes E klasse Coupe uit 2011 heeft. Uit RDW gegevens blijkt dat verdachte tussen 3 december 2019 en 2 september 2020 - dus in de ten laste gelegde periode - een Mercedes-Benz, type E CGI, op naam had, waarvan de eerste inschrijving in Nederland in 2011 plaatsvond. Uit RDW gegevens blijkt voorts dat sinds [datum] een Ford Transit Connect uit 2008 op naam staat van [naam] . Uit het politiesysteem volgt voorts dat verdachte in juni 2021 door de politie rijdend is gezien in voornoemde Ford Transit.
De rechtbank is op basis van de bevindingen ten aanzien van het [bedrijf] , de nickname [verdachte] en de EncroChat -berichten aangaande de autos (in combinatie met de RDW-gegevens), van oordeel dat de bevindingen van de politie zeer sterk in de richting van verdachte wijzen als gebruiker van het account [naam] . Verdachte heeft bij de politie en ter zitting stellig ontkend dat hij de gebruiker is en heeft bovendien aangevoerd dat heel veel mensen, ook mensen buiten zijn familie, toegang hadden tot het [bedrijf] .
Op basis van de EncroChat -berichten staat echter vast dat de gebruiker van het account [naam] , een broer is van de eigenaar van [bedrijf] , te weten [naam] , en niet een ander willekeurig persoon. Uit het dossier volgt dat verdachte nog twee andere broers heeft, te weten [naam] en [naam] . [naam] lijkt echter geen enkele link te hebben met het [bedrijf] en woonde bovendien niet in [plaatsnaam] ten tijde van de ten laste gelegde periode. Ten aanzien van [naam] geldt dat hij ten tijde van de ten laste gelegde periode slechts 15 jaar oud was en geen rijbewijs had, terwijl uit de EncroChat -berichten onmiskenbaar volgt dat [naam] gebruik maakte van autos en veel onderweg is.
De rechtbank is op basis van al het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat -account [naam] . De raadsman heeft her en der kanttekeningen geplaatst bij de waarde van enkele op zichzelf staande bevindingen van de politie, maar de rechtbank is van oordeel dat het geheel aan die bevindingen maakt dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat verdachte schuilging achter voornoemd account.
3. Transporten
De raadsman heeft zich - kortgezegd - op het standpunt gesteld dat op basis van de EncroChat -berichten niet kan worden vastgesteld dat transporten naar het buitenland hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de EncroChat -berichten zoals opgenomen in de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de uitvoer van zeven kilo cocaïne naar [land] , verdeeld over vier verschillende transporten. Kortgezegd volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte op 1 april 2020 naar [plaatsnaam] is geweest voor het afleveren van één blok (de rechtbank
begrijpt: één kilo) cocaïne, dat hij op 27 april 2020 naar [plaatsnaam] is geweest voor het afleveren van twee kilo cocaïne en dat hij op 11 mei 2020 naar [plaatsnaam] is geweest voor het afleveren van drie kilo cocaïne. Bovendien volgt daaruit dat hij op 29 mei 2020 contact heeft gehad met andere EncroChat - gebruikers over een blok dat naar aceton, benzine, ruikt, waarin hij aangeeft dat [plaatsnaam] dit blok heeft gekregen. Uit de berichten volgt dat [naam] vijf dagen daarvoor, te weten op 24 mei 2020, naar [plaatsnaam] is geweest.
De rechtbank is - anders dan de raadsman - van oordeel dat uit de inhoud van de chatberichten blijkt dat de transporten telkens feitelijk zijn uitgevoerd. Dat geldt ook voor de tussen verdachte en andere gebruikers afgesproken hoeveelheden. Uit de berichten rijst ten aanzien van voornoemde transporten telkens een duidelijk beeld van bestelling, (eventuele) onderhandeling en aflevering.
De rechtbank merkt nog op dat de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat uit de EncroChat -berichten volgt dat verdachte betrokken is geweest bij de uitvoer van 13 kilo cocaïne verdeeld over zeven transporten, maar de rechtbank ziet in de berichten onvoldoende aanknopingspunten om tot dit oordeel te komen.
4. Cocaïne
De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat er sprake is geweest van het uitvoeren van verdovende middelen, in die zin dat niet kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk om cocaïne ging met de daarin op lijst I van de Opiumwet aangeduide werkzame stoffen.
De rechtbank is gelet op de inhoud van de chatgesprekken in het dossier, waaronder de in deze chatgesprekken verstuurde fotos (onder andere van witte blokken), de termen die in deze chatgesprekken worden gebruikt om stoffen aan te duiden (onder meer wit, boli, colo en blokken) en de daarbij - met cocaïne corresponderende - prijzen, van oordeel dat de chatberichten niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat deze (hoofdzakelijk) gaan over de (handel in) cocaïne. Dat er geen blokken cocaïne in beslag zijn genomen en getest, doet aan het voorgaande niets af. Uit de chatgesprekken kan namelijk voldoende concreet worden opgemaakt om wat voor drugs (cocaïne) en hoeveelheden het ging. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat uit de chatberichten volgt dat verdachte ervaring heeft met de handel in cocaïne, dat hij goed op de hoogte is van de herkomst en kwaliteit hiervan en dat hij contact onderhoudt met dezelfde gebruikers, zodat het volstrekt onaannemelijk is dat de cocaïne waarover in de chats wordt gepraat niet de voor cocaïne vereiste werkzame stoffen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet zou bevatten.
