Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een verkeersgedraging die plaatsvond op 6 juni 2022, waarbij de betrokkene, die niet aanwezig was ten tijde van de vermeende gedraging, werd beschuldigd van het zodanig parkeren van zijn voertuig dat gevaar of hinder voor het verkeer zou zijn ontstaan. De betrokkene was vertegenwoordigd door een inzittende van het voertuig, terwijl de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. E. Berkeljon.
De kantonrechter, mr. P.G. Wijtsma, heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de hinder daadwerkelijk door het voertuig van de betrokkene was veroorzaakt. De inzittende verklaarde dat zij op een vol parkeerterrein stonden en dat de indruk van willekeurig parkeren was ontstaan omdat het terrein leeg was bij hun terugkomst. De rechter oordeelde dat de twijfel over de oorzaak van de hinder in het voordeel van de betrokkene moest worden uitgelegd, waardoor de inleidende beschikking niet in stand kon blijven.
De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en bepaald dat de zekerheidstelling aan de betrokkene moet worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in verkeerszaken en de toepassing van het principe van 'twijfel ten gunste van de betrokkene'.