ECLI:NL:RBNNE:2025:846

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/18/240747 / KG ZA 24-191
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van de overeenkomst tot versterking van een woning door Nationaal Coördinator Groningen

In deze zaak vorderden eisers, een echtpaar, nakoming van een overeenkomst met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor de versterking van hun woning, die ernstige schade had opgelopen door aardbevingen. De vordering werd ingediend in kort geding, waarbij de eisers stelden dat de NCG niet voldeed aan de afspraken die waren gemaakt in een vaststellingsovereenkomst van 17 juni 2020. De eisers hadden al geruime tijd in een noodwoning verbleven en wilden terugkeren naar hun eigen woning, die inmiddels in verval was geraakt. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2025 werd duidelijk dat er geen minnelijke regeling was bereikt en dat de eisers hun eis hadden verminderd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de lange duur van de werkzaamheden en de situatie van de eisers. De rechter oordeelde dat de vordering tot nakoming van de overeenkomst een grote kans van slagen had in een bodemprocedure. De NCG werd veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst, met een termijn van vier maanden voor de uitvoering van de herstelwerkzaamheden en een dwangsom van € 1.500,00 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 150.000,00. Tevens werd NCG veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/240747 / KG ZA 24-191
Vonnis in kort geding van 28 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. P.M.J. de Goede te Groningen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, Nationaal Coördinator Groningen,
zetelend te Den Haag,
gedaagde, hierna te noemen: NCG,
advocaat: mr. L. ten Velden te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 21;
  • producties 1 t/m 3 van de zijde van NCG.
1.2.
Op 9 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
  • [eiser] in persoon;
  • [eiseres] in persoon;
  • mr. P.M.J. de Goede, advocaat van [eisers] ;
  • [projectleider] , werkzaam als projectleider bij NCG;
  • mr. L. ten Velden, advocaat van NCG.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling. De spreekaantekeningen van mr. Ten Velden zijn aan het dossier toegevoegd.
1.4.
[eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn eis verminderd in die zin dat het deel van het petitum uit de dagvaarding dat ziet op overige bouwkundige gebreken kan worden geschrapt.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen een tijdspad afgesproken waarbinnen men wilde proberen om alsnog tot een minnelijke regeling te komen.
1.6.
Op 11 februari 2025 heeft mr. De Goede medegedeeld dat geen minnelijke regeling tot stand is gekomen en heeft hij namens [eisers] verzocht om vonnis te wijzen.
1.7.
Op 17 februari 2025 is namens NCG verzocht om uitstel van het wijzen van vonnis. Zijdens [eisers] is op 19 februari 2025 op dit uitstelverzoek gereageerd.
1.8.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is eigenaar van de woning aan [adres] (hierna: de woning).
2.2.
De woning heeft ernstige schade opgelopen ten gevolge van aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning en dient te worden versterkt. Op 1 september 2019 is een aanvang gemaakt met de werkzaamheden. Op 17 juni 2020 is tussen [eisers] en NCG een vaststellingsovereenkomst tot stand te komen op grond waarvan NCG de schade aan de woning zal herstellen (versterken). [eisers] is gedurende de werkzaamheden verhuisd naar een wisselwoning en een deel van de inboedel is opgeslagen bij een verhuisbedrijf.
2.3.
De werkzaamheden verliepen niet voortvarend en er vonden in 2022 en 2023 meerdere gesprekken plaats waarbij gebreken in de versterkingswerkzaamheden zijn besproken. Dit resulteerde op 29 maart 2023 in een afsprakenlijst met 182 opleverpunten. Op 19 april 2023 heeft NCG bevestigd dat zij met die afsprakenlijst akkoord is en [bouwbedrijf] BV in zal schakelen voor de uitvoering van de afspraken.
2.4.
Op 2 maart 2024 heeft NCG [eisers] bericht dat [bouwbedrijf] BV haar betrokkenheid bij het project intrekt, en dat gezocht wordt naar een andere aannemer.
2.5.
Op 18 juni 2024 heeft [eisers] NCG in gebreke gesteld en aangemaand om op korte termijn met een plan van aanpak te komen en de punten uit de afsprakenlijst na te komen.
2.6.
Op 2 oktober 2024 heeft [eisers] een concept-dagvaarding voor het onderhavige kort geding toegezonden aan NCG.
2.7.
Op 30 oktober 2024 heeft NCG bericht dat een nieuwe aannemer, [aannemer] , is gevonden en dat zij in afwachting is van de kostenbegroting van [aannemer] .
2.8.
Op 21 november 2024 heeft NCG aan [eisers] bericht dat [aannemer] zich heeft teruggetrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert (na vermindering van de eis) om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van NCG in de proceskosten en de nakosten vermeerderd met wettelijke rente:
Primair
I. NCG te veroordelen tot volledige nakoming van de op 17 juni 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst, alsmede de daarmee samenhangende vervolgafspraken, door alle gebreken uit de afsprakenlijst aan de woning van [eisers] deugdelijk te (laten) herstellen;
II. te bepalen dat NCG de onder I. genoemde herstelwerkzaamheden dient te hebben voltooid binnen drie maanden na betekening van het vonnis;
III. te bepalen dat NCG een dwangsom verbeurt van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat NCG nalaat aan de veroordeling onder I. en II. te voldoen, met een maximum van € 500.000,00.
