ECLI:NL:RBNNE:2025:4693

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
LEE 23/5192
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname private schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 12 september 2025, wordt de zaak behandeld van een eiser die een verzoek heeft ingediend tot overname van een private schuld op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De eiser heeft een schuld van € 2.586,56 aan Hoist Kredit AB, die voortvloeit uit een openstaande vordering bij Essent. De minister van Financiën heeft geweigerd deze schuld over te nemen, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Wht. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de schuld niet voor overname in aanmerking komt, omdat deze niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was.

Het proces begon in 2023 toen de eiser een schuldenlijst indiende bij Sociale Banken Nederland (SBN). SBN wees de schuld aan Hoist af, omdat deze was ontstaan voor de referteperiode van de Wht. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, waarbij hij stelde dat de schuld aan Hoist wel degelijk voor 1 juni 2021 opeisbaar was. De rechtbank heeft de zaak op 24 april 2025 behandeld, waarbij de eiser en de minister vertegenwoordigd waren door gemachtigden.

De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft aangetoond dat de schuld vóór de gestelde datum opeisbaar was. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden voor overname. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de schuld van eiser terecht niet heeft overgenomen. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en

de Minister van Financiën, de minister

(gemachtigde: mr. W.G.G. de Bakker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de overname van een private schuld van eiser op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De schuld die hij vergoed wil zien betreft de (resterende) hoofdsom van een schuld aan Hoist Kredit AB (Hoist) ter hoogte van
€ 2.586,56. Deze schuld is een openstaande vordering van eiser bij Essent. Essent heeft deze schuld aan Hoist overgedragen. De minister heeft geweigerd deze schuld over te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geoordeeld dat de door eiser ingediende schuld niet voor overname in aanmerking komt. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. In 2023 heeft eiser op grond van de Wht bij Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst ingediend met nog openstaande private schulden.
2.1.
Bij het primaire besluit van 30 juni 2023 heeft SBN aangegeven dat de schulden aan Flanderijn & van Eck gerechtsdeurwaarders en aan Hoist niet voor vergoeding in aanmerking komen. Beide schulden zijn door SBN afgewezen op grond van code 16: “Deze schuld betalen we niet af. Deze schuld is ontstaan of opeisbaar geworden voor 1 januari 2006 of na 31 mei 2021. U moet schulden van voor 1 januari 2006 en ná 31 mei 2021 zelf betalen.”
2.2.
Bij het bestreden besluit van 2 november 2023 heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zijn beroep richt zich alleen op de schuld bij Hoist. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
2.5.
De behandeling ter zitting is geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om aan te tonen dat het verstrekte en ter zitting besproken overzicht met termijnbedragen en storneringen kan worden gekoppeld aan eiser en Hoist/Essent.
2.6.
Eiser heeft daartoe op 24 april 2025 een e-mail verstrekt van 14 november 2023, gericht aan Hoist, waarin hij vraagt om het dossier en de overgenomen vordering van Essent. Ook heeft hij de e-mail met het antwoord van Hoist van 16 november 2023 overgelegd, alsmede het door Hoist verstrekte en al eerder overgelegde betalingsoverzicht van Essent. De minister heeft daar op 28 mei 2025 op gereageerd.
2.7.
De rechtbank heeft per brief van 7 juli 2025 aan partijen gevraagd of zij gebruik willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Zij hebben hier niet binnen de termijn van vier weken op gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het overnemen van de private schulden door SBN gebeurt op basis van de Wht.
3.1.
Schulden die vallen onder de Wht en kunnen worden overgenomen, moeten kort gezegd, voldoen aan de volgende vereisten (artikel 4.1, tweede lid, van de Wht):
a. de schuld moet zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. de schuld was vóór 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. de schuld staat nog open op het moment waarop de aanvraag wordt gedaan.
3.2.
Als een schuld voldoet aan de gestelde voorwaarden, kan deze worden overgenomen of afbetaald. Bepaalde schulden die zijn ontstaan na 31 december 2005 kunnen worden overgenomen. Er is met deze datum aangesloten bij de datum waarop het huidige toeslagenstelsel is geïntroduceerd. De schulden moeten vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geweest. De einddatum 1 juni 2021 sluit aan bij bekendmaking van de regeling en voorkomt dat met de wetenschap van het bestaan van die regeling nieuwe schulden worden aangegaan. [1]
Opeisbaarheid van de schuld
4. Eiser stelt dat de schuld aan Hoist overgenomen dient te worden, omdat deze binnen de referteperiode opeisbaar is geworden. Hij heeft een overzicht verstrekt waaruit volgens hem blijkt dat in ieder geval een deel van de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, omdat Hoist automatische incasso’s heeft afgeschreven – die eiser vervolgens weer heeft gestorneerd. Er zijn ook aanmaningskosten in rekening gebracht in de periode vóór 1 juni 2021.
4.1.
De minister stelt dat de schuld niet opeisbaar is vóór 1 juni 2021 en verwijst naar de e-mail van Hoist van 20 december 2022 (gericht aan SBN), waarin Hoist schrijft dat de schuld op 29 december 2020 is ontstaan en voor het eerst op 31 oktober 2021 opeisbaar is gesteld. Aldus staat vast dat de schuld niet binnen de referteperiode is ontstaan. De minister gaat uit van de correctheid van de berichtgeving van Hoist, nu Hoist in de hoedanigheid van schuldeiser bij uitstek op de hoogte is van de laatste mutaties en betalingen inzake deze schuld en daarmee het best in staat is om informatie te verschaffen over deze schuld en de opeisbaarheid daarvan. De minister meent verder dat uit de na de zitting overgelegde e-mails niet kan worden afgeleid dat er al vóór 1 juni 2021 sprake is geweest van opeisbare termijnbedragen of een opeisbare vordering. Ook in die stukken staat namelijk wederom vermeld dat Essent een vordering aan Hoist heeft verkocht die is ontstaan op 29 december 2020 en op 31 oktober 2021 opeisbaar is geworden. Uit het verstrekte overzicht van termijnbedragen en storneringen kan de minister kortom niet afleiden dat deze opeisbaarheidsdatum onjuist is en bepaalde termijnbedragen, zoals eiser stelt, al (veel) eerder opeisbaar zijn geworden.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat met de overgelegde e-mails vast is komen te staan dat het overgelegde overzicht met termijnbedragen en storneringen inderdaad ziet op eiser en op Essent, maar niet dat er al vóór 1 juni 2021 sprake is geweest van opeisbare termijnbedragen of een opeisbare vordering. Dat er termijnbedragen zijn afgeschreven, betekent niet zonder meer dat die vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. Hoist stelt immers zelf in de mail van 20 december 2022 dat de vordering op 31 oktober 2021 pas opeisbaar is geworden. Ook op 16 november 2023 verwijst Hoist naar deze datum. Vanaf dat moment kan Hoist pas beginnen met het opeisen. Bovendien blijkt uit het overzicht dat de automatische afschrijvingen van de termijnbedragen in de periode vóór 1 juni 2021 niet zijn gelukt, doordat de geïncasseerde bedragen steeds door eiser zijn gestorneerd. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij daarna door Hoist in gebreke is gesteld.
4.3.
De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de schuld bij Hoist vóór 1 juni 2021 opeisbaar was.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de schuld van eiser terecht niet heeft overgenomen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en partner
1.
Onze Minister van Financiën neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over van degene die in aanmerking komt voor toepassing van een als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, op wie, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 niet van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
(…)

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 41.