ECLI:NL:RBNNE:2025:715

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
23/3815
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor woningbouw in Leek met motiveringsgebrek

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eisers uit Leek en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning. Het college had op 25 april 2023 het ontwerpbesluit omgevingsvergunning genomen en op 3 augustus 2023 de vergunning verleend. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, maar zijn niet verschenen op de zitting op 19 november 2024. De rechtbank constateert dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijkingen van het bestemmingsplan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank biedt het college de mogelijkheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3815

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[eisers], uit Leek, eisers

(gemachtigde: mr. H. Veldman)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, hierna te noemen het college
(gemachtigde: S.M. Evenhuis en A. Koop).
Als
derde-partijneemt aan het geding deel
[derde belanghebbenden]te Leek (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning.
1.1.
Het college heeft op 25 april 2023 het ontwerpbesluit omgevingsvergunning genomen en ter inzage gelegd. Met het besluit van 3 augustus 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college en de derde-partij. Eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Derde-partij is eigenaar van het perceel [adres] [nummer] in Leek. Derde-partij is daarvan eigenaar geworden op 17 september 2021. Dat perceel is daarvoor op 15 januari 2019 afgesplitst van een groter perceel, [adres] [nummer]. Eiser Kunst is toen eigenaar is geworden van [adres] [nummer]. Eisers wonen op Diepswal [nummers]. Beide percelen zijn direct gelegen naast het perceel van derde-partij.
2.1.
Derde-partij heeft op 21 juni 2022 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning (hierna: het plan).
2.2.
Op 25 april 2023 heeft het college het ontwerpbesluit omgevingsvergunning genomen en ter inzage gelegd. Eisers hebben een zienswijze ingediend.
2.3.
In het bestreden besluit van 3 augustus 2023 heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening’. Het college heeft gemeend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º, Wabo te kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
3. Eisers hebben beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank doet een tussenuitspraak, omdat er naar het oordeel van de rechtbank een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij hiertoe komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
Overgangsrecht
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
6.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 juni 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wat is het planologisch regime?
7. Het ter plaatse geldend planologisch regime is de beheersverordening Leek – woonwijken en Bedrijventerreinen Diepswal, Leek en Leeksterhout (hierna: beheersverordening). Uit artikel 3 van de beheersverordening volgt dat de bestemmingsplannen Bedrijventerrein Diepswal 2001 (hierna: Diepswal 2001) en Bedrijventerrein Diepswal Partiële herziening 2003 (hierna: Diepswal 2003) van toepassing zijn. Aan het perceel is de bestemming ‘kleine bedrijven’ toegekend, met als aanduiding ‘woningen’.
Wat heeft het college beslist?
8. Het plan is volgens het college in strijd met artikel 5, derde lid, sub a onder 1 en 6 van het bestemmingsplan Diepswal 2001. De voorgevel wijkt naar voren af van de planologische voorgevelrooilijn en valt daarmee buiten het bouwvlak. Ook wordt de maximale bouwhoogte met 30 centimeter overschreden. Het college heeft met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure gemeend te kunnen afwijken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º, Wabo. Voor het plan is geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist, omdat er sprake is van een geval waarin dat niet hoeft te worden gevraagd, [1] aldus het college.
Wat is in geschil?
9. Tussen partijen is niet in geschil dat een woning mag worden gerealiseerd. Wat partijen verdeeld houdt is (1) of een woning met deze grootte planologisch realiseerbaar is en of bij de woning niet ook een bedrijfsfunctie moet worden uitgeoefend. Verder is (2) in geschil of het college voldoende draagkrachtig gemotiveerd heeft dat het plan voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
Beoordelingskader
10. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
Is een zelfstandige woning met deze grootte planologisch realiseerbaar?
11. Eisers betogen dat de geldende bestemmingsplannen de realisatie van een zelfstandige woning met deze grootte niet mogelijk maken. Eisers stellen daartoe dat maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak, maximaal 40 m² mag worden gerealiseerd plus maximaal 50% van de oppervlakte van de gerealiseerde bijgebouwen, zo volgt uit artikel 5.1, onder 2, bestemmingsplan Diepswal 2001. Eisers zetten ter onderbouwing van dat standpunt verder uiteen dat de inhoud van een dienstwoning maximaal 600 m³ mag bedragen. Verder moet er sprake zijn van een bedrijf- of dienstwoning die ten dienste staat van een bedrijf. Dit volgt uit artikel 5, vierde, lid bestemmingsplan Diepswal 2003.
11.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de voorschriften waar eisers zich op beroepen enkel betrekking hebben op de met wonen verenigbare functies en niet gelden voor wonen. De voorwaarde omtrent de maximum vloeroppervlakte waarborgt volgens het college dat de woonfunctie van de woning in overwegende mate behouden blijft. Het college wijst op artikel 1, onder t en artikel 1, onder v, sub 2 bestemmingsplan Diepswal 2001. Volgens het college voldoet de grootte van de woning 290 m² aan de bouweis dat maximaal 70% van de kavel ligt binnen de aanduiding ‘woning’, waarvan op grond van artikel 5, derde lid, onder 8 bestemmingsplan Diepswal mag worden gebouwd. Een bedrijf- of dienstwoning die ten dienste staat van een bedrijf is daarmee niet nodig.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is een zelfstandige woning met deze grootte planologisch realiseerbaar. De rechtbank stelt vast dat de op de plankaart aangewezen gronden voor ‘kleine bedrijven’ zijn bestemd voor zowel wonen als daarmee verenigbare functies. [3] De rechtbank leidt hieruit af dat de bestemming op het perceel niet is beperkt tot wonen, gecombineerd met een bedrijf, maar dat ook wonen zonder bedrijfsmatige uitoefening is toegestaan. Verder leidt de rechtbank uit de planbepaling af dat de beperkingen uit het bestemmingsplan, die zien op het bouwmaximum van 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 40 m² plus maximaal 50% van de gerealiseerde bijgebouwen, zien op de bij wonen verenigbare functies. De rechtbank concludeert daarom dat deze beperkingen niet zien op wonen.
11.3.
Dat eisers wijzen op het bestemmingsplan Diepswal 2003 waarin regels over een bedrijfswoning zijn opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Die toevoeging uit dat later vastgestelde bestemmingsplan zorgt ervoor dat in planologisch opzicht onderscheid wordt gemaakt tussen een woning en een bedrijfswoning. De planologische regels over de bedrijfswoning uit het bestemmingsplan Diepswal 2003 doen niet af aan de regels over wonen uit het bestemmingsplan Diepswal 2001. Het betoog van eisers slaagt hierom niet.
Is voldoende gemotiveerd dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?
12. Eisers betogen dat in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers zijn de percelen aan het Diepswal ruim opgezet en wordt dat ruimtelijke karakter door het plan, dat voorziet in een zelfstandige woning op een (klein) perceel dat van een groter perceel is afgesplitst, teniet gedaan.
12.1.
Het college stelt zich in verweer op het standpunt dat in de ruimtelijke onderbouwing in wordt gegaan op de ruimtelijke ontwikkeling. Daarmee wordt voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
13. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing staat uiteengezet dat de ruimtelijke overweging van het college zich beperkt tot de ruimtelijke consequenties van de afwijkingen, waarbij verder is verwoord dat het plan afwijkt van de bestaande rooilijn. Voor de rechtbank valt hieruit echter niet te herleiden waarom de afwijkingen van het bouwvlak en de bouwhoogte niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog slaagt daarom. Daar komt voor de rechtbank bij dat het college ter zitting de beroepsgrond van eisers ook niet heeft bestreden.