5. Bewijsminimum artikel 342 Sv
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdenkingen tegen verdachte allen afkomstig zijn uit één bron, namelijk de EncroChat -berichten. De berichten vinden geen steun in enig ander bewijs, zodat niet voldaan is aan het bewijsminimum ex artikel 342 Sv. In het verlengde hiervan zal de rechtbank de vraag beantwoorden of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de in paragraaf 3 beschreven drugstransporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman merkt de rechtbank in zijn algemeenheid op dat zij van oordeel is dat de stelling dat het totaal aan EncroChat -berichten slechts als één bewijsmiddel moet worden gezien, geen steun vindt in het recht. De rechtbank is van oordeel dat de transcripties van de chatgesprekken meerdere bewijsmiddelen opleveren, nu het gaat om legio gesprekken op meerdere data met verschillende EncroChat -gebruikers over verschillende onderwerpen. Daarbij komt dat er afbeeldingen zijn verstuurd die de inhoud van de tekstberichten ondersteunen.
Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de berichten ook op andere wijze ondersteuning vindt in de onderzoeksresultaten. De rechtbank overweegt in dit verband dat
uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de doorzoeking op 6 september 2022 in het bedrijfspand van [bedrijf] een setting is aangetroffen die sterke overeenkomsten vertoont met een foto die [naam] op 1 april 2020 heeft gestuurd naar een andere EncroChat -gebruiker. Een dag voor het versturen van deze foto heeft [naam] het over [bedrijf] in [plaatsnaam] tegen deze gebruiker. Op 2 april 2020 stuurt [naam] vervolgens nog een foto, waarbij hij aangeeft dat er 29 is betaald en dat hij meteen aan de slag gaat om deze blok door te stoten. De rechtbank is van oordeel dat dit gesprek onmiskenbaar ziet op de handel in cocaïne. De locatie die op voornoemde foto is te zien, is door een verbalisant aan metalen golfplaten, een hekwerk, bestrating en een wit schuurtje herkend als zijnde het [bedrijf] . De verstuurde fotos passen aldus bij de feitelijke situatie van het [bedrijf] . Reeds hierom heeft de rechtbank geen enkele reden om te betwijfelen dat (ook) de (andere) gebeurtenissen zoals die naar voren komen uit de EncroChat -berichten, niet zouden hebben plaatsgevonden.
Daar komt nog bij dat het dossier ook andere aanwijzingen bevat waaruit kan volgen dat de EncroChat - berichten een waarheidsgetrouwe weergave vormen van hetgeen heeft plaatsgevonden en die de betrokkenheid van verdachte daarbij ondersteunen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit hetgeen is weergegeven in paragraaf 2 (identificatie van verdachte) volgt dat de EncroChat -berichten op meerdere punten bevestiging vinden in verifieerbare gegevens.
6. Juridisch oordeel
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen in paragraaf 3 is weergegeven volgt dat viermaal sprake is geweest van een grensoverschrijdend drugstransport naar [land] van in totaal zeven kilo cocaïne en dat verdachte daar telkens als medepleger bij betrokken is geweest. Verdachte heeft immers in alle gevallen nauw en bewust samengewerkt met andere EncroChat -gebruikers en heeft telkens een prominente rol gehad bij de handel in en de aflevering van deze cocaïne. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van zeven kilo cocaïne.
Parketnummer 18/084894-22, feit 2 (onderzoek Pitch )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 6 september 2022 1,58 gram cocaïne in de woning van verdachte en 40,19 gram cocaïne in een auto van verdachte is aangetroffen.
De rechtbank stelt voorop dat voor het begrip opzettelijk aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet niet noodzakelijk is dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoorden. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die verdovende middelen, althans de aanmerkelijke kans dat die middelen zich in zijn machtssfeer bevinden, bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de cocaïne die in de woning van verdachte is aangetroffen geldt het uitgangspunt dat de verdachte als bewoner geacht wordt te weten welke goederen zich in zijn woning bevinden. De rechtbank overweegt dat er een gripzakje met daarin 15 gripzakjes met cocaïne is aangetroffen in de bovenste keukenla in de woning. Verdachte was huurder en gebruikte de woning ook als zodanig. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht had over de cocaïne. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in de keukenla lag en dat hij denkt dat het rest was van mensen die in zijn woning kwamen voor een feestje. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de cocaïne niet op een moeilijk waarneembare plek lag, maar juist direct in het zicht lag bij het openen van de keukenla, een plek waar een bewoner doorgaans regelmatig
kijkt. Bovendien lag de mobiele telefoon van verdachte in het zicht in de keukenla daaronder, tezamen met een weegschaal met daarop wit poeder en een tiental ongebruikte gripzakjes. Tot slot volgt uit hetgeen is bewezen verklaard onder feit 1 dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de handel in cocaïne. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne in zijn woning.
