ECLI:NL:RBNNE:2025:4905

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
18-179903/25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van eerlijk proces in het kader van ondervragingsrecht en poging tot zware mishandeling

Op 4 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, maar heeft hem wel veroordeeld voor de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De zaak draaide om een incident dat plaatsvond op 11 juni 2025, waarbij de verdachte een ander met een stok op het hoofd zou hebben geslagen. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer(exces) van de verdachte niet aannemelijk was, omdat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de verdachte zich in een situatie van noodweer bevond. De rechtbank concludeerde dat het ondervragingsrecht van de verdediging was geschonden, omdat getuigen niet konden worden gehoord, wat leidde tot een oneerlijk proces. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook beslist over de teruggave van in beslag genomen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18-179903/25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 december 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H. Veltkamp.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 juni 2025 te Emmen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ander, te weten [slachtoffer] , van het leven te beroven, die [slachtoffer] (onverhoeds) meermalen althans eenmaal, al dan niet met een stok, althans een voorwerp, tegen/op het (achter)hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 juni 2025 te Emmen, althans in Nederland, aan een ander, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [slachtoffer] (onverhoeds) meermalen, althans eenmaal, al dan niet met een stok, althans een voorwerp, tegen/op het (achter)hoofd en/of in het gezicht te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 juni 2025 te Emmen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (onverhoeds) meermalen, althans eenmaal, al dan niet met een stok, althans een voorwerp, tegen/op het (achter)hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Zij heeft veroordeling gevorderd voor de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, in al haar varianten. Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde heeft zij bepleit dat onbekend is gebleven met welke kracht en snelheid verdachte heeft geslagen en hoe groot en hoe zwaar de stok is geweest. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen heeft gepoogd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bovendien heeft hij meteen hulp ingeschakeld en daarom deze kans ook niet aanvaard.
Oordeel van de rechtbank
Ondervragingsrecht
De verdediging heeft reeds in het stadium van de raadkamer gevangenhouding verzocht om aan aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] nadere vragen te (laten) stellen. In het procesdossier zijn een tweetal processen-verbaal van bevindingen opgenomen die zijn opgemaakt door de rechter-commissaris. Hieruit volgt dat aangever en getuige [getuige 1] met onbekende bestemming zijn vertrokken en het daarom niet mogelijk is om deze personen voor een verhoor op te roepen. De rechter-commissaris heeft verder geen mogelijkheden gezien om de huidige verblijfplaatsen van beide personen te achterhalen.
Dit betekent dat het ondervragingsrecht dat aan de verdediging toekomt op grond van artikel 6, lid 3, sub d van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en dat is gericht op het horen van aangever en getuige [getuige 1] om de betrouwbaarheid van hun verklaringen te toetsen, niet kan worden geëffectueerd.
Artikel 6 EVRM
Nu een tweetal getuigen die belastende verklaringen hebben afgelegd niet kunnen worden bevraagd en hun afgelegde verklaringen ten gevolge daarvan niet kunnen worden getoetst, rijst de vraag of nog wel sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Schending van dat recht is volgens de Hoge Raad zo ernstig dat het noodzakelijk kan zijn om te bepalen dat het bewijs waar die schending op ziet niet mag worden gebezigd als bewijsmiddel.1
Of in een specifiek geval waarin het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend sprake is van een schending van artikel 6 EVRM en er dus geen sprake is van een eerlijk proces, moet worden beoordeeld aan de hand van een aantal factoren, die zijn opgesomd in een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.2 Allereerst moet de vraag beantwoord worden of er een legitieme reden is dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend. Van belang is vervolgens of de niet getoetste verklaringen de enige of de beslissende bewijsmiddelen zijn voor een bewezenverklaring en, zo ja, of er voldoende compenserende factoren zijn geboden om het gebrek te ondervangen en te zorgen dat het proces in het geheel nog eerlijk is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak een legitieme reden is dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend. Zowel aangever als getuige [getuige 1] zijn onvindbaar en de rechtbank acht het onaannemelijk dat deze personen binnen een aanvaardbare termijn alsnog kunnen worden gehoord.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] van elkaar afwijken. Bovendien zijn de verklaringen belastend voor verdachte en kan, zoals eerder genoemd, het ondervragingsrecht niet worden geëffectueerd. Het procesdossier bevat verder de verklaring van verdachte waarin hij heeft aangegeven dat hij aangever met een stok op zijn hoofd heeft geslagen. Ter terechtzitting heeft verdachte deze verklaring bevestigd. Daarnaast bevat het dossier onder meer een proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] en een forensisch medisch rapportage waarin het letsel van aangever is geduid. Voor de rechtbank zijn bij de beoordeling van de rol van verdachte en het vaststellen van de feiten en omstandigheden echter twee bewijsmiddelen doorslaggevend en dat zijn de hiervoor genoemde verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] . De niet getoetste verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook beslissend voor de uitkomst van de zaak en dus aan te merken als
decisivebewijs.