Subsidiair
I. NCG te veroordelen tot volledige nakoming van de op 17 juni 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst, alsmede de daarmee samenhangende vervolgafspraken, door alle gebreken uit de afsprakenlijst aan de woning van [eisers] deugdelijk te (laten) herstellen, waarbij NCG gehouden is:
a. binnen 1 maand na betekening van het vonnis een plan van aanpak te presenteren en de inventarisatie van de werkzaamheden af te ronden, onder toezicht van een door de voorzieningenrechter aan te wijzen onafhankelijke deskundige;
b. binnen 3 maanden na betekening van dit vonnis te starten met de uitvoering van de herstelwerkzaamheden aan de woning, waarbij NCG verplicht is om iedere maand een voortgangsrapportage in te dienen bij de voorzieningenrechter en [eisers] ;
c. binnen 6 maanden na betekening van dit vonnis de woning volledig schadevrij op te leveren, met een eindrapportage van de onafhankelijke deskundige over de deugdelijkheid van het uitgevoerde werk;
II. te bepalen dat, indien NCG nalaat de onder I. genoemde werkzaamheden uit te voeren binnen de gestelde termijnen, [eisers] gerechtigd is om de herstelwerkzaamheden door een derde partij te laten uitvoeren, waarbij de kosten hiervan volledig op NCG verhaald zullen worden;
III. te bepalen dat NCG een dwangsom verbeurt van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat NCG nalaat aan de veroordeling onder I. en II. te voldoen, met een maximum van € 500.000,00.
Meer subsidiair
I. NCG te veroordelen tot volledige nakoming van de op 17 juni 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst, alsmede de daarmee samenhangende vervolgafspraken, door alle gebreken uit de afsprakenlijst aan de woning van [eisers] deugdelijk te (laten) herstellen, waarbij NCG gehouden is:
a. binnen 1 maand na betekening van het vonnis een plan van aanpak te presenteren en de inventarisatie van de werkzaamheden af te ronden;
b. binnen 3 maanden na betekening van dit vonnis te starten met de uitvoering van de herstelwerkzaamheden aan de woning;
c. binnen 6 maanden na betekening van dit vonnis de woning volledig schadevrij op te leveren;
II. althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn en tijdspad NCG te veroordelen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en uitvoering van de herstelwerkzaamheden.
3.2.
NCG voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Ter zitting heeft NCG aangevoerd dat [eisers] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen omdat [eisers] een jaar geleden ook om een voorlopige voorziening had kunnen vragen omdat de werkzaamheden toen ook al lang duurden, maar dat toen kennelijk geen spoedeisend belang werd gezien. Aan deze redenering gaat de voorzieningenrechter voorbij omdat de voorzieningenrechter de spoedeisendheid moet beoordelen aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, waarbij het tijdsverloop weliswaar een rol kan spelen maar op zichzelf niet met zich brengt dat van spoedeisendheid geen sprake meer is [1] . In het onderhavige geval is sprake van een echtpaar dat al vijf jaar in een noodwoning verblijft terwijl een deel van hun inboedel bij een verhuisbedrijf is opgeslagen en dat graag terug wil keren in een woning die al vijf jaar onverwarmd en onbewoond is en daardoor achteruit gaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert dit een spoedeisende situatie op. Het enkele feit dat het verzoek ook een jaar eerder had kunnen worden gedaan maakt dat niet anders. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het treurig is dat een instituut als het NCG de spoedeisendheid van de vorderingen niet inziet.
Maatstaf in kort geding
4.2.
In kort geding moet de voorzieningenrechter beoordelen of de vorderingen van [eisers] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
[eisers] vordert nakoming van de vaststellingsovereenkomst en de daarmee samenhangende vervolgafspraken. NCG heeft als verweer gevoerd dat de vordering niet voldoende bepaald is om te kunnen worden toegewezen. Door [eisers] is toegelicht dat het (na de vermindering van eis) concreet neerkomt op uitvoering van de 182 opleverpunten uit de afsprakenlijst van 29 maart 2023. Door NCG wordt op zichzelf niet betwist dat zij tot uitvoering van die opleverpunten gehouden is en evenmin dat die opleverpunten thans nog niet (volledig) zijn uitgevoerd, zodat het de voorzieningenrechter voorkomt dat deze vordering in een bodemprocedure een grote kans van slagen heeft. De vordering tot nakoming ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook voor toewijzing gereed.
4.4.
