ECLI:NL:RBNNE:2025:838

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
23/5176
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen om handhavend op te treden tegen buren

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen om handhavend op te treden. Eiser, woonachtig aan [adres], heeft in april 2023 een verzoek om handhaving ingediend omdat zijn buren hun voertuigen voor zijn oprit parkeren en met hoge snelheid over het trottoir en fietspad rijden. Het college heeft dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat er geen beginselplicht tot handhaving bestaat en dat de overtredingen onder de verantwoordelijkheid van de politie vallen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft besloten niet handhavend op te treden. De rechtbank concludeert dat de artikelen uit het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en de Wegenverkeerswet 1994 niet bestuursrechtelijk kunnen worden gehandhaafd, maar dat dit strafrechtelijke overtredingen zijn. Eiser heeft ook een schadevergoeding van € 25.000,00 en dwangsommen geëist, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om dwangsommen af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: LEE 23/5176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen, het college

(gemachtigden: mr. P. Scharenborg en G.B.E. Fik).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de weigering van het college om bij zijn woning handhavend op te treden tegen het door zijn buren parkeren voor een oprit en met hoge snelheid over het trottoir en fietspad rijden.
1.1.
Deze weigering staat in een besluit van 19 april 2023. Bij zijn besluit op bezwaar van 31 oktober 2023 is het college bij deze weigering gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het besluit van 31 oktober 2023 beroep ingesteld. Het college heeft op dat beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft aanvullende stukken ingediend, die de rechtbank aan het college heeft doorgestuurd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 16 januari 2025. Daaraan hebben deelgenomen: eiser, zijn zoon [naam] en de gemachtigden van het college. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan [adres] . Hij heeft op
16 maart 2023 zijn verzoek om handhaving gedaan. De buren om wie het gaat wonen op [adres] . Het college heeft dat verzoek afgewezen omdat het geen mogelijkheid ziet om bestuursrechtelijk op te treden tegen de overtredingen die eiser signaleert. Op
14 juni 2023 (zaaknummer LEE 23/2034) heeft de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening van eiser afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was. Wel heeft hij bepaald dat het college moet onderzoeken of artikel 19 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2007 van de gemeente Hoogeveen (APV) in deze situatie van toepassing is. Vervolgens heeft het college het besluit van 31 oktober 2023 genomen en is deze procedure begonnen.