Dan volgt de vraag of er voldoende compenserende maatregelen zijn geboden om te zorgen dat verdachte toch een eerlijk proces heeft gehad doordat de verdediging op andere manieren dan door ondervraging van aangever en getuige [getuige 1] de betrouwbaarheid van diens verklaringen kon toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het procesdossier onvoldoende om de betrouwbaarheid van de verklaringen van voornoemde personen op wezenlijke punten te kunnen toetsen. De conclusie is dan ook dat de verdediging niet voldoende compensatie is geboden.
Dat betekent dat het gebruik van de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] zou leiden tot een oneerlijk proces en dus een schending van artikel 6 EVRM. De rechtbank zal met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] buiten beschouwing laten en niet als bewijsmiddel bezigen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
​De door verdachte ter zitting van 20 november 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:Het klopt dat ik aangever met een stok op zijn hoofd heb geslagen.
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 juni 2025, opgenomen op pagina 137 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2025153296 d.d. 23 juni 2025, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 11 juni 2025 om 23.15 uur troffen wij op de [adres] een man aan die ons wenkte. Toen ik mijn telefoon aan hem wilde geven, zag ik dat de persoon aan zijn handen bloed had. Via de vertaal app, gaf hij aan dat hij ruzie had gehad met zijn vriend en deze had hij achter gelaten in het bos. Hij gaf aan dat hij zijn vriend met een stok op zijn achterhoofd had geslagen.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2025, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Wij kwamen omstreeks 23.10 uur ter plaatsen bij de [adres] . Wij zagen een man met een bebloed gezicht op een stoel in de tuin zitten. Dit bleek te zijn [slachtoffer] .
4. ​
​Een geneeskundige verklaring, op 26 augustus 2025 opgemaakt en ondertekend door V. Latour, forensisch arts, opgenomen in het aanvullend proces-verbaal met nummer 2025153296, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
5.
Duiding van het beschreven letsel
Inwendig werd door de behandelend arts een schedelfractuur met subduraal hematoom beschreven.
Een subduraal hematoom is een bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies. Een subduraal hematoom kan ontstaan als gevolg van stomp inwerkend geweld. Hierdoor kunnen één of meerdere aders in de ruimte tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies scheuren waardoor deze gaat bloeden. Het gebeurt bijna nooit spontaan: er is bijna altijd een vorm van trauma aanwezig, vaak komt dit door plotselinge versnelling of remming op het hoofd zoals bij verkeersongevallen of uitwendig inwerkend geweld zoals een val of klap op het hoofd.
