ECLI:NL:RBNNE:2025:607

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
11065295 BU VERZ 24-851
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het vertrouwensbeginsel bij sanctie voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het fietsen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 15 januari 2025, betreft het een beroep tegen een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., werd beschuldigd van het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het fietsen op 13 september 2022. De verbalisant had geconstateerd dat de betrokkene een mobiele telefoon in haar rechterhand vasthield terwijl zij op de fiets zat. De opgelegde sanctie bedroeg aanvankelijk € 149,00, inclusief administratiekosten.

De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan een eerdere toezegging van de verbalisant dat zij een sanctie van € 90,00 zou ontvangen. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel, omdat het aanvullend proces-verbaal waar om was verzocht niet was ingediend. De kantonrechter besloot het sanctiebedrag te verlagen naar € 90,00 exclusief administratiekosten.

Daarnaast werd er ter zitting aangevoerd dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, aangezien de verweten gedraging meer dan twee jaar geleden had plaatsgevonden. De kantonrechter volgde de jurisprudentie die stelt dat bij overschrijding van de redelijke termijn het sanctiebedrag met 25% moet worden gematigd. Dit resulteerde in een nieuw sanctiebedrag van € 76,50, inclusief administratiekosten. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.230,50, en de kantonrechter bepaalde dat deze aan de betrokkene zouden worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 252343071
zaaknummer: 11065295 BU VERZ 24-851
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gedaan ter openbare zitting van
15 januari 2025 het beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ingediend door

[betrokkene],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: betrokkene,
gemachtigde: mr. M. Lagas, Appjection B.V.
Zitting hebben
als kantonrechter : mr. F. Sijens
als griffier : R. de Hoop
De gemachtigde is verschenen bij zijn kantoorgenoot, O. Acar. Als vertegenwoordiger van de officier van justitie is verschenen mr. D. Hoveijn (hierna: de vertegenwoordigster).
De kantonrechter sluit het onderzoek en doet onmiddellijk mondeling uitspraak. De kantonrechter overweegt daarbij als volgt:
De verweten gedraging betreft ‘als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden’, verricht op 13 september 2022 om 08:20 uur, bij Nieuwstad te Leeuwarden, gemeente Leeuwarden, met een fiets. De opgelegde sanctie bedraagt € 149,00 (inclusief administratiekosten). Gemachtigde betwist namens betrokkene de verweten gedraging en voert verweer.
In Wahv zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
Uit de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht blijkt dat deze zag dat betrokkene een fiets aan het besturen was. Terwijl ze de fiets bestuurde, zag de verbalisant dat zij in haar rechterhand een mobiele telefoon vasthield. Betrokkene is staande gehouden en heeft geen verklaring afgelegd.
Hetgeen door gemachtigde namens betrokkene is aangevoerd biedt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Hiertoe overweegt hij dat de verbalisant een duidelijke verklaring heeft afgelegd over zijn waarneming en dat hier ook duidelijk uit blijkt dat het om een mobiele telefoon ging. Ten aanzien van het verweer van gemachtigde dat de verbalisant bij de staandehouding dient te controleren of het een echte mobiele telefoon betrof, overweegt de kantonrechter dat geen rechtsregel voorschrijft dat voor de vaststelling dat een gedraging als deze is verricht, afhangt van het al dan niet noteren van het merk en type van het gebruikte telefoontoestel.
Ten aanzien van het verweer van betrokkene dat een van de agenten zou hebben toegezegd dat zij een sanctie van € 90,00 zou krijgen, overweegt de kantonrechter dat hij hieruit begrijpt dat betrokkene een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie op 30 september 2022 heeft verzocht om een aanvullend proces-verbaal. In het aanvullend proces-verbaal diende de verbalisant antwoord te geven op de vraag of hij een sanctie van € 90,00 toegezegd zou hebben aan betrokkene. De kantonrechter constateert dat niet op het verzoek is gereageerd. Vanwege het ontbreken van een aanvullend proces-verbaal waar uitdrukkelijk om is verzocht, kan er naar het oordeel van de kantonrechter niet worden vastgesteld wat de verbalisant precies tegen betrokkene heeft gezegd over de hoogte van de sanctie. Gelet op vorenstaande houdt de kantonrechter het ervoor dat betrokkene het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat zij een sanctie van € 90,00 zou ontvangen en dat er dus sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. De kantonrechter zal het sanctiebedrag vaststellen op € 90,00 exclusief administratiekosten.
De vertegenwoordigster heeft ter zitting aangevoerd dat er sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting, nu de verweten gedraging meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. In (inmiddels bestendige) jurisprudentie is bepaald dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg ten hoogste twee jaar bedraagt, waarbij de termijn aanvangt op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. De procedure in bezwaar of administratief beroep is in deze termijn begrepen; de termijn eindigt met de uitspraak van de kantonrechter. Gelet op vorenstaande is er sprake van een schending van de redelijke termijn van berechting. Ingevolge het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2023 [1] wordt voortaan als uitgangspunt gehanteerd dat indien de redelijke termijn van berechting is overschreden, hetzij in de procedure in eerste aanleg, hetzij in de procedure in hoger beroep, het sanctiebedrag zoals dat in die procedure is of had moeten worden vastgesteld in beginsel wordt gematigd met 25%. Gelet op het eerder genoemde arrest zal de kantonrechter het sanctiebedrag dan ook matigen met 25%. Dit maakt dat sanctiebedrag wordt gewijzigd van € 90,00 exclusief administratiekosten naar 67,50 plus € 9,00 administratiekosten, tezamen € 76,50.
Nu de sanctie wordt gewijzigd, komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge artikel 1, sub a, juncto artikel 2, lid 1, sub a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) heeft gemachtigde aanspraak op vergoeding voor het indienen van een administratief beroep (één punt), een beroepschrift (één punt) en het verschijnen ter zitting (één punt). Ingevolge het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwraden van 13 februari 2024[1] kent het Besluit proceskosten bestuursrecht niet een vergoeding voor het “schriftelijk horen” in de procedure bij de officier van justitie. Dit maakt dat in totaal om drie punten gaat. De waarde per punt bedraagt sinds 1 januari 2025 voor het administratief beroep € 647,- en voor het beroep € 907,-. De kantonrechter past wegingsfactor 0,5 toe. De berekening is als volgt: één punt x € 647,- x 0,5 + twee punten x € 907,- x 0,5. Dit maakt een bedrag van € 1.230,50.
Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv bepaald dat uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. De kantonrechter bepaalt dan ook dat de proceskostenvergoeding wordt uitbetaald op de rekening van de betrokkene. Omdat het hier een uit de wet voortvloeiende verplichting betreft neemt hij hierover in het dictum geen beslissing.

Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond;
- wijzigt de beslissing van de officier van justitie in zoverre dat de hoogte van de sanctie wordt vastgesteld op € 90,00 exclusief administratiekosten;
- wijzigt de beslissing van de officier van justitie in zoverre dat het nieuw vastgestelde sanctiebedrag wordt gematigd tot € 76,50 inclusief administratiekosten;
- bepaalt dat het teveel betaalde aan zekerheidstelling aan betrokkene wordt gerestitueerd;
- veroordeelt de officier van justitie in de kosten van de procedure, aan de zijde van de betrokkene vastgesteld op € 1.230,50.
Waarvan proces-verbaal,
griffier, kantonrechter,

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28 juli 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6369).