Het oordeel van de rechtbank

Waarover moet de rechtbank oordelen?
3. De rechtbank moet beoordelen of het college terecht het handhavingsverzoek van eiser heeft afgewezen. Daarbij gaat zij uit van de beroepsgronden die eiser heeft aangedragen. In de bijlage staat een aantal artikelen dat voor deze zaak van belang is.
Stanpunten van partijen
4. Eiser voert aan dat de buren van [adres] hun auto’s op de gemeentelijke oprit en de openbare parkeerplek parkeren. Hierdoor wordt zijn zicht belemmerd als hij zijn eigen oprit afrijdt. Het parkeren op een oprit is in strijd met de artikelen 24 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW 1994). Verder verbiedt artikel 19 van de APV het plaatsen van uitzicht belemmerende beplanting of voorwerpen. Een auto is zo’n voorwerp. De gemeente moet hiertegen dus handhavend optreden. Dit geldt ook voor het rijden met auto’s over het fietspad en trottoir. Dit laatste is in strijd met artikel 10 van het RVV 1990. Eiser heeft meerdere handhavingsverzoeken gedaan waarop het college niet heeft gereageerd. Er is sprake van tegenwerking, sabotage, intimidatie, schending van de privacy en selectief handhaven en dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.1
Eiser verzoekt om een schadevergoeding van € 25.000,00. Verder verzoekt hij om schadevergoeding van € 50.000,00 voor de partner van zijn zoon. Ook claimt eiser dwangsommen, onder andere wegens te laat beslissen door het college op zijn bezwaar. Verder is zijn zoon voor de tweede keer geblokkeerd door handhaving: een melding doorgeven kan niet meer. Hij vraagt de rechtbank om een oordeel hierover. Ook vraagt hij de gemeente op te dragen om onjuiste briefjes in te trekken en een correctiebrief te sturen aan de diverse bewoners. Ten slotte heeft hij zijn beroep aangevuld met een klacht over dubbel parkeren en met een verzoek om handhaving tegen de bestrating door zijn buren van hun voortuin.
5. Het college stelt dat de door eiser aangehaalde artikelen uit het RVV 1990 en de WvW 1994 zich niet lenen voor bestuursrechtelijke handhaving, maar voor strafrechtelijk optreden door het daartoe bevoegde gezag. Verder is een auto is geen voorwerp in de zin van artikel 19 van de APV. Bovendien belemmeren geparkeerde voertuigen altijd wel enigszins het zicht voor bestuurders als zij hun oprit verlaten. Dat maakt nog niet dat er sprake is van een belemmering in de zin van de APV. Eiser onderbouwt dat niet. Verder heeft het college eisers verzoek om een dwangsom wegens te laat beslissen op zijn bezwaar afgewezen. Ook is er geen grondslag voor het indienen van een immateriële schadevergoeding. Als eiser pas in beroep vraagt om ook handhavend op te treden tegen de bestrating van de voortuin door de bewoners van [adres] , moet hij een nieuw verzoek indienen.
Wat vindt de rechtbank?6. Volgens vaste jurisprudentie zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien [1] .
Moest het college handhavend optreden op grond van de RVV 1990 en de WvW 1994?
7. De beroepsgrond dat het college handhavend moet optreden tegen de overtredingen die eiser signaleert op grond van de RVV 1990 en de WvW 1994 slaagt niet. Overtredingen van het parkeerverbod en het over trottoirs rijden zijn verkeersovertredingen op grond van de RVV 1990. Nu eiser zijn verzoek aan het college heeft gedaan, moet dit worden opgevat als een verzoek om bestuursrechtelijke handhaving; het college is immers, gelet op de artikelen 92 van de RVV 1990 en 158 en 159 van de WvW 1994 niet bevoegd te handhaven bij deze soort verkeersovertredingen. Dat zijn strafbare feiten en de handhaving van deze regels is aan politie en BOA’s. Het college heeft met het afwijzen van het verzoek van eiser de beginselplicht tot handhaving dan ook niet geschonden. Het heeft op dit punt terecht het handhavingsverzoek afgewezen.
Moest het college handhavend optreden op grond van artikel 19 van de APV?
8. In dit artikel staat dat het verboden is langs de weg een voorwerp aan te brengen, te plaatsen of te hebben dat aan het wegverkeer het uitzicht belemmert. Op last van de voorzieningenrechter heeft het college in het besluit van 31 oktober 2023 toegelicht wat er onder “voorwerp” als bedoeld in artikel 19 van de APV moet worden verstaan. In de visie van het college kan een voorwerp inderdaad een auto zijn, maar richt de bepaling, als het om het begrip “voorwerp” gaat, zich op de eigenaar van de beplantingen of voorwerpen en niet op het plaatsen van motorvoertuigen.
8.1