Ten aanzien van de cocaïne in de auto van verdachte overweegt de rechtbank dat de cocaïne is aangetroffen in een doosje onder de bijrijdersstoel. De verklaring van verdachte ter zitting komt erop neer dat hij niet wist dat er cocaïne in zijn auto lag. Zijn auto kon niet afgesloten worden en andere mensen hadden ook toegang tot zijn auto. De rechtbank overweegt dat verdachte eigenaar was van de betreffende auto en dat hij in zijn politieverhoor heeft verklaard dat hij de enige is die gebruik maakt van de voertuigen die hij op naam heeft staan. Uit een beschrijving van camerabeelden volgt voorts dat verdachte op 3 september 2022, slechts drie dagen voor de vondst van de cocaïne, naar de bijrijderskant van de auto is gelopen en de bijrijdersdeur heeft geopend. Nadien is er geen ander persoon op de beelden waargenomen bij de bijrijdersdeur. Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht had over de cocaïne in zijn auto en dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat er cocaïne in zijn auto lag. Het alternatieve scenario, dat erop neerkomt dat een willekeurig persoon ruim 40 gram cocaïne - met een straatwaarde van een paar duizend euro - in een willekeurige auto zou bewaren op het terrein van een [bedrijf] , acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Parketnummer 18/084894-22, feit 3 (onderzoek Pitch )
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier volgt dat de politie bij een doorzoeking op 6 september 2022 meerdere wapens, munitie en patroonmagazijnen heeft aangetroffen in een schuurtje op een braakliggend terrein op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Uit het dossier volgt voorts dat verdachte sinds 12 maart 2021 eigenaar is van dit stuk grond.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie in meerdere of mindere mate bewust aanwezig heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat die bewustheid op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van dit feit. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zoals gezegd, volgt uit het dossier dat verdachte eigenaar is van het perceel waarop het schuurtje stond waarin de wapens en de munitie zijn aangetroffen. Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dit perceel verhuurde aan zijn broer [naam] . De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bankgegevens van verdachte volgt dat verdachte slechts tot maart 2022 huur ontving van zijn broer, zodat niet blijkt dat [naam] ook na maart 2022 nog huurder was. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van dit enkele gegeven niet valt uit te sluiten dat [naam] ook op 6 september 2022 nog huurder was van het perceel. De rechtbank overweegt voorts dat zich in het dossier camerabeelden bevinden van de periode 26 juli 2022 tot en met 6 september 2022, waaruit volgt dat in die periode niemand de schuur in of uit is geweest, dus ook verdachte niet. De rechtbank overweegt verder dat er op één van de aangetroffen wapens DNA is aangetroffen van de vader van verdachte. Van verdachte is daarentegen geen DNA aangetroffen. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier meerdere contra-indicaties bevinden voor de vereiste bewustheid en andere scenarios bovendien niet uitgesloten kunnen worden, zodat de rechtbank het feit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank merkt nog op dat de officier van justitie in haar requisitoir heeft gewezen op de kentekenplaat met de naam [verdachte] die boven het bureau in het schuurtje hing, maar de rechtbank acht dat gegeven onvoldoende voor de stelling dat het schuurtje dienst deed als kantoor van verdachte. Immers hing in dat schuurtje ook een kentekenplaat met de naam van het broertje van
verdachte en blijkt - zoals gezegd - niet dat verdachte in de periode voorafgaand aan de vondst het schuurtje heeft betreden.
Parketnummer 18/168980-23, feit 1 (onderzoek Hazelaar )
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat zich in de middag van 6 juli 2023 op het terras van een [bedrijf] in [plaatsnaam] een geweldsincident heeft voorgedaan. Bij dat incident waren twee groepen betrokken. Enerzijds was dat de groep waartoe verdachte behoorde, en anderzijds was dat de groep waartoe aangever [slachtoffer] behoorde. Tijdens dit gevecht heeft aangever steekletsel opgelopen. In zijn aangifte heeft hij ook verklaard over andere geweldshandelingen die jegens hem zijn begaan.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe - kortgezegd - dat op basis van het dossier en het vonnis van medeverdachte [medeverdachte] met parketnummer 18/168915-23 vaststaat dat [medeverdachte] met een scherp en puntig voorwerp een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de buik van aangever, en aangever daarbij heeft geraakt. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist, althans er rekening mee heeft gehouden of
moest houden, dat zijn vader - medeverdachte [medeverdachte] - dit scherpe en puntige voorwerp bij zich had en dit voorwerp ook zou kunnen gaan gebruiken. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hem. De rechtbank merkt daarbij op dat de overige geweldshandelingen die ten laste zijn gelegd onder feit 1 primair en subsidiair - nog daargelaten of verdachte deze heeft begaan - geen aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel opleveren.
De vraag die vervolgens aan de rechtbank voorligt is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals onder feit 1 meer subsidiair is ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat verdachte naar aangever heeft uitgehaald en het hoofd van aangever daarbij heeft geraakt. Hoewel de rechtbank ziet dat aangever op dit punt in latere verklaringen enigszins anders of onduidelijk heeft verklaard, heeft de rechtbank geen reden om eraan te twijfelen dat verdachte deze geweldshandeling heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever relatief kort na het incident, namelijk nog op de dag zelf, aangifte heeft gedaan en daarbij melding heeft gemaakt van de klap die hij van verdachte kreeg. Aangever heeft ook over zijn eigen aandeel verklaard en zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] . Uit die verklaring volgt onder meer dat er door de groepen over en weer is geslagen en dat iedereen iedereen heeft geslagen. De rechtbank leidt hieruit af dat het geweld vanuit verdachte zich - onder meer - heeft gericht tot aangever. De verklaringen van aangever en van [medeverdachte] laten zich bovendien moeilijk rijmen met de verklaring van verdachte, waaruit volgt dat hij - verdachte - het terras niet eens is op geweest en aldus geen enkele vorm van geweld heeft gebruikt. De rechtbank acht deze verklaring in het licht van voornoemde verklaringen volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat [medeverdachte] de vader is van verdachte en dat hij geen enkel belang heeft om belastend over verdachte te verklaren.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de verklaring van aangever volgt dat er met stoelen en tafels is gegooid in zijn richting. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring voldoende steun vindt in de verklaring van verdachte waaruit volgt dat hij een stoel van zich af heeft gegooid en uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie waaruit volgt dat een getuige heeft gezien dat er stoelen en tafels door de lucht vlogen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Parketnummer 18/168980-23, feit 2 (onderzoek Hazelaar )
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting staat vast dat zich op de dag van het steekincident op het terras, nogmaals een geweldsincident heeft voorgedaan in [plaatsnaam] . Dit geweldsincident vond in de avond plaats bij het [bedrijf] van één van de broers van verdachte aan de [adres] . Verdachte was hier samen met zijn vader, zijn drie broers en twee kennissen aanwezig. Daarnaast waren aanwezig de latere slachtoffers [naam] en [naam] . De vader van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , heeft zowel [naam] als [naam] bij dit incident in het been geschoten. De politie heeft kort na dit schietincident forensisch onderzoek verricht op de plaats delict, waarbij een vuurwapen en een insteekhoes met daarin kogelpatronen zijn aangetroffen. Op de insteekhoes is een vingerafdruk aangetroffen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de kogelpatronen, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat het goed mogelijk is dat zijn vingerafdruk op de insteekhoes is aangetroffen, nu hij dergelijke hoezen gebruikt voor de administratie van het bedrijf waar het schietincident heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft deze verklaring in het licht van de verklaring van [medeverdachte] ongeloofwaardig geacht, omdat uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat de insteekhoes met munitie vanuit de leverancier naar de jaszak van [medeverdachte] is gegaan en vervolgens - via [medeverdachte] - naar de plek achter de schutting waar het is aangetroffen. De rechtbank heeft echter twijfels bij de verklaring van [medeverdachte] over de verkrijging van het wapen en de munitie en zal deze verklaring daarom niet gebruiken. Nu alleen een vingerafdruk van verdachte is aangetroffen op een verplaatsbaar object, te weten een insteekhoes, en het door verdachte alternatieve scenario niet weerlegd kan worden, staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat verdachte de munitie voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/084894-22 feit 1 en 2 en het onder parketnummer 18/168980-23 feit 1 meer subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/084894-22 (onderzoek Pitch )
1.