Het verdere verweer van NCG ziet vooral op de vraag of toewijzing van het gevorderde, met daaraan gekoppeld een termijnstelling en een dwangsom, wel uitvoerbaar is. Daartoe voert NCG aan dat de 182 opleverpunten nog vertaald moeten worden naar een “technische omschrijving”, dat zij voor de uitvoering afhankelijk is van anderen zoals aannemers en [eisers] zelf, en dat na de uitvoering beoordeeld zal moeten worden of de opleverpunten op de juiste wijze zijn uitgevoerd.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staan deze bezwaren niet aan toewijzing in de weg. Het enkele feit dat medewerking van anderen nodig is staat niet in de weg aan toewijzing van een vordering tot nakoming van de eigen verplichtingen door NCG, en evenmin aan het verbinden van een dwangsom aan die veroordeling [2] .
4.6.
Gelet op de zeer lange duur dat de werkzaamheden aan de woning voortduren en de zeer lange duur dat [eisers] in onzekerheid verkeert over de terugkeer naar de woning (of aankoop van de woning door NCG) ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan de hoofdveroordeling een termijn en een dwangsom te verbinden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat NCG ter zitting heeft verklaard dat de onderhavige versterking de langstdurende operatie is.
4.7.
De voorzieningenrechter acht een termijn van vier maanden na betekening van dit vonnis redelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat sinds het uitbrengen van de dagvaarding in dit kort geding ook al ruim twee maanden zijn verstreken, en NCG gedurende die periode al rekening had kunnen houden met een mogelijke veroordeling tot nakoming met daarbij een termijnstelling.
4.8.
Ten aanzien van de hoogte van de dwangsom zal de voorzieningenrechter aanknopen bij de door [eisers] gevorderde € 1.500,00 per dag. Dit bedrag komt de voorzieningenrechter redelijk en proportioneel voor. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het bedrag dat maximaal aan dwangsommen kan worden verbeurd te beperken. [eisers] heeft het door hem gevorderde maximumbedrag van € 500.000,00 namelijk gerelateerd aan de waardedaling van de woning met een bedrag van “enkele tonnen”. Een dwangsom dient echter slechts te dienen als een prikkel tot nakoming en niet als een vorm van schadevergoeding. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat boven het bedrag van € 150.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd.
4.9.
Gelet op de veelheid aan opleverpunten alsmede het grote verschil in omvang/ernst tussen de diverse opleverpunten leent deze dwangsom zich niet voor een uitsplitsing hiervan over bepaalde (182!) onderdelen van de hoofdveroordeling. De voorzieningenrechter onderkent echter het bezwaar van NCG dat na de uitvoering onduidelijkheid kan ontstaan over de vraag of de 182 opleverpunten allemaal volledig en naar behoren zijn uitgevoerd, en dat naderhand de situatie kan ontstaan dat vanwege enkele tekortkomingen op marginale punten de volledige dwangsom verbeurd kan worden. Dit zou niet proportioneel zijn. Om die reden zal de voorzieningenrechter aan de dwangsom de voorwaarde verbinden dat deze in een voorkomend geval, waarbij een enkel marginaal opleverpunt niet is uitgevoerd, vatbaar is voor matiging door de rechter, met dien verstande dat reeds verbeurde dwangsommen volledig verschuldigd zullen blijven.
4.10.
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting tussen partijen de afspraak is gemaakt dat NCG binnen drie weken met een aankoopvoorstel zal komen voor de woning. Het is niet gebleken dat deze afspraak is nagekomen, nu NCG in haar verzoek aan uitstel aan de voorzieningenrechter heeft bericht dat zij er naar streeft dit voor 3 maart 2025 te zullen doen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat dit alsnog gebeurt. Indien dit tot een verkoop en levering van de woning aan NCG leidt, en het schadeherstel/de versterking komt te vervallen, dan vervalt vanaf het moment van de levering van de woning de verplichting tot het betalen van dwangsommen. Reeds verbeurde dwangsommen blijven verschuldigd.
4.11.
NCG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- betekening oproeping € 135,97
- griffierecht 331,00
- salaris advocaat 1.079,00
- nakosten
178,00(plus € 92,00 in geval van betekening)
Totaal € 1.723,97

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt NCG tot volledige nakoming van de op 17 juni 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst, alsmede de daarmee samenhangende vervolgafspraken, door alle gebreken uit de afsprakenlijst (productie 12 bij dagvaarding, aan dit vonnis gehecht als gewaarmerkte kopie) aan de woning van [eisers] deugdelijk te (laten) herstellen,
5.2.
bepaalt dat NCG de onder nummer 5.1 bedoelde herstelwerkzaamheden dient te hebben voltooid binnen 4 maanden na betekening van dit vonnis,
5.3.
bepaalt dat NCG een dwangsom verbeurt van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij nalaat aan de onder nummers 5.1 en 5.2 bedoelde hoofdveroordeling te voldoen, dit met een maximum van € 150.000,00, een en ander met inachtneming van het bepaalde onder randnummers 4.9 en 4.10,
5.4.
veroordeelt NCG in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.723,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 en de explootkosten van betekening als NCG niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze bedragen met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025. [3]

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553, r.o. 3.4
2.Hoge Raad 14 mei 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC3576
3.524 / MvdH