ECLI:NL:RBNNE:2025:741

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
2 maart 2025
Zaaknummer
23/3630
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek overname private schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overname van schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De afwijzing stond in een besluit van 14 december 2022. Met het besluit van 8 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft tegen het besluit van 8 augustus 2023 beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire en heeft bij de Sociale Banken Nederland (SBN) schulden aangemeld voor overname. Een aantal schulden is overgenomen, maar niet voor twee schulden van € 20.000,00 en € 7.554,00. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek om overname van het bedrag van € 20.000,00 terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat het beroep niet slaagt en dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank legt uit waarom en welke gevolgen dit heeft. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar was en de rechtbank oordeelt dat verweerder de schuld terecht niet heeft overgenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.G. ten Have),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. W.G.G. de Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overname van schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Die afwijzing stond in een besluit van 14 december 2022. Met het besluit van
8 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het besluit van 8 augustus 2023 beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar partner, mr. K.N. Altunzade (kantoorgenote van mr. Ten Have) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire. Op 4 april 2022 heeft zij bij de Sociale Banken Nederland (SBN) schulden aangemeld voor overname. Een aantal schulden is overgenomen. Dat geldt niet voor twee schulden van
€ 20.000,00 en van € 7.554,00. De schuld van € 20.000,00 is aangegaan bij [naam] , neergelegd in een schuldbekentenis en vastgelegd in een notariële akte van
10 augustus 2023. Het betreft verschillende bedragen die eiseres van [naam] heeft geleend om diverse schulden te betalen, onder andere aan zorgverzekeraars. De schuld van
€ 7.554,00 is aangegaan bij het notariskantoor van [naam] . De afwijzing van de overname van deze twee schulden is de aanleiding geweest voor deze procedure.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat zij haar beroep alleen handhaaft voor wat betreft de schuld van € 20.000,00. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek om overname van dit bedrag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet slaagt. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit waarom en welke gevolgen dit heeft.
4.1.
Belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordelingskader
5. Op grond van de Wht komen gedupeerden in aanmerking voor overname van hun private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het overnemen van schulden is geregeld in artikel 4.1. van de Wht. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de schuld moet zijn ontstaan ná 31 december 2005, dat de schuld vóór 1 juni 2021
opeisbaar was en dat de schuld niet was voldaan op het tijdstip waarop het verzoek is gedaan. Het derde lid bepaalt dat de schuld moet zijn vastgelegd in een rechterlijke uitspraak of notariële akte die is verleden tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft inmiddels een aantal uitspraken gedaan over het overnemen van private geldschulden in het kader van de Wht [1] .
Heeft verweerder het verzoek om overname van de schuld terecht afgewezen?
Standpunten van partijen
6. Eiseres stelt dat de schuld van € 20.000,00 aan [naam] vóór 1 juni 2021 opeisbaar is. Zij voert daartoe aan dat er op 23 februari 2017 een schuldbekentenis is opgemaakt toen zij de lening is aangegaan. In deze schuldbekentenis is vastgelegd dat de schuldeiser de schuld te allen tijde mag opeisen. Op de zitting heeft eiseres verteld dat zij in september 2023 een mailbericht heeft ontvangen van [naam] , waaruit blijkt dat deze het tijd vindt dat zij deze gelden terugkrijgt; die zijn immers al verstrekt vanaf 2016. Ten slotte heeft eiseres op de zitting een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 9.1, tweede lid, van de Wht.
6.1.
Volgens verweerder is de schuld van € 20.000,00 aangegaan bij [naam] als persoon en niet bij het notariskantoor van [naam] . Omdat het een natuurlijk persoon betreft, gaat het dus om een informele schuld. Deze schuld is ontstaan ná 31 december 2005 en was nog niet voldaan op het moment van de aanvraag. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schuld niet opeisbaar is. Een notariële schuld ontbreekt echter. Verder is pas sprake van opeisbaarheid als de schuld daadwerkelijk wordt opgeëist. Een schuldbekentenis is daarvan geen bewijs. Niet gebleken is dat er achterstallige termijnbetalingen zijn of dat de schuldeiser de schuld opeist. Over het mailbericht van september 2023 merkt verweerder op dat hieruit blijkt dat de schuld niet vóór 1 juni 2021 is opgeëist. Daar komt bij dat eiseres het mailbericht heeft ontvangen nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Op de zitting heeft verweerder ten slotte gesteld dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen.
Opeisbaarheid
6.2.
