ECLI:NL:RBNNE:2025:597

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
18.224031.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige verdachte met recidiverisico

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van een jeugdige verdachte, geboren in 2002, die onder de PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) valt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de PIJ-maatregel met 9 maanden te verlengen, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het recidiverisico van de verdachte nog niet voldoende was ingeperkt en dat verdere ontwikkeling noodzakelijk was. De verdachte heeft in de afgelopen periode vooruitgang geboekt in zijn behandeling, maar er zijn nog risicofactoren aanwezig die een verlenging van de maatregel rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij het advies van de deskundige en de stukken van de inrichting in overweging genomen. De verdachte heeft een aantal beschermende factoren, maar ook nog steeds risicofactoren die een matig recidiverisico met zich meebrengen. De rechtbank benadrukt het belang van een gefaseerde resocialisatie en de noodzaak om de ontwikkeling van de verdachte niet te onderbreken. De PIJ-maatregel is eerder opgelegd voor het medeplegen van doodslag en is gestart op 27 mei 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de PIJ-maatregel, behoudens verdere verlenging, op 17 november 2025 voorwaardelijk zal eindigen en op 17 november 2026 onvoorwaardelijk.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.224031.20
beslissing van de meervoudige strafkamer van 18 februari 2025 op een vordering van de officier van justitie strekkende tot verlenging van de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2002 te [geboorte plaats] , verblijvende in [instelling] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder: PIJ-maatregel) van [verdachte] zal verlengen met 9 maanden.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2025, waarbij aanwezig waren [verdachte] , zijn raadsvrouw mr. D. Jakobs en de officier van justitie mr. A.J. Kemkers. De deskundige, mevrouw I. van Elven, was via een videoverbinding aanwezig.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies van 19 december 2024, van het behandelteam van de inrichting waar [verdachte] is geplaatst en het perspectiefplan.

Motivering

De opgelegde maatregel
Bij vonnis van 25 juni 2021 heeft deze rechtbank [verdachte] wegens het medeplegen van doodslag onder meer de PIJ-maatregel opgelegd. De maatregel is op 27 mei 2022 gestart en bij beslissing van 30 mei 2024 met 9 maanden verlengd.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de PIJ-maatregel te verlengen met 9 maanden. In dit verlengingsadvies is -samengevat- het volgende aangegeven:
[verdachte] is een 22-jarige jongeman bij wie sprake is van ontwikkelingstekorten in de vorm van onder andere een gebrekkig ontwikkelde eigenheid en autonomie en tekortschietende frustratietolerantie- en agressiereguleringsvaardigheden. [verdachte] wordt enerzijds gezien als prikkelbehoeftig en anderzijds wordt een onzekere en angstige jongeman gezien die in het kader van beperkte en vooral vermijdende coping een matige cannabisverslaving, nu in remissie, heeft ontwikkeld.
Er is bij [verdachte] sprake van een redelijk aantal beschermende factoren, maar er zijn ook zeker nog risicofactoren aanwezig. Op dit moment kunnen de beschermende factoren in enige mate tegenwicht bieden aan de risicos, waardoor het risico op toekomstig gewelddadig gedrag en het algemeen recidiverisico bij directe beëindiging van de PIJ-maatregel als matig wordt ingeschat. Het is van belang dat [verdachte] nog meer ontwikkeling kan laten zien op het gebied van copingvaardigheden en zich een meer eigen identiteit kan gaan vormen. Dit is een belangrijk onderdeel binnen de behandeling en het traject van [verdachte] om de risicos nog meer te matigen. [verdachte] heeft in de tweede termijn van zijn PIJ- maatregel stappen gezet en zit nog midden in de bewerking van de problematiek. Recent heeft hij vooruitgang laten zien in de vorming van zijn eigen identiteit. Hij neemt het behandelteam meer mee in zijn gedachten en gevoelens en stelt hen op de hoogte van situaties die zich buiten de inrichting afspelen en hoe hij hiernaar kijkt. Het is belangrijk om dit proces niet te onderbreken, aangezien dit als een belangrijke ontwikkeling wordt gezien.