Conclusie

14. Zoals hiervoor is overwogen onder 13 is het bestreden besluit in strijd met 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college uitleggen waarom de afwijkingen van het bestemmingsplan, het bouwen buiten het bouwvlak en het afwijken van de bouwhoogte, niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14.1.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14.2.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [4]
14.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: Wet- en regelgeving

Beheersverordening Leek – Woonwijken en Bedrijventerrein Diepswal, Leek en Leeksterhout
Artikel 3 Algemene bouw- en gebruiksregels
ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden geldt, ter plaatse van het besluitsubvlak:
'Bedrijventerrein Diepswal 2001': de regeling zoals opgenomen in bijlage
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Diepswal 2001 - Voorschriften (https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01/rb_NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01_14.pdf)en de daarbij behorende kaart zoals opgenomen in bijlage
Bestemmingsplan Bedrijventerrein (https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01/rb_NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01_15.pdf)Diepswal 2001 - Plankaart (https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01/rb_NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01_15.pdf)- met inachtneming van het bepaalde in lid b, c en d;
'Bedrijventerrein Diepswal 2003': de regeling zoals opgenomen in bijlage
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Diepswal Partiële herziening 2003 - Toelichting en (https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01/rb_NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01_16.pdf)voorschriften (https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01/rb_NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01_16.pdf)en de daarbij behorende kaart zoals opgenomen in bijlage
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Diepswal Partiële herziening 2003 - Plankaart (https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01/rb_NL.IMRO.0022.BVLE13BEHE1-VA01_17.pdf)- met inachtneming van het bepaalde in lid b, c en d;
Bijlage 14: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Diepswal 2001 – voorschriften
Artikel 1 Begripsbepalingen
t. woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
v. met het wonen verenigbare functies:
1. zakelijke en persoonlijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven of personen, zoals administratiekantoor, advocatenkantoor, reisbureau, artsenpraktijk, schoonheidssalon en dergelijke;
2. praktijkpand, praktijkruimte, kantoor, atelier: een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat door de indeling en inrichting bestemd is als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor medische, administratieve, artistieke, ambachtelijke en daarmee gelijk te stellen beroepen, mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;
Artikel 5 Kleine bedrijven
1. Doeleindenomschrijving
De op de plankaart voor kleine bedrijven aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
- wonen en daarmee verenigbare functies tot een maximum van 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 40 m 2 plus maximaal 50% van de oppervlakte van de gerealiseerde bijgebouwen, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met "woningen";
(…)
3. Bebouwingsbepalingen
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
1. de gebouwen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de op de plankaart aangegeven hoogte;
(…)
8. ten hoogste 70% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
Bijlage 16: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Diepswal Partiële herziening 2003 – toelichting en voorschriften
Artikel 1 Begripsbepaling
In deze voorschriften wordt verstaan onder
(…)
d) bedrijfswoning een woning uitsluitend bestemd voor (het gezin) van een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein , noodzakelijk is.
Artikel 3. Gewijzigde voorschriften
In de herziening zijn de navolgende voorschriften van het bestemmingsplan als volgt gewijzigd
(…)
Bij de vrijstellingsbepaling van artikel 5, lid 4 wordt de volgende bepaling toegevoegd: Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen ten behoeve van het oprichten van een bedrijfswoning indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de bedrijfswoning direct noodzakelijk is vanwege de (technische) bedrijfsvoering van het bedrijf op hetzelfde bouwperceel als waarop de bedrijfswoning wordt gebouwd;

Voetnoten

1.Aanwijzingsbesluit verklaring van geen bedenkingen en delegatiebesluit vaststellen exploitatieplan.
2.ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
3.Artikel 5, eerste lid, tweede gedachtestreepje, bestemmingsplan Diepswal 2001.
4.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).