In de eerste plaats valt op dat in de APV geen definitie staat van het begrip “voorwerp”. Ook zit er bij deze APV geen toelichting waaruit blijkt wat de bedoeling is geweest van dit artikel. Voor de uitleg van deze bepaling moet daarom, zoals het college doet, worden aangesloten bij het spraakgebruik. Dat betekent dat een auto inderdaad ook een “voorwerp” is. Uit de tekst van dit artikel wordt verder duidelijk dat zo’n voorwerp het wegverkeer niet mag belemmeren. Dat valt ook op te maken uit de plaatsing van dit artikel in paragraaf 5
“veiligheid van de weg”. Deze uitleg kan niets anders betekenen dan dat de beplanting of het voorwerp het wegverkeer over de [straat] niet mag belemmeren; dit artikel gaat dus niet over eventuele problemen die eiser ervaart bij het verlaten van zijn eigen oprit en de straat op rijden. Daarbij stelt het college terecht dat geparkeerde voertuigen altijd wel het zicht van bestuurders kunnen belemmeren als zij hun oprit verlaten. Eiser heeft niet concreet gemaakt dat het wegverkeer op de [straat] , zoals dat voor de toepassing van artikel 19 van de APV moet worden uitgelegd, door de auto’s van zijn buren wordt belemmerd; daarom heeft het college geen beginselplicht om handhavend op te reden tegen enige overtreding van artikel 19 van de APV; het heeft het verzoek van eiser terecht afgewezen.
Heeft het college gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
9. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Dit beginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Eiser ervaart duidelijk dat dit in zijn geval niet gebeurt, maar onderbouwt dit niet met concrete argumenten. Dat had hij kunnen doen door aannemelijk te maken dat het college hem anders heeft behandeld dan iemand die in nagenoeg gelijke omstandigheden een handhavingsverzoek heeft gedaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college terecht eisers verzoek om dwangsommen afgewezen?
10. Eiser heeft gevraagd om dwangsommen te verbinden aan de opdracht aan het college om consequent te handhaven. Nu echter het college terecht heeft besloten om niet te handhaven, is er geen reden om zulke dwangsommen op te leggen. Verder heeft eiser een dwangsom gevraagd omdat het college te laat op zijn bezwaar heeft beslist. In deze zaak gaat het niet om de eerdere ingebrekestellingen die eiser heeft gedaan, maar om die van
24 oktober 2023. Dat betekent dat het college, dat inderdaad te laat was met beslissen op eisers bezwaar, binnen twee weken een beslissing moest nemen. Dat heeft het op
31 oktober 2023 gedaan, zodat het college terecht het verzoek om een dwangsom wegens te laat beslissen heeft afgewezen.
Moet het college eiser een schadevergoedingen betalen?
11. Op de zitting heeft eiser gezegd dat hij bij de gemeente terug zal komen op zijn verzoek om een schadevergoeding. Daarom zal de rechtbank in deze procedure daarover niet oordelen. Verder heeft eiser voor de partner van zijn zoon een schadevergoeding gevraagd. Niet gebleken is dat eiser gemachtigd was om dat verzoek te doen. Nu deze partner een volwassen persoon is, moet die dat zelf doen. Ook hierover zal de rechtbank zich dus niet uitlaten.
Slotoverwegingen
12. Verder is niet gebleken dat het college een beslissing heeft genomen in verband met het blokkeren van eisers zoon waarover de rechtbank zich zou moeten uitlaten; deze grond van eiser valt daarom buiten de omvang van dit geding. Dat geldt ook voor zijn verzoek om de gemeente op te dragen om onjuiste briefjes in te trekken en een correctiebrief te sturen aan de diverse bewoners. Als ten slotte eiser wil dat het college handhavend optreedt tegen zijn buren die hun eigen terrein en de gemeentelijke oprit illegaal zouden hebben uitgebreid, zal hij daarvoor een nieuw verzoek moeten doen.

Conclusie en gevolgen

13. Het college heeft het handhavingsverzoek van eiser en zijn verzoek om dwangsommen terecht afgewezen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt het griffierecht niet terug. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om dwangsommen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

RVV 1990
Artikel 24, eerste lid, onder b:
de bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren voor een inrit of een uitrit.
Artikel 92, eerste lid:
1. Overtreding van de artikelen 3 tot en met 12, 14 tot en met 27, 30, eerste lid, 31 tot en met 43, 45, 46, 49 tot en met 61b, 62, met uitzondering van verkeersbord C22 van bijlage 1, 68, zesde lid, 74, tweede lid, 82, 82a, 83 en 86b is een strafbaar feit.
WvW 1994
Artikel 5:
Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. (…..)
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(……)
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2. (……)
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
(…….)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:539.