ECLI:NL:RBNNE:2025:4888

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
18.226117.21 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1990. De officier van justitie had op 6 januari 2025 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van 88.330,93 euro werd geschat. De behandeling vond plaats op 18 november 2025, waar de procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging werden besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich bewust was van de inhoud van deze afspraken en dat hij vrijwillig instemde met de ontnemingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op 17.714,50 euro wordt geschat. De betalingsverplichting is vastgesteld op 13.285,87 euro, wat driekwart van het gevorderde ontnemingsbedrag is. De rechtbank heeft daarbij de eisen van een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM, in acht genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid heeft behouden om de ontnemingsmaatregel te toetsen aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.226117.21
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 2 december 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde]

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 6 januari 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 88.330,93 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.226117.21 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 18 november 2025.
Beoordeling van de procesafspraken door de rechtbank
De ontnemingsvordering maakt onderdeel uit van procesafspraken die het openbaar ministerie en de verdediging hebben gemaakt in de strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken. Deze procesafspraken zijn opgenomen in een overeenkomst die zij voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling, en voorzien van de handtekeningen van zowel de officier van justitie als die van de veroordeelde en zijn raadsman, hebben overgelegd aan de rechtbank. Het openbaar ministerie en de verdediging hebben de rechtbank daarmee een gezamenlijk voorstel gedaan over de wijze van afdoening van de zaak.
De overeenkomst tussen het openbaar ministerie en de verdediging houdt met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel -zakelijk weergegeven- in dat:
  • het openbaar ministerie ter terechtzitting zal vorderen dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op 17.714,50;
  • het openbaar ministerie ter terechtzitting zal vorderen dat de betalingsverplichting van veroordeelde in het kader van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op 13.285,875;
  • de verdediging zal hiertegen geen verweer voeren en aan de betalingsverplichting voldoen.
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen.
De rechtbank dient daarbij te beoordelen of de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) aan een eerlijk proces stelt, voldoende zijn gewaarborgd. Bij die beoordeling zijn leidend de uitgangspunten zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022.1
De rechtbank heeft op de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 18 november 2025 de procesafspraken besproken, zoals deze zijn vervat in de ondertekende overeenkomst.
De officier van justitie heeft de achterliggende redenen voor het maken van de procesafspraken toegelicht. Daarbij heeft zij aangegeven dat deze afspraken in het belang zijn van het efficiënt afronden van de ontnemingsvordering.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich volledig bewust is van de inhoud van de gemaakte procesafspraken en dat hij erachter staat. De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan hetgeen in de procesafspraken is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat veroordeelde zich bewust is van de rechtsgevolgen van de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van bepaalde verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, zoals neergelegd in art. 6 EVRM. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat veroordeelde gedurende het proces is bijgestaan door zijn raadsvrouw.
Ondanks de gemaakte procesafspraken behoudt de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting plaatsvindt in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke regeling. Dit betekent dat zij in de onderhavige zaak zelfstandig moet beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 36e Sr is voldaan.
Beoordeling
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van een ontnemingsmaatregel ter hoogte van 17.714,50 en het vaststellen van de betalingsverplichting op een bedrag van 13.285,875.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, dat is opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld en de gemaakte procesafspraken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd en heeft gepersisteerd bij de inhoud van de procesafspraken.
Oordeel van de rechtbank
De grondslag voor de ontnemingsvordering betreft artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr. Op grond van deze artikelleden kan aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van voordeel dat wederrechtelijk is verkregen door middel van of uit de baten van dat strafbare feit, dan wel andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 2 december 2025 in de zaak met parketnummer 18.226117.21 veroordeeld. Vast is daarmee komen te staan dat de veroordeelde zich - kort gezegd - onder meer schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van autos en auto-onderdelen. Op grond van het ontnemingsrapport is aannemelijk geworden dat de veroordeelde uit deze strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt in het ontnemingsrapport geschat op 88.330,93. Als bijlage bij de procesafspraken is een herberekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de in de procesafspraken opgenomen herberekening in combinatie met het ontnemingsrapport een voldoende nauwkeurige schatting geven van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de daarin opgenomen vaststellingen en conclusies. De rechtbank stelt derhalve het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van 17.714,50.
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rapport berekening wederechtelijk verkregen voordeel van Politie Noord-Nederland met nummer Cetus/NN1R018133 d.d. 18 juni 2021;
de als bijlage bij de procesafspraken d.d. 1 augustus 2025 gevoegde herberekening van het wedderrechtelijk verkregen voordeel.
De officier heeft tevens conform de procesafspraken gevorderd de betalingsverplichting vast te stellen op 13.285,875, zijnde driekwart van het gevorderde ontnemingsbedrag. Nu vaststaat dat veroordeelde (meer dan) dat bedrag wederrechtelijk voordeel heeft genoten en het belang van de samenleving ermee is gediend dat in zowel de hoofdzaak als de ontnemingszaak tot een efficiënte afdoening wordt gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om de betalingsverplichting op 13.285,87 vast te stellen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 17.714,50.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 13.285,87 (zegge: dertienduizend tweehonderdvijfentachtig euro en zevenentachtig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 101 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H. Schuth en
mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2025.
1 HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252.