hij in de periode van 28 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, op diverse data en tijdstippen in Nederland, meermalen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 3 september 2022 tot en met 6 september 2022 te [plaatsnaam] en Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 41,77 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Parketnummer 18/168980-23 (onderzoek Hazelaar )
1. ​
hij op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt, openlijk, te weten [adres] aldaar, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
  • naar die [slachtoffer] uit te halen en te slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
  • met voorwerpen (stoelen, tafels) te gooien in de richting van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/084894-22
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Parketnummer 18/168980-23
1.
meer subsidiairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/084894-22 feit 1 tot en met 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/168980-23 feit 1 meer subsidiair en feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank - kortgezegd - verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het is verdachte gelukt om een leven op te bouwen en hij verliest alles als hij opnieuw vast komt te zitten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van het uitvoeren van cocaïne. Deze handelingen
werden door verdachte telkens verricht binnen een internationaal samenwerkingsverband. Door te communiceren via een cryptotelefoon, probeerde verdachte
buiten het zicht van justitie te blijven. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de internationale drugshandel en hij kan medeverantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Cocaïne is een sterk verslavend middel en is schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan.
Bovendien brengt de handel erin vele vormen van (zware) criminaliteit met zich mee. Hieraan heeft verdachte een bijdrage geleverd. Verdachte heeft kennelijk gehandeld vanuit financiële motieven en heeft zich niet bekommerd om de negatieve gevolgen. Bovendien heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit verdachte fors aan. Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad in zijn woning en zijn auto.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Op het terras van een [bedrijf] in [plaatsnaam] is op klaarlichte dag tussen enerzijds (in ieder geval) verdachte en zijn vader en anderzijds de groep waartoe het slachtoffer behoorde een vechtpartij ontstaan. Verdachte heeft hierbij geweld toegepast, door aangever tegen het hoofd te slaan en in zijn richting te gooien met tafels en stoelen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft hij met zijn handelen diverse omstanders ongewild geconfronteerd met geweld, onder wie het tweejarige dochtertje van het slachtoffer. Dergelijk gedrag veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan, temeer nu hij zelf de confrontatie heeft opgezocht, hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en hij de schuld vooral bij anderen heeft neergelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 november 2023, waaruit volgt dat verdachte in 2021 onherroepelijk is veroordeeld wegens mishandeling. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals beschreven in de reclasseringsrapporten van 26 oktober 2023 en
4 november 2024. Uit die rapporten volgt dat er op diverse leefgebieden geen (grote) problemen naar voren komen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering de rechtbank om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest opleggen aan verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de raadsman naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, maar ziet daarin geen reden om over te gaan tot een andere strafoplegging. Verdachte heeft zich immers meermalen schuldig gemaakt aan de uitvoer van harddrugs en bovendien heeft hij zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit - openlijke geweldpleging - terwijl hij in een schorsing liep. Wel heeft de rechtbank bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn jonge leeftijd en met het feit dat het deels om oude feiten gaat. De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur dan is gevorderd door de officier van justitie, nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van uitvoer van een minder aantal kilo cocaïne dan de officier van justitie en de rechtbank minder feiten bewezen acht dat de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
parketnummer 18/168980-23 (onderzoek Hazelaar ), feit 1:[slachtoffer] , tot een bedrag van 385,- ter zake van materiële schade en 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[naam] , tot een bedrag van 41.845,50 ter vergoeding van materiële schade en 25.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[naam] , tot een bedrag van 2.864,- ter vergoeding van materiële schade en 17.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kortgezegd - op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet- ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vorderingen van [naam] en [naam] .