De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Een schuld in de zin van de Wht is opeisbaar wanneer er vóór 1 juni 2021 betalingsachterstanden zijn ontstaan. Dit kan worden aangetoond met documenten zoals aanmaningen of incassostukken. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter onderbouwing van deze grond op zitting slechts een mailbericht van de schuldeiser heeft aangehaald, dat zij heeft ontvangen in september 2023. Daaruit blijkt niet dat er vóór 1 juni 2021 een verzoek om terugbetaling is geweest. Als er andere documenten zijn die het standpunt van eiseres ondersteunen, lag het op haar weg op deze tijdig in te dienen. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken van een opeisbare schuld in de zin van de Wht. Verweerder heeft terecht de schuld niet overgenomen.
Notariële akte
7. Eiseres voert verder aan dat de schuldbekentenis is vastgelegd in een notariële akte van 10 augustus 2023. De rechtbank is hiervoor al tot het oordeel is gekomen dat verweerder de schuld terecht niet heeft overgenomen; daarom beperkt zij zich voor wat betreft deze grond tot de opmerking dat die vastlegging op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wht, al vóór 1 juni 2021 had moeten gebeuren. Nu is de akte pas opgemaakt nadat het bestreden besluit is genomen en dus ruim te laat. Deze grond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
8. Dat de akte zo laat is opgemaakt komt volgens eiseres omdat verweerder in de bezwaarfase de toezegging heeft gedaan dat hij de schuld zou overnemen, wanneer deze alsnog werd vastgelegd in een notariële akte. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiseres toch ongegrond verklaard. Hij is dus zijn toezegging niet nagekomen. Daarom is er sprake van schending van het vertrouwensbeginsel, zo stelt eiseres.
8.1.
Ook deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet eiseres deze stelling aannemelijk maken [2] . De rechtbank overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder een relevante toezegging heeft gedaan. Bovendien heeft zij op de zitting verteld dat het contact met verweerder toentertijd niet via haarzelf, maar via haar schuldeiser [naam] is verlopen. Als verweerder al iets heeft toegezegd, kan geen sprake zijn geweest van een rechtstreekse toezegging aan eiseres waaraan zij het vertrouwen kon ontlenen dat het met de overname wel goed zou komen als er een notariële akte zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden.
Hardheidsclausule
9. Over het beroep van eiseres dat zij op de zitting op de hardheidsclausule heeft gedaan, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat dit onverlet laat dat de vordering vóór 1 juni 2021 niet opeisbaar was. Verder kan de hardheidsclausule alleen worden toegepast als er sprake is van hele bijzondere schrijnende gevallen. De lening moet zwaar drukken op de positie van eiseres, maar dat is hier lastig om te stellen. Je moet volgens verweerder dan van goeden huize komen om te stellen dat de situatie van eiseres via toepassing van de hardheidsclausule de wet opzij moet zetten. In dit dossier is niets aangetroffen wat daar op wijst, een en ander is niet eerder aangevoerd en er zijn daarover ook geen stukken overgelegd.
9.1.
De rechtbank begrijpt dat eiseres door de weigering van overname van de schuld in een moeilijke situatie verkeert. Zij heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in zodanig schrijnende omstandigheden terecht is gekomen dat er gesproken moet worden van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, van de Wht. Hiermee heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is geweest om in het geval van eiseres de hardheidsclausule toe te passen.
10. Ten slotte overweegt de rechtbank het volgende. In het besluit van 8 augustus 2023 heeft verweerder geen standpunt ingenomen over de opeisbaarheid van de schuld van
€ 20.000,00. Dat heeft hij pas in het verweerschrift gedaan. Eerst op zitting is duidelijk geworden wat het standpunt is van verweerder. Daardoor is eiseres niet in haar belangen geschaad omdat zij zich tegen dat standpunt heeft kunnen verdedigen. Daarom zal de rechtbank dit gebrek in het besluit van 8 augustus met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het besluit van 8 augustus 2023 in stand blijft. In verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van de inschakeling door eiseres van haar advocaat. Deze kosten bedragen € 1.814,00 (indienen van het beroepschrift één punt, verschijnen op de zitting één punt, waarde per punt € 907,00, gewicht van de zaak: gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1.
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2 De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3 Geldschulden en kosten die worden overgenomen, zijn:
(…)
b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
(…)
Artikel 9.1. Hardheidsclausule
(…)
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister van Financiën afwijken van artikel 2.15, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, rechtsoverweging 11 en volgende, ECLI:NL:RVS:2019:1694.