Bewijsoverweging
Primair: poging tot doodslag
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen. Niet is gebleken dat verdachte vol opzet op de dood van aangever heeft gehad, dus moet de rechtbank beoordelen of verdachte mogelijk opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad. Hoewel verdachte met een stok tegen het hoofd van aangever heeft geslagen is niet komen vast te staan hoe zwaar deze stok was en met welke kracht is geslagen, zodat naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel niet kan worden vastgesteld. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair: zware mishandeling
De rechtbank is eveneens met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het letsel dat verdachte aangever heeft toegebracht geen zwaar lichamelijk letsel oplevert in de zin van artikel 82 Sr. De aard van het letsel en medisch ingrijpen is naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien is uit het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat geen sprake is van uitzicht op (volledig) herstel, en ook zijn daarover geen medische stukken bekend. De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Meer subsidiair: poging tot zware mishandeling
Bij een poging tot zware mishandeling moet komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt dat verdachte door eenmaal met een stok te slaan tegen het hoofd van aangever, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt als daar met een stok met enige kracht tegenaan wordt geslagen. Dat verdachte in ieder geval met enige kracht heeft geslagen tegen het hoofd van aangever leidt de rechtbank af uit het letsel dat is geconstateerd bij aangever, te weten een schedelfractuur met subduraal hematoom. Daar komt bij dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Dat verdachte - naar eigen zeggen - na het slaan met de stok hulp zou hebben gezocht staat daaraan niet in de weg.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten een poging tot zware mishandeling.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2025 te Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] , eenmaal, met een stok, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiairpoging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte een succesvol beroep op noodweer toekomt en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft steeds een aannemelijke verklaring afgelegd en hiermee ook zichzelf belast. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij is geslagen op zijn borst door aangever waardoor hij ten val is gekomen. Vervolgens heeft verdachte een stok van de grond gepakt en heeft hij aangever eenmaal geslagen. Dat is een ogenblikkelijke aanranding en verdachte was niet in de gelegenheid om weg te lopen in een donker bos waar hij de weg niet kent. Verder staat het gebruik van een stok niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank van oordeel is dat de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn overschreden sprake is van noodweerexces. Door de duw van aangever is verdachte gevallen en daardoor is bij hem een hevige gemoedsbeweging ontstaan.
Verdachte verkeerde in de vrees dat aangever door zou gaan met zijn aanval en heeft in reactie daarop een stok gepakt en aangever geslagen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is geworden en daarom het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in het allereerste contactmoment met getuige [getuige 2] niks heeft verklaard over dat hij aangevallen zou zijn. Verdachte heeft tegen deze getuige gezegd dat aangever iets over zijn moeder zou hebben gezegd en dat hij hem daarom met een stok zou hebben geslagen. Tegenover de hulpofficier van justitie ten tijde van de voorgeleiding heeft hij hetzelfde verklaard. Pas in het verhoor bij de politie beroept verdachte zich op noodweer. Bovendien heeft verdachte het in de ene verklaring over geduwd worden en in de andere verklaring over het worden geslagen met de vuisten. Het scenario dat door verdachte is geschetst wordt verder ook niet door andere bewijsmiddelen ondersteund.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep moet onderzoeken, (ii) moet beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing moet geven op dat verweer.
Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd.
Voor aanvaarding van het beroep op noodweer is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt - anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring - niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich buiten redelijke twijfel hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Beoordeling door de rechtbank
Namens en door verdachte is gesteld dat hij gedurende de dag op meerdere momenten is belaagd door aangever, waarbij het zelfs tweemaal tot een fysieke confrontatie is gekomen. Uiteindelijk zijn verdachte en aangever beland in een bos waar aangever - volgens de verklaring van verdachte - verdachte opnieuw geduwd zou hebben. Verdachte is daardoor gevallen, zag een stok naast hem op de grond liggen en heeft aangever daarmee eenmaal op zijn hoofd geslagen. Verdachte heeft vervolgens naar eigen zeggen geprobeerd aangever wakker te maken en is daarna onmiddellijk hulp gaan zoeken.
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd voorafgaand aan en aansluitend op het slaan door verdachte. Op basis van het dossier kunnen wel de volgende feiten worden vastgesteld. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij om 23:15 uur op [adres] in contact is gekomen met een man met bebloede handen die hem vertelde dat hij zijn vriend had geslagen met een stok tegen zijn hoofd omdat zijn vriend zou hebben gezegd ik neuk je moeder.3 Na zijn aanhouding is verdachte om 01:17 uur met bijstand van een telefonische tolk voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en heeft hij opnieuw verklaard dat aangever een opmerking heeft gemaakt over zijn moeder en dat hij aangever toen heeft geslagen.4 Diezelfde dag wordt verdachte om 12:35 uur verhoord door de politie en heeft hij verklaard dat aangever hem met twee vuisten op zijn borst heeft geslagen en hij uit zelfverdediging zou
hebben gehandeld door met een stok te slaan.
