ECLI:NL:RBNNE:2025:5104

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
LEE 24/2864
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit van de gemeente Smallingerland over voorkeursrecht en belanghebbendheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 12 december 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de raad van de gemeente Smallingerland behandeld. Eiseres, die het perceel kadastraal bekend als gemeente Boornbergum wenst te verwerven, is het niet eens met het besluit van de raad om haar niet als belanghebbende aan te merken in het kader van de vestiging van het voorkeursrecht op dat perceel. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiseres en komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een koopovereenkomst heeft of over een koopoptie beschikt, en dat haar belang niet rechtstreeks betrokken is bij de vestiging van het voorkeursrecht. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en concludeert dat de raad op goede gronden heeft besloten dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiseres kan zich ook niet beroepen op het Varkens in nood-arrest, omdat de besluitvorming over het voorkeursrecht niet is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2864

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2025 in de zaak tussen

[bedrijfsnaam uit vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] )
en

de raad van de gemeente Smallingerland,

(gemachtigden: mr. W. Nooteboom en mr. J. de Roos).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de raad om eiseres niet als belanghebbende aan te merken in het kader van de vestiging van het voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) op een perceel dat eiseres wenst te verwerven. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit en procesverloop

2. Eiseres wenst het perceel aan [het perceel] te verwerven. Het gaat om het perceel kadastraal bekend gemeente Boornbergum, [sectie] , [nummer] .
2.1.
In het voorjaar van 2023 is de gemeente in overleg getreden met de eigenaren van het perceel over de aankoop ervan. Daarbij zijn zij niet tot overeenstemming gekomen.
2.2.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland heeft op 28 september 2023 het perceel met toepassing van artikel 6, eerste lid, van de Wvg, voorlopig aangewezen als grond waarop het voorkeursrecht zoals bedoeld in de Wvg van toepassing is. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
2.3.
Op 12 december 2023 heeft de raad het perceel definitief aangewezen als grond waarop het voorkeursrecht van toepassing is.
2.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de Wvg wordt het bezwaar van eiseres geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van de raad van 12 december 2023. Bij het bestreden besluit heeft de raad het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.6.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam 2] en [naam 1] en namens de raad zijn gemachtigden, vergezeld van J. Boersma en T. Lantinga .

