ECLI:NL:RBNNE:2025:564

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
25/562
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bouw recreatiewoning

Op 14 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een perceel naast het perceel waar een omgevingsvergunning voor een recreatiewoning is verleend, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen op 29 januari 2025. Verzoeker stelde dat de bouw van de recreatiewoning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat zijn belangen, zoals rust en privacy, worden geschaad. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was dat de onmiddellijke schorsing van de vergunning rechtvaardigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunninghouder, die al begonnen was met de bouw, gebruik mocht maken van de verleende vergunning. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitspraak een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de uiteindelijke beslissing in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, ondanks de bezwaren van verzoeker. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. E.T. de Boer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/562

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen

(gemachtigden: I. Mulder en A.A. Gerdes).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit Groningen (vergunninghouder)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een recreatiewoning op het adres [adres] te [plaats] .
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 29 januari 2025 verleend. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en gelijktijdig een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af . Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak, omdat de beroepstermijn op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan nog loopt.
Spoedeisend belang
3. Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
Het bestreden besluit treedt op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met het derde lid, van dat artikel pas in werking nadat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist. Dat betekent dat vergunninghouder tot dat moment geen gebruik mag maken van de bij het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning. Zodra de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist, kan vergunninghouder – als het verzoek zou worden afgewezen – echter wel gebruikmaken van de vergunning. Vergunninghouder heeft aangegeven dat de fundamenten zijn gestort en de start van de verdere bouwwerkzaamheden tussen 15 en 20 februari 2025 gepland staat. De bouwwerkzaamheden worden door een gespecialiseerd Oekraïens team uitgevoerd, dat op dit moment onderweg is naar Nederland. Vergunninghouder is daarom niet bereid de uitspraak in de bodemprocedure af te wachten. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Achtergrond
5. Vergunninghouder is eigenaar van het perceel met het adres [adres] te [plaats] . Verzoeker is eigenaar van het daarnaast gelegen perceel met adres [adres] te [plaats] . Op dit perceel heeft hij een recreatiewoning.
5.1.
Vergunninghouder heeft op 13 december 2023 een aanvraag om een omgevingsvergunning bij het college ingediend voor het bouwen van een recreatiewoning.
5.2.
Het college heeft met het besluit van 27 mei 2024 een omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. In dat besluit heeft het college geconstateerd dat het bouwplan niet binnen de gebruiksregels van het bestemmingsplan past, omdat het perceel geen aanduiding ‘recreatiewoning’ heeft. Volgens het college kon de recreatiewoning echter op basis van het overgangsrecht worden gebouwd. Het college verwees daarbij naar een vergunning die op 13 november 1995 was verleend voor het bouwen van 99 recreatiebungalows op het (voormalige) perceel kadastraal bekend gemeente Hoogezand, sectie E, nummer 3226, waar het perceel van vergunninghouder onder valt.
5.3.
Verzoeker heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
5.4.
Met de uitspraak van 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:3106, heeft de voorzieningenrechter het besluit van 27 mei 2024 geschorst. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, zoals het college inmiddels ook van mening was, de recreatiewoning niet op basis van het overgangsrecht kon worden gebouwd. Er was daarom ten onrechte geen omgevingsvergunning voor het strijdige gebruik verleend.
5.5.
Met het besluit van 23 januari 2025 heeft het college het besluit van 27 mei 2024 ingetrokken en een nieuw besluit op de aanvraag genomen, waarbij de omgevingsvergunning is verleend. Dit besluit is voorbereid met de openbare uniforme voorbereidingsprocedure in afdeling 3.4 van de Awb.
5.6.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Goede ruimtelijke ordening
6. Verzoeker voert aan dat het maximaal aantal recreatiewoningen dat op grond van het bestemmingsplan mag worden gebouwd al is overschreden. Op de kavel met nummer [nummer] rust bovendien niet de aanduiding ‘recreatiewoning’. Dat in het oorspronkelijke projectplan van 30 jaar geleden een recreatiewoning op deze kavel stond ingetekend is niet relevant, nu het college geen beroep kan doen op het overgangsrecht. Verzoeker voert verder aan dat zijn belangen door de bouw van een recreatiewoning op het naastgelegen perceel worden geschaad. Hij stelt dat zijn recreatiewoning hierdoor minder waard wordt. Verder worden zijn rust en privacy verstoord door het bouwen van de naastgelegen recreatiewoning. Dit heeft nadelige gevolgen voor zijn gezondheid, nu hij vanwege zijn gezondheidstoestand juist behoefte heeft aan rust. Bovendien wordt tegenover het perceel van verzoeker aan de [adres] ook al een recreatiewoning gebouwd, zonder dat daarvoor een vergunning is verleend.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het maximale aantal wooneenheden in het bestemmingsplan inderdaad wordt overschreden, maar dat daar juist de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor is afgegeven. Volgens het college is de bouw van de recreatiewoning niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De woning staat op voldoende afstand van de omliggende bebouwing en past in stedenbouwkundig opzicht in het bebouwingsbeeld. Met de nieuw te bouwen recreatiewoning wordt een gat binnen de bestaande bebouwing opgevuld. Daarbij wijst het college op de omgevingsvergunning die in 1995 is afgegeven voor 31 recreatiewoningen op dit deel van de Oeverlanden, waar de verkaveling op is gebaseerd. De door verzoeker naar voren gebrachte belangen ten aanzien van de woningwaarde en zijn rust en privacy leiden er volgens het college niet toe dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In het bestemmingsplan “Woongebieden” (het bestemmingsplan) is het perceel [adres] (het perceel) bestemd voor ‘Recreatie’. Het perceel ligt binnen een bouwvlak waar een aanduiding ‘Maximaal aantal wooneenheden: 28’ geldt.