Momenteel wordt ingezet op het omgaan met steeds meer vrijheden en verantwoordelijkheden en worden er stappen gezet om [verdachte] over te plaatsen naar de Kleinschalige Voorziening in Groningen. Op deze manier kan hij zich steeds meer in Groningen bewegen, een passende dagbesteding zoeken en hier aan de slag gaan. De inzet van een Scholings- en Trainingsprogramma (hierna: STP) aansluitend op het verblijf is het meest wenselijk om de overgang van de RJJI naar de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel zo geleidelijk mogelijk te laten verlopen.
Bij het aflopen van de huidige termijn is [verdachte] zon 6 maanden met onbegeleid verlof. Hij is sinds begin oktober 2024 aan het werk bij een restaurant in Breda en dit verloopt positief. [verdachte] heeft de wens om bij zijn ouders te wonen en de inrichting stond daar niet negatief tegenover. Bij het aanvragen van de onbegeleide verlofmachtiging is ook reclasseringstoezicht voor [verdachte] aangevraagd. De reclassering kan echter niet akkoord gaan met de gewenste uitstroom thuis, uit respect voor de nabestaanden die in dezelfde wijk wonen. Op dit moment wordt er uitgezocht of het mogelijk is dat
[verdachte] bij zijn oma in Groningen gaat uitstromen. Daarnaast wordt er momenteel gewerkt aan een plaatsing in de Kleinschalige Voorziening in Groningen.
De focus wordt daarmee gelegd op het voorbereiden op een leven buiten de inrichting en het nog meer ontwikkelen van een eigen identiteit en eigenheid. Hier is nog tijd voor nodig, samen met de laatste stappen in het resocialisatietraject. Dit maakt dat [verdachte] nog minimaal 9 maanden verlenging nodig heeft.
De deskundige heeft tijdens de zitting van 4 februari 2025 het advies nader toegelicht. Deze toelichting houdt -samengevat- in:
Het is niet meer de insteek om [verdachte] in de Kleinschalige Voorziening te plaatsen. Hij zou daar teruggaan in vrijheden en zou gelet op de daar geldende huisregels geen werk in de horeca kunnen doen. Het inleveren van vrijheden voelt als een achteruitgang en dat roept weerstand op. Daarom wordt toegewerkt naar het wonen, in een aparte voorziening, bij zijn oma. [verdachte] gaat nu met meerdaags onbegeleid verlof beginnen en heeft vannacht zijn eerste overnachting buiten de instelling. De aanvraag voor STP moet nog gedaan worden, maar de verwachting is dat deze, na verkregen toestemming, in mei kan gaan starten en tot november zal duren. Een gefaseerd resocialisatietraject met STP wordt nog steeds geadviseerd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is gebleven bij haar vordering tot verlenging de PIJ-maatregel met 9 maanden. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het belangrijk is dat de overgang van de inrichting naar een leven daarbuiten via een STP gaat.
Het standpunt van [verdachte] en zijn raadsvrouw
[verdachte] en zijn raadsvrouw hebben zich verzet tegen een verlenging van de PIJ-maatregel en zich op het standpunt gesteld dat niet langer wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de PIJ-maatregel. De raadsvrouw heeft dit standpunt -samengevat- als volgt toegelicht:
Allereerst kan niet worden gesteld dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen verlenging van de maatregel eist. Er is namelijk onvoldoende gemotiveerd waarom sprake is van een matig recidiverisico in plaats van een laag
recidiverisico. Er zijn weinig kritische risicofactoren aanwezig en [verdachte] heeft de afgelopen periode heel hard gewerkt en vooruitgang laten zien. Deze verandering is niet benoemd en gewogen bij het beoordelen van het risico. Het enkele feit dat [verdachte] nog wel een verdere ontwikkeling van zijn eigen identiteit kan doormaken als hij de schematherapie voortzet, is volstrekt onvoldoende, nu deze therapie ook ambulant kan plaatsvinden. De kwalificatie matig recidiverisico wordt dan ook niet gedragen door de actuele situatie van [verdachte] . Ook als wel sprake is van een matig recidiverisico, is dat onvoldoende om aan te nemen dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging
eist. Volgens een uitspraak van de rechtbank Amsterdam levert een matig recidiverisico namelijk een maatschappelijk verantwoord risico op.1 Als de rechtbank van oordeel is dat ook een maatschappelijk verantwoord risico verder moet worden beperkt, dan kan dat door bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.