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat door het bewezen verklaarde niet rechtstreeks de schade is toegebracht aan de benadeelde partij die thans wordt gevorderd. De vordering van de benadeelde partij is immers in de kern gericht op het steekincident, waarvoor niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk wordt geacht. De advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat er desondanks sprake is van groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW, maar de rechtbank is van oordeel dat dat artikel gelet op het juridisch oordeel ten aanzien van feit 1 niet van toepassing is. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Ten aanzien van de vorderingen van [naam] en [naam]
De rechtbank constateert dat verdachte geen strafbaar feit wordt verweten dat gericht is tegen [naam] dan wel [naam] . De rechtbank zal de vorderingen van [naam] en [naam] dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/084894-22 feit 3 en onder parketnummer 18/168980-23 feit 1 primair en subsidiair en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/084894-22 feit 1 en 2 en het onder parketnummer 18/168980-23 feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]
- Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke
rechter worden aangebracht.
- Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van de vordering van [naam]
- Verklaart de vordering van [naam] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter
worden aangebracht.
- Bepaalt dat [naam] zijn eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van de vordering van [naam]
- Verklaart de vordering van [naam] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter
worden aangebracht.
- Bepaalt dat [naam] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2025.
Bijlage I
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/084894-22 (onderzoek Pitch )
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, op diverse data en/of tijdstippen, te [plaatsnaam] en/of Groningen, althans in Nederland, (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft vervoerd (een) hoeveelhe(i)d(en)
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 september 2022 tot en met 6 september 2022 te [plaatsnaam] en/of Groningen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 41,84 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 6 september 2022, in elk geval in de periode van 12 maart 2021 tot en met 6 september 2022, te [plaatsnaam] , een (aantal) wapen(s) en/of (bijbehorende) munitie en/of onderdelen van wapens van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad, te weten:
  • een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk merk Zastava, kaliber 7 62x39, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
  • een wapen van categorie II, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een hagelgeweer (merk/type FEG Lord, kaliber .16 Ga), zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of
  • ( een) hoeveelhe(i)d(en) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie van het kaliber 7,62x39mm en/of 9x19 en/of 8x57mm en/of
  • ( een) onderde(e)l(en) van wezenlijke aard voor een (vuur)wapen, te weten (eert) hoeveelhe(i)d(en) patroonmagazijn(en) van categorie III van de Wet wapens en munitie;
Parketnummer 18/168980-23 (onderzoek Hazelaar )
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
  • naar een terras is gelopen waar die [slachtoffer] zat (met daarbij aanwezige omstanders) en/of daarbij een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier voorhanden heeft gehad en/of
  • naar die [slachtoffer] heeft uitgehaald (met zijn hand(en) en/of vuist(en)) en/of daarbij het hoofd van die [slachtoffer] heeft geraakt en/of
  • een (stekende) beweging heeft gemaakt met zijn rechterarm met een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of buik van die [slachtoffer] en/of daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt in zijn buik en/of
bovenlichaam althans het lichaam en/of
- met een voorwerp (een deksel van een plantenbak) heeft gegooid in de richting van die [slachtoffer] en/of daarbij het hoofd van die voornoemde [slachtoffer] heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • naar een terras is gelopen waar die [slachtoffer] zat (met daarbij aanwezige omstanders) en/of daarbij een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier voorhanden heeft gehad en/of
  • naar die [slachtoffer] heeft uitgehaald (met zijn hand(en) en/of vuist(en) ) en/of daarbij het hoofd van die [slachtoffer] heeft geraakt en/of
  • een (stekende) beweging heeft gemaakt met zijn rechterarm met een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of buik van die [slachtoffer] en/of daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt in zijn buik en/of
bovenlichaam althans het lichaam en/of
- met een voorwerp (een deksel van een plantenbak) heeft gegooid in de richting van die [slachtoffer] en/of daarbij het hoofd van die [slachtoffer] heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt openlijk, te weten [adres] aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door naar een terras toe te lopen waar die [slachtoffer] zat (met daarbij aanwezige omstanders) en/of daarbij een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier voorhanden te hebben door
  • naar die [slachtoffer] uit te halen en/of te slaan (met zijn hand(en) en/of vuist(en)) op en/of tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] en/of
  • daarbij te zeggen: "Dit is je laatste kankerwaarschuwing en/of “Je moet kanker oppassen” of woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • een (stekende) beweging te maken met zijn rechterarm met een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of buik van die [slachtoffer] te steken
en/of daarbij die [slachtoffer] te raken in zijn buik en/of bovenlichaam althans het lichaam en/of
  • met een voorwerp (een deksel van een plantenbak) te gooien in de richting van die [slachtoffer] en/of daarbij het hoofd te raken van die [slachtoffer] en/of
  • met voorwerpen (stoel(en), tafel(s)) te gooien in de richting van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] met die voornoemde voorwerpen te raken
terwijl hij, verdachte, dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een steekwond aan en/of in de buik en/of een verwonding aan het hoofd voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten (13) kogelpatronen (Sellier & Bellot van het kaliber .45 AUTO), voorhanden heeft gehad.
Bijlage II
Parketnummer 18/084894-22 (onderzoek Pitch )
De rechtbank past ten aanzien van het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inclusief afbeeldingen d.d. 9 maart 2022, opgenomen op pagina 38 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021117658 d.d. 2 december 2022, inhoudend als relaas van verbalisant:
Nicknames:In de periode van 28 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 zijn chatberichten tussen de username [naam] en andere Encrochat gebruikers opgeslagen.
Door deze andere Encrochat -gebruikers werden de volgende nicknames aan de username [naam] gegeven: [verdachte] , [bedrijf] .
Mastgegevens:De gebruiker van de username [naam] maakt voornamelijk gebruik van de zendmasten in Oost-Groningen en dan vooral [plaatsnaam] en omgeving.
[adres] :In de chatberichten tussen [naam] en [naam] komt naar voren dat [naam] samen met zijn broers een [bedrijf] in [plaatsnaam] heeft.
31-03-2020,
[mailadres]: Ik fix de tp.
