ECLI:NL:RBAMS:2023:1185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
13/741055-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering verlenging PIJ-maatregel en voorwaardelijke beëindiging

Op 1 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/741055-17, waarin de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de PIJ-maatregel van de veroordeelde werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de PIJ-maatregel niet meer in het belang van een gunstige ontwikkeling van de veroordeelde is. De veroordeelde, geboren in 1998 en verblijvende in een inrichting voor jeugdigen, was eerder veroordeeld tot de PIJ-maatregel op 21 februari 2018. De maatregel was laatstelijk verlengd op 20 september 2022, maar de rechtbank constateerde dat er sindsdien weinig vooruitgang was geboekt in het PIJ-traject. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden binnen de JJI en de frustraties van de veroordeelde over het trage verloop van de behandeling. De rechtbank concludeerde dat de voorwaarden voor verlenging van de PIJ-maatregel niet meer voldaan waren, aangezien de ontwikkeling van de veroordeelde niet meer gebaat was bij een voortzetting van de maatregel. De rechtbank bepaalde dat de PIJ-maatregel met ingang van 6 maart 2023 van rechtswege voorwaardelijk eindigt, met de verplichting dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan bepaalde voorwaarden houdt. De rechtbank zal op korte termijn een zitting beleggen om eventuele aanvullende voorwaarden te bespreken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13/741055-17
Beslissing op de op 18 juli 2022 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
verblijvende in [naam PI] ,
die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 21 februari 2018 werd veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ-maatregel).
De PIJ-maatregel is laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank d.d. 20 september 2022 voor de tijd van zes maanden verlengd onder aanhouding voor het overige (te weten: zes maanden.
De inhoud van de vordering
De vordering van de officier van justitie van 18 juli 2022 strekt tot het verlengen van de termijn van de PIJ-maatregel met twaalf maanden.
De procesgang
De rechtbank houdt rekening met de beschikking van de rechtbank van 20 september 2022, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd en heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de behandeling van voornoemde vordering in raadkamer met gesloten deuren op 6 september 2022.
Bij voornoemde beschikking van 20 september 2022 heeft de rechtbank de PIJ-maatregel, zoals hiervoor reeds vermeld, verlengd met zes maanden onder aanhouding van de overige gevorderde zes maanden tot een nader te bepalen zitting vóór 28 februari 2023 en heeft de rechtbank bepaald dat (voor zover hier van belang) de deskundige uiterlijk twee weken voorafgaand aan de voortgezette behandeling de rechtbank en betrokkenen schriftelijk informeert over de stand van zaken en het standpunt ten aanzien van het resterende deel van de vordering. De rechtbank heeft in deze beschikking uitdrukkelijk aangegeven dat de rechtbank begrip heeft voor het gevoel van [veroordeelde] dat de PIJ-behandeling niet voorspoedig loopt. De rechtbank heeft aangegeven dat de deskundige bij de behandeling van het resterende deel van de vordering verlenging duidelijkheid moet geven over de recente verdenking, de status van onbegeleid verlof en de vervolgstappen die nodig zijn voor het toekomstperspectief van [veroordeelde] .
Nadien heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende binnengekomen stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, te weten:
- het op 11 januari 2023 op grond van artikel 2:18 van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen uitgebrachte advies, strekkende tot verlenging van de PIJ-maatregel met twaalf maanden, tevens inhoudende aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [veroordeelde] ;
- twee e-mailberichten van mr. Reehuis van 13 februari 2023 aan de rechtbank.
De rechtbank heeft op 15 februari 2023 de vordering in raadkamer behandeld. Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Om deze reden zijn de standpunten van partijen verkort weergegeven.
Gehoord zijn:
  • [veroordeelde] , bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.C. Reehuis,
  • de officier van justitie mr. De Back
  • mevrouw [naam] , als behandelcoördinator verbonden aan [naam PI] ;
  • de ouders en vriendin van [veroordeelde] .

