ECLI:NL:RBNNE:2025:868

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
18.156121.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs en verjaring van ontucht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel binnendringen en ontucht met zijn stiefkind. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, seksueel binnendringen, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, waardoor het bewijs niet wettig en overtuigend was. De verdachte had het seksueel binnendringen ontkend, maar erkende wel andere handelingen. De rechtbank benadrukte dat zedenzaken vaak moeilijk te bewijzen zijn, vooral wanneer er slechts twee betrokkenen zijn.

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, ontucht, oordeelde de rechtbank dat dit feit was verjaard. De rechtbank baseerde deze beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij werd vastgesteld dat de verjaringstermijn was verstreken voordat de rechtsvervolging was gestart. Hierdoor werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor dit feit.

De rechtbank behandelde ook een vordering van de benadeelde partij, het stiefkind van de verdachte, die een schadevergoeding eiste. Aangezien het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen computer van de verdachte onttrokken moest worden aan het verkeer, omdat daarop kinderpornografisch materiaal was aangetroffen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-156121-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1959 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2001 tot en met 25 februari 2004 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, met [slachtoffer] (geboren op [geboorte datum] 1989) (zijnde verdachtes stiefkind) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal,
  • zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gedaan en/of vervolgens/zodoende die vagina van die [slachtoffer] zogenoemd gevingerd (en/of heeft verdachte daarbij gezegd dat hij haar wou laten zien waar het lekkere plekje zit, althans woorden van gelijke aard en/of strekking) en/of
  • de borst(en) en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] betast en/of gekriebeld, in elk geval aangeraakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2001 tot en met 25 februari 2004 te Drachten, in elk geval in de gemeente [geboorte datum] ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 1989, bestaande die ontucht hierin dat verdachte in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal, de borst(en) en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] heeft betast en/of gekriebeld, in elk geval aangeraakt.
Op de dagvaarding is verder aan verdachte meegedeeld dat daarop een ad informandum gevoegd strafbaar feit (het bezit van kinderpornografisch materiaal) ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank wordt gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd als de rechtbank met dat feit rekening houdt.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit is verjaard en overweegt daartoe als volgt. Het subsidiair ten laste gelegde is strafbaar gesteld bij artikel 249 (
oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarop een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren is gesteld. In artikel 70 lid 2 onder 2 Sr, zoals dat luidde sinds 1 april 2013, zijn zedenmisdrijven ten aanzien van minderjarigen aangewezen die niet verjaren. Artikel 249 (
oud) Sr is daarin niet opgenomen. Ingevolge artikel 70 lid 1 onder 3 Sr bedraagt de verjaringstermijn van artikel 249 (
oud) Sr twaalf jaren, welke op grond van op artikel 71 onder 3 Sr aanvangt op de dag nadat de aangeefster meerderjarig is geworden. Aangeefster is op [geboorte datum] 2007 meerderjarig geworden. De verjaringstermijn is derhalve voltooid op 7 juni 2019. Voor die datum heeft geen daad van vervolging plaatsgevonden, zodat de verjaring niet op enig moment is gestuit. Met de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven per 1 juli 2024 verjaart artikel 249 (
oud) Sr (thans artikel 245 Sr) niet meer. Het ten laste gelegde feit is echter reeds voor de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven verjaard en volgens vaste rechtspraak dient een reeds voltooide verjaring geëerbiedigd te worden (zie Hoge Raad 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1998).
Nu het feit ten tijde van de aanvang van de rechtsvervolging reeds was verjaard, zal de rechtbank de officier van justitie ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit, nu artikel 245 (
oud) Sr in artikel 70 lid 2 onder 2 Sr is opgenomen en dit feit voor de inwerkingtreding van de desbetreffende wetswijziging op 1 april 2013 nog niet was verjaard.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] voldoende betrouwbaar en geloofwaardig is. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van verdachte. Hoewel verdachte het seksueel binnendringen ontkent, bevestigt verdachte belangrijke elementen uit de aangifte. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat de strafverzwaringsgrond van artikel 248 (