31-03-2020,
[mailadres]: Kan je hem alleen naar de [bedrijf] van mijn familie brengen. 31-03-2020,
[mailadres]: [plaatsnaam] .
31-03-2020,
[mailadres]: Zeg het maar broer ik en mijn broers hebben eigen [bedrijf] . 31-03-2020,
[mailadres]: Wie kan ik contacteren als jij spoorloos bent.
31-03-2020,
[mailadres]: Kan je dan wel mij een gunst doen als ik 1/kop extra betaal. Stuur het naar mijn broers [bedrijf] in [plaatsnaam] .
31-03-2020,
[mailadres]: Want daar werk ik gewoon de hele dag. 31-03-2020,
[mailadres]: Je kan dan mijn broer contacteren.
31-03-2020,
[mailadres]: Ik ben daar gewoon met me fam.
31-03-2020,
[mailadres]: Stuur eens die adres. 31-03-2020,
[mailadres]: [bedrijf] [adres] .
31-03-2020,
[mailadres]: Die site is [website] als je erheen belt krijg je mij ook aan de lijn.
Op 2 april 2020 stuurt [naam] naar [naam] dat zijn vriend naar de rode deur aan de zijkant moet komen en stuurt vervolgens ook een foto van de rode deur. Deze deuren
(de rechtbank begrijpt: de deuren die te zien zijn op de foto)komen overeen met de rode deuren gevestigd in het pand van [bedrijf] . Tegenover het pand van [bedrijf] bevindt zich een bedrijf welke gevestigd is in een blauwkleurig pand met witgekleurde garagedeuren. Op eerdergenoemde foto die ' [naam] op 2 april 2020 verstuurt zie je hetzelfde (blauwkleurig) pand met garagedeuren.
[bedrijf] :Volgens internet is het bedrijf [bedrijf] gevestigd aan de [adres] in [plaatsnaam] . Naast het pand van [bedrijf] bevindt zich [adres] . Via Google Maps is te zien dat het terrein naast het pand van [bedrijf] is gevestigd. Aan de voorzijde zie je een verwijzing naar [bedrijf] met daarop het adres [adres] . Volgens de Kamer van Koophandel staat er geen bedrijf ingeschreven op het adres [adres] in [plaatsnaam] . Op het adres ernaast, [adres] in [plaatsnaam] , staat het [bedrijf]
ingeschreven. De eigenaar van het bedrijf betreft [naam] . Volgens de gemeentelijke basisadministratie heeft [naam] , drie broers, waaronder [verdachte] .
Adreshistorie:Volgens de Gemeentelijke basisadministratie stond [verdachte] stond tussen 01-01-2010 t/m 23-10-2020 ingeschreven op het adres [adres] in [plaatsnaam] .
Voertuigen:In de chatberichten tussen [naam] en [naam] komt naar voren dat [naam] een stashauto wil laten maken.
03-04-2020,
[mailadres]: Als je doorgeeft welke auto je hebt dan vraag ik het.
03-04-2020,
[mailadres]: Oke ik heb een werkbus ford transit connect en mercedes e klasse coupe 2011 . 03-04-2020,
[mailadres]: Ford transit is 2008 .
Volgens het RDW heeft [verdachte] tussen 03-12-2019 en 02-09-2020 een Mercedes-Benz, type E 200 CGI, op naam gehad. De eerste toelating is in 2010, maar de eerste inschrijving in Nederland is in 2011 . Volgens het RDW staat sinds [datum] een Ford Transit Connect uit 2008 op naam van [naam] (organisatie). Uit het politiesysteem blijkt dat [verdachte] ook gebruik maakt van de Ford Transit Connect. In juni 2021 is hij door de politie rijdend gezien in genoemde Ford Transit Connect.
2. De door verdachte ter zitting van 19 november 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U vraagt mij waar ik ten tijde van de ten laste gelegde periode woonde. Bij mijn moeder in [plaatsnaam] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inclusief afbeeldingen d.d. 22 juli 2022, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Transport 1 (1 blok)

Op 30 maart 2020 zegt [naam] tegen [naam] dat hij morgen nieuwe blokken heeft, als er interesse is? [naam] zegt ja, kan je morgen leveren een blok? 1 leveren [plaatsnaam] ? [naam] stuurt onderstaande foto.
Op 31 maart 2020 om 15:41 uur vraagt [naam] of hij dat blok kan krijgen. Dat hij zelf het transport organiseert. Of [naam] het alleen naar het [bedrijf] van zijn familie kan brengen. Dat dit gewoon in Nederland is in [plaatsnaam] . Ze bespreken wat [naam] voor het blok zou moeten betalen. Ze komen 28 overeen. Door het Cluster Synthetische Drugs van de Dienst Landelijke Recherche zijn op basis van diverse bronnen drugsprijzen vastgesteld. In 2020 bedraagt de groothandelprijs voor één kilo cocaïne 27.650 euro.