Ten tweede is de maatregel niet langer in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere
ontwikkeling van [verdachte] . De reden voor verlenging lijkt vooral te zijn dat het uitstroomtraject nog verder moet worden vormgegeven. Dit had echter al in een vergevorderd stadium kunnen zijn. De opgelopen vertraging is niet aan [verdachte] te wijten. Hij verblijft bovendien al grotendeels buiten de
jeugdinrichting en hij verveelt zich enorm in de tijd die hij wel in de inrichting verblijft. Het is dan ook niet te verwachten dat een langer verblijf binnen het strikte klimaat van de inrichting nog iets in positieve zin zal bijdragen. Verder lijkt er weinig noodzaak gezien te worden tot het voortvarend zetten van stappen. De resterende problematiek, voor zover aanwezig, rechtvaardigt niet dat [verdachte] langer in de RJJI moet blijven. Ook het feit dat het STP nog niet is gestart, staat niet in de weg aan afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel. De plek bij zijn oma is beschikbaar en er is geen reden om aan te nemen dat [verdachte] niet zal meewerken aan voorwaarden en het zo nodig voortzetten van schematherapie. Een langer verblijf in de inrichting voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat wel voldaan wordt aan de voorwaarden voor verlenging, wordt verzocht de verlenging te beperken tot maximaal 3 maanden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de PIJ-maatregel is opgelegd voor een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk, maar alleen als de maatregel daardoor niet langer duurt dan zeven jaar.
Voor een verlenging is daarnaast vereist dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen een verlenging van de PIJ-maatregel vereist én dat deze verlenging in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] .
Op grond van de inhoud van het verlengingsadvies, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de PIJ-maatregel wordt verlengd. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat in het advies helder en voldoende onderbouwd wordt aangegeven dat op dit moment nog sprake is van een matig recidiverisico bij directe beëindiging van de PIJ-maatregel. [verdachte] kan nog meer ontwikkeling laten zien op het gebied van copingvaardigheden en de vorming van een eigen identiteit. Er is net gestart met meerdaags onbegeleid verlof, wat een goede gelegenheid geeft om te zien hoe veroordeelde omgaat met het krijgen van steeds meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Er dienen dan ook nog belangrijke stappen te worden gezet om het recidiverisico verder in te perken. Indien de veroordeelde zich blijft inzetten op de wijze waarop hij dat de afgelopen tijd heeft gedaan en zich positief blijft ontwikkelen, zal het recidivegevaar naar verwachting op een maatschappelijk verantwoord niveau komen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan op dit moment nog geen sprake is.
De rechtbank acht de verlenging van de PIJ-maatregel daarnaast in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] . Daarbij acht de rechtbank het van belang dat geleidelijk wordt toegewerkt naar een volledig verblijf buiten de inrichting. [verdachte] zal in de buurt van de omgeving waar hij is opgegroeid, bij zijn oma komen te wonen. Dit is een belangrijke en uitdagende fase. De rechtbank acht het daarom in het belang van een zo gunstig mogelijk ontwikkeling van [verdachte] dat de resocialisatie plaatsvindt op de door de deskundige omschreven gefaseerde wijze, namelijk via een STP.
De rechtbank zal de PIJ-maatregel van [verdachte] daarom, overeenkomstig de vordering en het verlengingsadvies, met 9 maanden verlengen.
Gezien het bepaalde in artikel 6:6:31, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, stelt de rechtbank vast dat, behoudens verdere verlenging, de PIJ-maatregel op 17 november 2025 voorwaardelijk zal
eindigen en op 17 november 2026 onvoorwaardelijk zal eindigen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van [verdachte] met 9 maanden.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. H.J. Schuth en mr. R.D. van Essen, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter terechtzitting op 18 februari 2025.
Mr. Van Essen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
1 Rb. Amsterdam 1 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1185.