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 is de Wvg ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Op het bestreden besluit is het oude recht van toepassing. Uit artikel 4.1, eerste lid, van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet blijkt namelijk dat het oude recht van toepassing blijft op een voor 1 januari 2024 genomen besluit tot aanwijzing van gronden op grond van de Wvg, tot het besluit onherroepelijk wordt.
Belanghebbende
4. De rechtbank dient te beoordelen of de raad op goede gronden heeft besloten om eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te merken bij het besluit tot vestiging van het voorkeursrecht op het perceel en het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
4.1.
Belanghebbende in de zin van de Awb is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. [1]
4.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij belanghebbende is. Zij voert daartoe aan dat zij op 1 juni 2023 overeenstemming heeft bereikt met de eigenaren over de aankoop van het perceel. Na het overlijden van één van de eigenaren hebben de erven geweigerd tot verkoop over te gaan, maar dat doet er niet aan af dat het tot een (intentie)overeenkomst is gekomen. Verder wijst eiseres op de overeenkomst tot het vestigen van een optierecht op het perceel. In elk geval heeft zij als onderhandelingspartner in het aankoopproces van het perceel een actieve rol gespeeld. Deze rol omvat het deelnemen aan onderhandelingen, het uitdragen van standpunten en zorgen die van invloed zijn op de besluitvorming om over te gaan tot (ver)koop van het perceel. Dit betekent dat haar belang rechtstreeks betrokken is bij de vestiging van het voorkeursrecht. Eiseres is van mening dat zij door het vestigen van het voorkeursrecht feitelijk buiten spel wordt gezet en dat haar onderhandelingspositie wordt 'verstoord'.
4.3.
Niet in geschil is dat eiseres en de eigenaren van het perceel geen koopovereenkomst in de openbare registers van het Kadaster hebben ingeschreven, zodat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Wvg.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in deze procedure niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het perceel heeft gekocht of over een koopoptie beschikt. Een schriftelijke koopovereenkomst heeft eiseres niet overgelegd en nu de erven het bestaan van een mondelinge overeenkomst betwisten, volstaan de verklaringen van eiseres en de andere eigenaar van de percelen hierover niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de door eiseres gestelde ‘overeenkomst tot het vestigen van een optierecht’ ook niet worden afgeleid dat er sprake is van een koopovereenkomst. Uit dit document volgt evenmin een koopoptie voor eiseres, reeds vanwege het feit dat deze overeenkomst niet door betrokken partijen is ondertekend.
4.5.
Eiseres kan naar het oordeel van de rechtbank niet als belanghebbende worden aangemerkt, omdat haar belang niet rechtstreeks is betrokken bij de vestiging van het voorkeursrecht op het perceel. De vestiging van een voorkeursrecht heeft tot gevolg dat eigenaren dan wel rechthebbenden van de aangewezen percelen worden beperkt in de mogelijkheid van vervreemding van hun percelen. Het belang van een partij die als gegadigde zijn aankoopmogelijkheden geringer ziet worden, is hooguit een afgeleid belang en daarom geen rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. [2] De raad heeft dan ook op goede gronden besloten dat eiseres niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt.
Varkens in nood-arrest
5. Eiseres heeft aangevoerd dat ook als de rechtbank van oordeel is dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, haar bezwaar toch ontvankelijk had moeten worden verklaard. Zij heeft namelijk een zienswijze ingediend tegen het voorgenomen besluit om het perceel aan te wijzen als perceel waarop het voorkeursrecht zoals bedoeld in de Wvg van toepassing is. Zij verwijst daarbij naar het Varkens in nood-arrest van het Hof van Justitie en de rechtspraak die daarop is gevolgd.
5.1.
Het Varkens in nood-arrest gaat over de toegang tot de rechter in zaken die gaan over milieuaangelegenheden. [3] In het arrest is een uitleg gegeven aan onder meer artikel 9, tweede en derde lid, van het Verdrag van Aarhus. Op grond van dit arrest heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat in bepaalde zaken een partij die gebruik heeft gemaakt van een voor een ieder openstaande mogelijkheid om een zienswijze in te dienen tegen een ontwerpbesluit, in beroep niet kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. [4] Het dient dan te gaan om omgevingsrechtelijke zaken. [5]
5.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraken van 14 april 2021 en 4 mei 2021 een aantal wetten genoemd waarin een uitbreiding van inspraakrechten in het nationale omgevingsrecht in ieder geval is opgenomen (zodat het Varkens in nood-arrest daarop ook van toepassing is). Daarbij heeft de Afdeling de Wvg niet genoemd. Omdat het hier een procedure over de Wvg en geen milieuzaak betreft, noch een zaak gebaseerd op een wet genoemd in de uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021 en 4 mei 2021, oordeelt de rechtbank dat eiseres zich in dit geval niet op het Varkens in nood-arrest kan beroepen om op die manier alsnog toegang tot de rechter te verkrijgen.
5.3.
Ook om een andere reden kan eiseres zich niet op deze jurisprudentie beroepen. De besluitvorming over het voorkeursrecht is niet voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Er stond niet de mogelijkheid voor een ieder open om een zienswijze in te dienen. De in artikel 4:8 van de Awb neergelegde mogelijkheid voor belanghebbenden om een zienswijze naar voren te brengen, is geen inspraakprocedure voor een ieder. [6] Ook om die reden zou het Varkens in nood-arrest niet hebben kunnen leiden tot het oordeel dat het bezwaar van eiseres ontvankelijk is.
6. Gelet op het voorstaande, is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzitter, mr. S. Ketelaars-Mast en
mr. P. van der Stroom, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4200.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1083.
3.HvJ EU 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1668.