[naam] zegt dat hij 1 kop extra betaalt als het op de pof kan. Dat [naam] dat risico wil nemen. Stuur het naar mijn broers [bedrijf] in [plaatsnaam] . Want daar werk ik gewoon de hele dag, zegt [naam] . Als je jongens bij die [bedrijf] komen mogen ze alles zien broeder, ik ben daar gewoon met me fam. Geen ahoer, geen straatjongens. Dat hij morgen dan zelf naar [land] gaat. Dat [naam] het dan vanavond kan sturen. [naam] zegt dat [plaatsnaam] in de richting van Nijmegen is en vraagt waarom ze dan niet daar gaan
afspreken. [naam] zegt dat hij altijd bij hem in de regio de grens over gaat bij [plaatsnaam] . Dat daar nooit controle is. [naam] stuurt het adres waar het blok naar toe moet: [bedrijf] [adres] . [naam] zegt dat de chauffeur er morgen rond 8/9 uur zal zijn. [naam] zegt dat hij vanaf 8 uur op het adres zal zijn, dat de chauffeur er rond 8 uur moet zijn zodat hij nog rustig de grens over kan. [naam] vraagt vervolgens of de chauffeur het ook met een paar uur kan brengen. Dit stuurt hij op 31 maart 2020 om 22:50 uur. [naam] zegt dat hij nu slaapt maar dat hij zal zeggen dat hij gelijk moet vertrekken als hij wakker is. Op 1 april 2020 om 05:05 uur zegt [naam] dat hij wacht op [naam] zijn vriend. [naam] zegt dat die er om 08:10 uur zal zijn. Om 06:14 uur stuurt [naam] dat hij er is. [naam] zegt: Audi a6. [naam] stuurt: is binnen.
Vervolgens stuurt [naam] een foto naar [naam] . [naam] zegt dat hij dit blok zelf heen brengt: ik vertrek nu richting [land] . [naam] stuurt vervolgens onderstaande foto naar [naam] . Gezien de zwart/witte paaltjes aan de zijkant, de hectometer paaltjes en de vangrail aan de binnenzijde, bevindt [naam] zich op dat moment in [land] . Om 06:46 uur vraagt [naam] aan [naam] of hij met encro een duidelijke foto wil maken en hem deze sturen. Dat hij alleen sky heeft, dat die kwaliteit iets minder mooi is. Om 09:45 uur stuurt [naam] onderstaande foto naar [naam] . Op 2 april 2020 sturen beiden berichten over en weer over het betalen van het eerder geleverde blok. [naam] stuurt iemand naar [naam] om het geld van het eerste blok op te halen en die neemt ook gelijk 1 mee voor [naam] . [naam] zegt dat er is geleverd en dat de 29 is betaald.
Transport 2 (2 blokken)
Op 27 april 2020 om 08:26 uur stuurt [naam] dat hij terug is in NL. [naam] vraagt: en die andere blok is bij jou? Je hebt nu 20K in handen of hoeveel? [naam] stuurt dat hij 12K in handen heeft en dat hij 2 blokken heeft 'gezet'.
Transport 3 (3 blokken)
Op 11 mei 2020 om 09:10 uur vraagt [naam] of [naam] vandaag naar [plaatsnaam] is gegaan. [naam] zegt: ja, ben vandaag [plaatsnaam] gegaan en net terug. [naam] zegt: allemaal gebracht 3 en geld van 2? Ja, zegt [naam] . Dat hij nog 12 kop mist maar dit vandaag komt brengen. Dat hij dan 56 voor [naam] heeft liggen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inclusief afbeeldingen d.d. 7 september 2022, opgenomen op pagina 275 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Transport 2 (2 blokken)
Op 24 april 2020 geeft [naam] bij [naam] aan dat hij wit op voorraad heeft en hij maandag nieuwe blokken krijgt. Uit [land] met stempel van een [naam] .
Op 26 april 2020 geeft [naam] bij [naam] aan dat hij een transport heeft naar NRW. In eerdere chats wordt gesproken over [plaatsnaam] . [plaatsnaam] is gelegen in de deelstaat [plaatsnaam] . [naam] en [naam] onderhandelen over de prijs voor cocaïne. [naam] geeft aan alleen met [land] cocaïne te werken en dat 31 een topprijs is. Op 27 april 2020 vraagt [naam] om een foto van het blok met het stempel van de [naam] . [naam] vraagt dit vervolgens aan [naam] . Volgens [naam] willen ze vier blokken afnemen. [naam] geeft bij [naam] aan 12K in handen te hebben en 2 blokken te hebben gezet. De afnemer betaalt uiterlijk zaterdag de rest en de week erop het tweede blok.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inclusief afbeeldingen d.d. 18 september 2022, opgenomen op pagina 333 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Transport 4 (1 blok)
Op 23 mei 2020 stuurt [naam] onderstaande foto door naar [naam] . Op de 24e geeft hij aan dat hij in [plaatsnaam] rijdt en vraagt waar hij moet zijn. Op 26 mei 2020 geeft [naam] aan dat hij voor [naam] gaat kijken en dat hij op vrijdag een blok heeft voor [naam] .
Op vrijdag 29 mei 2020 stuurt [naam] onderstaande vier fotos van blokken door naar [naam] . Op de tweede foto ligt het blok kennelijk op een weegschaal en is het getal 992,6 af te lezen. Door [naam] wordt aangegeven dat het blok naar aceton, benzine ruikt. [naam] stuurt vervolgens een foto van het blok met het stempel [naam] door naar [naam] en geeft aan dat [plaatsnaam] dit blok heeft gekregen en dat het
blok naar aceton benzine ruikt. [naam] wil echt blokken die niet zo ruiken. [naam] en [naam] spreken met elkaar over geld dat ze voor blokken moeten krijgen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inclusief afbeeldingen d.d. 8 september 2022, opgenomen op pagina 320 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 1 april 2020 stuurt de EncroChat -gebruiker [naam] onderstaande foto naar de EncroChat -gebruiker [naam] . [naam] had in de voorgaande dagen tegen [naam] het adres [adres] gegeven. Daarnaast gaf [naam] aan dat de website [website] is en als [naam] zou bellen, hij [naam] aan de lijn zou krijgen.
