Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1990. De officier van justitie had op 6 januari 2025 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van 88.330,93 euro werd geschat. De behandeling vond plaats op 18 november 2025, waar de procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging werden besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich bewust was van de inhoud van deze afspraken en dat hij vrijwillig instemde met de ontnemingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op 17.714,50 euro wordt geschat. De betalingsverplichting is vastgesteld op 13.285,87 euro, wat driekwart van het gevorderde ontnemingsbedrag is. De rechtbank heeft daarbij de eisen van een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM, in acht genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid heeft behouden om de ontnemingsmaatregel te toetsen aan de wettelijke vereisten.