De standpunten

Volgens genoemd advies van 11 januari 2023 dient de PIJ-maatregel met twaalf maanden te worden verlengd. Tijdens de zitting is de deskundige bij dit advies gebleven.
[veroordeelde] heeft verzocht de onvoorwaardelijk PIJ-maatregel te beëindigen. Sinds september 2022 zijn er binnen de PIJ-maatregel geen ontwikkelingen geweest. [veroordeelde] wil uit de PIJ-maatregel en werken aan zijn toekomst. Hij wil bij zijn vriendin in [plaatsnaam] wonen, werken en in zijn vrije tijd sporten en met familie zijn.
De officier van justitie heeft gevorderd de PIJ-maatregel voor de duur van twaalf maanden te verlengen, gelet op het feit dat een geleidelijke overgang vanuit de PIJ-maatregel naar buiten van groot belang is en dat er thans geen alternatief voor een verlenging van de PIJ-maatregel is. Een deel van de omstandigheden in de JJI waar veroordeelde tegenaan loopt, ook te wijten aan hemzelf.
De raadsvrouw heeft verzocht de PIJ-maatregel niet te verlengen en de vordering af te wijzen. Het PIJ-traject van [veroordeelde] stagneert wegens problematiek binnen de JJI waarvan binnen korte termijn geen verbetering is te verwachten. Voorts is verlenging van de maatregel voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen niet noodzakelijk. [veroordeelde] is vaak, al dan niet onbegeleid, op verlof geweest en dat is goed verlopen. Ook op zijn werk bij de [naam werk] gaat het goed. Verder is een verlenging niet in het belang van een gunstige ontwikkeling van [veroordeelde] . Hij kan niet meer tegen valse beloftes en gedraai binnen de JJI en hem kan niet kwalijk worden genomen dat hij soms boos wordt. Onder de huidige omstandigheden toewerken naar een verbetering van zijn frustratietolerantie is dan ook te veel van hem gevraagd.
De beoordeling
Uit een bericht van de Dienst Justitiële Inrichtingen van 1 november 2022 blijkt dat de termijn van de verlengde PIJ-maatregel afloopt op 6 maart 2023.
Op grond van artikel 6:6:31 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 77s lid 1 sub b en c van het Wetboek van Strafrecht kan een PIJ-maatregel slechts verlengd worden indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van die maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan om tot een verlenging van de maatregel te kunnen komen.
Uit het briefrapport van 11 januari 2023 en het verhandelde ter zitting blijkt dat het recidiverisico tussen matig en hoog wordt ingeschat en dat de frustratietolerantie van veroordeelde nog een behandeldoel is gelet op het feit dat hij in contact met de behandelaars in situaties waarin het niet gaat zoals hij wil verbaal dreigend kan zijn. De inschatting matig tot hoog is wel een inschatting met een ruime marge. Matig betekent dat er wel een maatschappelijk verantwoord risico is. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk hoe hoog het risico nu precies is. Voor zover er nog sprake is van een risico dat hoger is dan matig kan dit worden ondervangen middels de bijzondere voorwaarden die volgen uit het voorwaardelijke jaar na beëindiging van de maatregel.
Aan de voorwaarde dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde wordt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet meer voldaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Sinds de beschikking van de rechtbank van 20 september 2022 heeft het PIJ-traject niet veel vooruitgang geboekt en heeft de JJI niet veel meer duidelijkheid verschaft over het toekomstperspectief van [veroordeelde] . Na het incident in augustus 2022 in de JJI en het als gevolg daarvan stopzetten van het onbegeleide verlof van [veroordeelde] , is het onbegeleide verlof laat, in december 2022, opnieuw opgestart. Daarnaast heeft de agressie-regulatie therapie (PMT) wegens uitval van de therapeut nog maar één keer plaats gevonden en is de reclassering Amsterdam pas korte tijd geleden bij [veroordeelde] betrokken geraakt. Nu zal, hoewel al op de vorige zitting bekend was dat [veroordeelde] bij zijn vriendin in [plaatsnaam] wenst te gaan wonen en de JJI daarachter staat, de begeleiding van Reclassering Nederland, vestiging [plaats 1] moeten worden overgedragen aan Reclassering Nederland, vestiging [plaats 2] . Voorts is ook pas kort geleden het STP-onderzoek, dat dient plaats te vinden alvorens het STP kan starten, aangevraagd en dat zal zes maanden in beslag nemen. Over gevolgen van het incident in augustus 2022 binnen de JJI voor [veroordeelde] is er thans nog steeds geen duidelijkheid. Gezien het beeld dat de deskundige heeft geschetst van het verloop en de huidige situatie van de PIJ-maatregel van [veroordeelde] ligt de start van het STP volgens de deskundige niet op korte termijn in het verschiet.
Dat het STP als eindfase van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nog niet is opgestart is, naar het oordeel van de rechtbank, niet te wijten aan de inzet van [veroordeelde] . De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat deze fase alsnog binnen een aanvaardbare periode zal worden opgestart. De behandeling van veroordeelde heeft, ondanks vertragingen die voor een aanmerkelijk deel niet aan [veroordeelde] zijn te wijten, tot op heden met vallen en opstaan wel geleid tot een positieve ontwikkeling. De onbegeleide verloven zijn (met één uitzondering) goed verlopen. De incidenten die zich wel in de JJI zouden hebben voorgedaan (niet alle door de JJI gemelde incidenten kunnen worden aangemerkt als een vaststaand feit) zijn een uiting van de frustratie bij [veroordeelde] over het te trage verloop van de eindfase van de PIJ-maatregel. Dit trage verloop past in het beeld dat het kritische inspectierapport schetst van de kwaliteit van de behandelingen in de JJI’s. De rechtbank acht de kans groot dat een langer voortduren van de onvoorwaardelijke PIJ-fase bij [veroordeelde] juist zal leiden tot een terugval in de behandeling. Intramuraal lijkt het maximale bereikt. Een verdere voortzetting van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voldoet niet langer meer aan de voorwaarde dat de PIJ-behandeling noodzakelijk is voor een goede ontwikkeling van [veroordeelde] . De onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal dan ook niet worden verlengd. Van rechtswege treedt dan de periode van één jaar in waarbij sprake is van een voorwaardelijke PIJ-maatregel waarbij de wet een drietal voorwaarden omvat, waaronder toezicht en begeleiding door de reclassering. De rechtbank acht het daarnaast wel nodig dat er op voorstel van de reclassering en of het openbaar ministerie door de rechtbank nog aanvullende voorwaarden worden opgelegd op grond van artikel 6:6:32 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daartoe op korte termijn een zitting beleggen.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst af de vordering van de officier van justitie;
- bepaalt dat de maatregel met ingang van 6 maart 2023 van rechtswege voorwaardelijk eindigt.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 1 jaar (één) navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
- de veroordeelde zich ten tijde van de voorwaardelijke beëindiging niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en medewerking verleent aan het toezicht door de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet dan wel van een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14 c, zesde lid.
Bepaalt dat de zaak
op een nader te bepalen tijdstip vóór 1 april 2023op een zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam moet worden gepland, teneinde zo nodig nadere voorwaarden bij de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel te stellen en dat veroordeelde, zijn raadsvrouw en de reclassering voor die zitting zullen worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. M.I. Heyning, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. R. van de Water en E.J. Verster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2023.