Verder volgt uit het onderzoek ter terechtzitting dat, gelet op de grote afstand tussen de plaats delict en de plek waar verdachte in contact is gekomen met getuige [getuige 2] , verdachte bijna twintig minuten moet hebben gefietst voordat hij hulp heeft ingeschakeld. De rechtbank overweegt dat dit niet strookt met de verklaring van verdachte dat hij onmiddellijk hulp is gaan zoeken.
Daarnaast zijn op aanwijzing van getuige [getuige 1] camerabeelden bekeken alwaar eerder geweld door aangever richting verdachte zou hebben plaatsgevonden. Tussen de tijdstippen 17.30 tot en met 20.00 uur staan de drie mannen niet op beeld.
Het voorgaande - waarbij de rechtbank met name zwaar weegt aan het feit dat verdachte in de eerste contactmomenten na het uitoefenen van het geweld sprak over een belediging aan het adres van zijn moeder en niet heeft gesproken over de aanval van aangever - maakt dat het door de verdachte geschetste noodweerscenario niet aannemelijk is geworden en het beroep op noodweer wordt verworpen. Nu de rechtbank het aangevoerde noodweerscenario niet aannemelijk geworden acht, kan een beroep op noodweerexces om dezelfde redenen evenmin slagen. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de verdediging en acht het bewezen verklaarde en de verdachte strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 oktober 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer] door hem een klap tegen zijn hoofd te geven met een stok. Als gevolg van deze klap is bij het slachtoffer ernstig letsel vastgesteld, namelijk een schedelfractuur met subduraal hematoom. Verdachte heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft
verdachte het slachtoffer aan zijn lot overgelaten door hem bewusteloos in het bos achter te laten. De rechtbank acht dit strafverzwarend. Verdachte heeft zich daarnaast alles behalve meewerkend opgesteld richting de verbalisanten voorafgaand aan zijn aanhouding. Hij maakte een trappende beweging richting een verbalisant, verzette zich bij zijn aanhouding, bespuugde een camera en trapte tegen een deur in de bus onderweg naar het cellencomplex.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages, in het bijzonder het rapport van de reclassering van 25 september 2025. De reclassering ziet op alle leefgebieden instabiliteit: verblijf in een sobere opvanglocatie met andere veiligelanders, geen inkomen, geen duidelijk toekomstperspectief, geen steunend netwerk en mogelijk psychische problemen. De kans op herhaling van overlastgevend of gewelddadig gedrag zou kunnen worden verhoogd door frustratie, uitzichtloosheid, middelengebruik, gebrek aan financiële middelen en het ontbreken van een vangnet. Er is een taalbarrière en de kans is groot dat verdachte, óf uit eigen beweging óf door uitzetting, Nederland verlaat. Bij een veroordeling wordt een straf geadviseerd zonder bijzondere voorwaarden omdat geen mogelijkheden worden gezien om met interventies of toezicht de risicos te beperken of het gedrag te veranderen.
Op te leggen straf
De rechtbank acht, gezien de ernst van het feit, enkel een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt voor een voltooide zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen) wordt daarin een gevangenisstraf van zeven maanden gehanteerd. Nu de rechtbank verdachte echter heeft veroordeeld tot een poging tot zware mishandeling zal gelet hierop een lagere straf worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank acht alles afwegend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend.

Beslag

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de inbeslaggenomen bodywarmer terug te geven aan verdachte. Van de twee telefoons zoals vermeld op de beslaglijst heeft verdachte al afstand gedaan en daarover hoeft dus geen beslissing te worden genomen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen bodywarmer terug kan worden gegeven aan verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan veroordeelde van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven bodywarmer (voorwerpnummer: BZAM4720).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Lenting, voorzitter, mr. G. Veenstra en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 december 2025.
Mr. M.M. Spooren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
2 EHRM: Al-Khawaja en Tahery t. VK, 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06.
3 Proces-verbaal van bevindingen - pagina 137.
4 Proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding - pagina 16 en 17.