oud) Sr niet bewezen kan worden, nu de strafverzwaringsgrond na de ten laste gelegde pleegperiode inwerking is getreden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het seksueel binnendringen stellig heeft ontkend. Verdachte heeft weliswaar verklaard over de overige handelingen die ten laste zijn gelegd, maar deze handelingen zijn niet als ontuchtig te kwalificeren. Er is sprake van gerede twijfel, te meer nu er sprake is van aanzienlijk tijdsverloop; de ten laste gelegde gedragingen zouden 21 tot 24 jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vooraf
Zedenzaken kenmerken zich door het feit dat er doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de (veronderstelde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Bewijs van schuld aan het verwijt of de verwijten is daarom vaak moeilijk vast te stellen.
Bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, oftewel in deze zaak alleen op grond van hetgeen aangeefster heeft verklaard. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het zedendelict als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is als de verklaring van het slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dossier voldoende bewijs bevat voor het seksueel binnendringen van aangeefster. De rechtbank overweegt als volgt.
Aangeefster heeft op 11 oktober 2022 aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte, destijds haar stiefvader, haar in de periode van 2001 tot en met 2004 meermalen seksueel zou hebben misbruikt. Zij heeft daarover verklaard dat verdachte haar bij het naar bed brengen over haar lichaam zou hebben gekriebeld en daarbij haar borsten en vagina zou hebben betast. Volgens aangeefster zou verdachte daarnaast eenmaal met zijn vinger haar vagina zijn binnengedrongen.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij aangeefster bij het naar bed brengen heeft gekriebeld over haar lichaam. Verdachte heeft verklaard daarbij geen seksuele intenties te hebben gehad. Verder heeft verdachte verklaard dat hij tijdens het kriebelen langs de borststreek van aangeefster is geweest en heeft gekriebeld tot aan de rand van haar onderbroek. Volgens verdachte vroeg aangeefster zelf om het kriebelen en kon zij aangeven wanneer zij dit niet wilde. Daarnaast heeft verdachte nog over enkele gebeurtenissen verklaard waarover aangeefster geen verklaring heeft afgelegd. Het binnendringen met de vinger in de vagina heeft verdachte echter zowel bij de politie als ook ter terechtzitting stellig ontkend.
In de kern gaat het in deze zaak om het woord van aangeefster tegen het woord van verdachte. Hoewel het dossier en de verklaringen van verdachte de nodige vragen oproepen met betrekking tot de gedragingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte, haar toenmalige stiefvader, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende steunbewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het seksueel binnendringen. De verklaring van verdachte dat hij aangeefster heeft gekriebeld, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte een vinger in de vagina van aangeefster heeft geduwd, zoals laatstgenoemde heeft verklaard. Het kriebelen is door verdachte in een andere context geplaatst dan door aangeefster is geschetst. De rechtbank kan, mede gelet daarop en omdat ook in de overige inhoud van het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is dat steun biedt aan de verklaring van aangeefster niet vaststellen of het seksueel binnendringen destijds daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte om die reden daarvan vrijspreken. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde, omdat dit is verjaard.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken, zal de rechtbank het ad informandum feit buiten beschouwing laten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. R. Spoelstra, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair dat de vordering gematigd dient te worden naar 5.000,00. De door de raadsman van de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie is niet vergelijkbaar met onderhavige zaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

In beslag genomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen computer onttrokken dient te worden aan het verkeer, nu op deze gegevensdrager kinderpornografisch materiaal is aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de in beslag genomen computer van verdachte vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het is niet mogelijk om met zekerheid te kunnen stellen dat het kinderpornografisch materiaal van deze gegevensdrager is verwijderd, waardoor de gegevensdrager van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet volgende in beslag genomen goed, te weten:
- 1 stk computer (goednummer: PL0100-2022231354-1564296)

Benadeelde partij

Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2025.