Op dinsdag 6 september 2022 werd [verdachte] aangehouden op verdenking van de handel in verdovende middelen. Tijdens de doorzoeking werd in het bedrijfspand van [bedrijf] een setting aangetroffen die sterke overeenkomsten vertoont met bovenstaande foto. De volgende dag, het is dan 2 april 2020 om 16:06 uur, stuurt [naam] bovenstaande foto. [naam] zegt dat 29 is betaald en dat hij meteen aan de slag gaat om deze blok door te stoten. Ik herken de locatie van het voertuig als de opening van 1 van de rode deuren aan de zijkant van [bedrijf] . Dit op basis van de metalen golfplaten, het hekwerk, de bestrating en het witte schuurtje achter het hek.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2022, opgenomen op pagina 223 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 6 september 2022 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in het bedrijfspand, [adres] en [adres] 39 te [plaatsnaam] . In het bedrijfspand en op het bedrijfsterrein [adres] 39, stonden personenauto's. Wat opviel was een voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] , Nissan Micra. Dit voertuig staat op naam van verdachte [verdachte] . Onder de bijrijdersstoel werd een zwart doosje aangetroffen met hierin meerdere gripzakjes met wit poeder.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2022, opgenomen op pagina 368 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op de veiliggestelde camerabeelden rondom het pand van [bedrijf] , is te zien dat [verdachte] op 3 september 2022 in beeld komt lopen. Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] naar een grijze personenauto loopt. Dit voertuig stond op 6 september 2022 op dezelfde locatie nog geparkeerd en betreft een grijze Nissan Micra voorzien van het kenteken [kenteken] . [verdachte] loopt rechtstreeks naar de bijrijderskant van de Nissan Micra. [verdachte] opent de bijrijdersdeur.
9. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 252
e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Omstandigheden: aangetroffen onder passagiersstoel Nissan Micra [kenteken] . Goednummer: [nummer] .
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 27 september 2022, opgenomen op pagina 253 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Goednummer: [nummer] .
B: Een zwart, kartonnen doosje. Netto gewicht: 40,19 gram.
SIN Monster: AAQA0033NL.
11. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] (aanvraag 001) d.d. 26 september 2022, opgenomen op pagina 257 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. [naam] , op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Kenmerk: AAQA0033NL.
Omschrijving FO: poeder en brokjes, wit, uit 40,19 gram. Conclusie: bevat cocaïne.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2022, opgenomen op pagina 232 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 6 september 2022 vond er een doorzoeking plaats aan de [adres] . In de bovenste keukenlade werd een gripzakje met daarin 15 gripzakjes gevonden. In deze 15 gripzakjes zat in elk gripzakje een wit poeder.
13. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 443
e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Omstandigheden: de 15 sealbags met inhoud (wit poeder/brokjes) aangetroffen in keukenlade in woning van [verdachte] tijdens zoeking.
Goednummer: [nummer] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 28 september 2022, opgenomen op pagina 379 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Goednummer: [nummer] .
Omschrijving: een gripzakje met een groene rand met daarin 15 gripzakjes met in elk gripzakje, witte brokjes.
Netto gewicht: 1,58 gram. SIN Monster: AAQA0315NL.
15. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] (aanvraag 004) d.d. 29 september 2022, opgenomen op pagina 381 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. [naam] , op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Kenmerk: AAQA0315NL.
Omschrijving FO: poeder en brokjes, wit, uit 1,58 gram. Conclusie: bevat cocaïne.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 september 2022, opgenomen op pagina 261 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Hoe is je woonsituatie?
A: [adres] is een huurwoning die ik huur.
V: Maak jij als enige gebruik van deze voertuigen die je op naam hebt staan? A: Ja, ik ben de enige die daar gebruik van maakt.
Parketnummer 18/168980-23 (onderzoek Hazelaar )
De rechtbank past ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 juli 2023, opgenomen op pagina 59 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2023176951 en 2023177165
d.d. 15 februari 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [plaatsnaam] , binnen de gemeente Oldambt.
Op 6 juli 2023 zat ik op het terras in [plaatsnaam] . Ik zag dat er een auto, een zwarte Mercedes van een A-klasse, over [adres] reed. Ik zag dat er vier mensen uit deze auto stapten. Degenen die voorin zaten waren een broer en zijn vader van degene die in de VW Golf reed. De broer van de bestuurder van de VW Golf liep gelijk op mij af. Ik zag dat hij gelijk naar mij uithaalde. Ik weet wel dat mijn hoofd werd geraakt. Er werd over- en weer geslagen en er werd met stoelen en tafels naar mij gegooid door de mannen.
Ik ken drie van de vijf personen. Het zijn twee broers, [verdachte] en [naam] . [naam] was dus de enige in de VW Golf en [verdachte] , zijn vader en de andere twee mannen in de Mercedes.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2023, opgenomen op pagina 1625 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
V: Was dit dan 6 juli waar u het over heeft?
A: We gingen
(de rechtbank begrijpt: Hussein en [verdachte] )naar daar waar mijn zoon was. We kwamen daar aan in de zwarte Mercedes. Ik ben naar [naam]
(de rechtbank begrijpt: [naam] )gegaan en heb hem vastgepakt. [verdachte] en [naam] sprongen bij om te vechten. We hebben elkaar over en weer geslagen.
V: Door wie werd er over en weer geslagen?
A: [naam] , [verdachte] en die anderen die met hem
(de rechtbank begrijpt: [naam] )waren. V: Wie van jullie, [verdachte] , u en [naam] , heeft er gevochten met [slachtoffer] ?
A: Iedereen heeft iedereen geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2023, opgenomen op pagina 104 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
De andere melder, [naam] , vertelde te hebben gezien dat bij [bedrijf] de stoelen en tafels door de lucht vlogen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer d.d. 9 november 2023, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb één stoel van me afgegooid.