6.3.
Op grond van artikel 15.1, aanhef en onder g, van de regels van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden alleen bestemd voor een recreatiewoning als er een aanduiding ‘Recreatiewoning’ geldt. Deze aanduiding ontbreekt op de locatie waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Verder regelt artikel 15.2.1, aanhef en onder c, van de planregels dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer woningen zijn toegelaten dan is aangegeven. In dit geval wordt dat maximum (28) overschreden. Het bouwplan is op die punten in strijd met het bestemmingsplan. Voor deze strijdigheden is echter op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, een omgevingsvergunning verleend. Daaraan is een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd.
6.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker enkel heeft gesteld dat het maximaal aantal wooneenheden in het bestemmingsplan wordt overschreden. Voor die strijdigheid heeft het college echter een omgevingsvergunning verleend, waar een ruimtelijke onderbouwing aan ten grondslag is gelegd. Bij die ruimtelijke onderbouwing is onder andere betrokken dat sprake is van een kavel op een recreatiepark, die oorspronkelijk voorzien was voor de bouw van een recreatiewoning. Verzoeker heeft geen inhoudelijke argumenten tegen die ruimtelijke onderbouwing aangevoerd.
6.5.
De voorzieningenrechter ziet verder in wat verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor de conclusie dat de bouw van de recreatiewoning zorgt voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoeker. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker liever een vrije kavel naast zijn perceel zou houden, maar acht de mogelijke gevolgen voor zijn rust en privacy niet zodanig dat niet langer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de recreatiewoning is gelegen op een recreatiepark en verzoeker enige overlast van omliggende recreatiewoningen heeft te dulden. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker, zoals ook door het college naar voren is gebracht, voor eventuele daling van de woningwaarde een verzoek om planschade bij het college kan indienen.
6.6.
Voor zover verzoeker ter zitting heeft gesteld dat het college geen visie heeft voor het recreatiepark, overweegt de voorzieningenrechter dat, zoals blijkt uit de stukken, wel sprake is van een ruimtelijke onderbouwing waarin is uitgewerkt waarom deze ontwikkeling passend is. Daarnaast hebben de gemachtigden van het college ter zitting toegelicht dat de gemeente wel bezig is met een concrete visie voor dit vakantiepark, maar dat de ontwikkeling van die visie vertraging heeft opgelopen doordat het rijksbeleid over permanente bewoning van recreatiewoningen kort geleden is gewijzigd. Niettemin was en blijft het uitgangspunt van het gemeentelijk beleid dat de recreatiebestemming wordt versterkt. Het toevoegen van een recreatiewoning past bij die ontwikkeling en is ook in overeenstemming met beleid van de provincie, aldus het college. Tegen deze achtergrond ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de onderbouwing van het bestreden besluit, door het ontbreken van een visie op het park als geheel bij het college, onvoldoende zou zijn.
6.7.
Voor zover verzoeker stelt dat aan de [adres] ook een woning is gebouwd, dat daarvoor geen vergunning is verleend en de initiatiefnemer ten onrechte alsnog de kans heeft gekregen er een aan te vragen, valt dit buiten de omvang van deze procedure.
6.8.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwen van de recreatiewoning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Gelijkheidsbeginsel
7. Verzoeker doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat andere belangstellenden geen recreatiewoning op lege kavels aan de Oeverlanden mochten bouwen. Verzoeker stelt dat de eigenaren van [adres] een vergunning hebben aangevraagd en die niet hebben gekregen. De eigenaren van [adres] hebben naar aanleiding van een informatieverzoek te horen gekregen dat ter plaatse geen recreatiewoning mocht worden gebouwd. Aan vergunninghouder had daarom ook geen vergunning mogen worden verleend.
7.1.
Het college stelt dat uit het betoog van verzoeker niet blijkt dat sprake is van gelijke gevallen. Daarnaast zijn in de gemeente Midden-Groningen en landelijk de afgelopen jaren de nodige veranderingen geweest en aanstaande op het gebied van het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning. Dit heeft geleid tot nieuwe inzichten met betrekking tot het toestaan van nieuwe recreatiewoningen aan de Oeverlanden. De nieuwe recreatiewoning op de [adres] mag, in tegenstelling tot sommige andere recreatiewoningen aan de Oeverlanden, niet voor permanente bewoning worden gebruikt. Daardoor draagt de recreatiewoning bij aan versterking van de recreatieve bestemming die op de Oeverlanden rust.
7.2.
De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat niet is gebleken dat in de gevallen die verzoeker naar voren brengt sprake is van gelijke gevallen. Ten aanzien van de [adres] is in elk geval niet duidelijk wanneer een omgevingsvergunning zou zijn aangevraagd en ten aanzien van de [adres] is enkel een informatieverzoek ingediend. Het college heeft ter zitting gesteld dat in elk geval sinds 2015 geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een recreatiewoning aan de Oeverlanden is ingediend en dus ook geen sprake is geweest van een weigering daarvan. Verzoeker heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Daarnaast heeft het college onderbouwd dat inmiddels sprake is van gewijzigde inzichten en het van belang wordt geacht dat de recreatiebestemming ter plaatse wordt versterkt. Het toevoegen van een recreatiewoning wordt daarom nu passend geacht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college gelet op het voorgaande met het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter ziet gezien het voorgaande, na afweging van de betrokken belangen, geen reden een voorziening te treffen en zal daarom het verzoek afwijzen. Dat betekent dat vergunninghouder op dit moment gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.