ECLI:NL:RBNNE:2025:4662

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
LEE25/1126
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade door mijnbouw

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 30 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade als gevolg van mijnbouw beoordeeld. Eiser had eerder een vergoeding van € 1.500,- ontvangen van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, maar was van mening dat deze vergoeding niet recht deed aan zijn persoonlijke situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tussen 16 augustus 2012 en 9 augustus 2022 op een adres heeft gewoond dat schade heeft ondervonden door mijnbouwactiviteiten. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor immateriële schadevergoeding, maar het Instituut heeft deze aanvraag beoordeeld op basis van een gestandaardiseerde methode die vier bouwstenen hanteert: locatie, veiligheidssituatie, omvang van de fysieke schade en duur van de schadeafhandeling. De rechtbank concludeert dat het Instituut de methode correct heeft toegepast en dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom zijn situatie zou afwijken van de standaardprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de eerdere beslissing van het Instituut in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/1126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigden: mr. R.L. Gritter en mr. L. Sijbrandij-Leyten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Instituut heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het Instituut.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft tussen 16 augustus 2012 en 9 augustus 2022 aan [adres 1] gewoond. Tussen 9 augustus 2022 en 16 augustus 2024 heeft eiser op [adres 2] gewoond, waarna eiser terug is verhuisd naar [adres 1] .
2.1.
Eiser heeft met betrekking tot [adres 1] een vergoeding voor fysieke schade aan zijn woning ontvangen van € 10.874,55. De afhandeling van die schade duurde in totaal 9 maanden.
2.2.
Op 3 november 2024 heeft eiser een aanvraag om vergoeding van immateriële schade door mijnbouw gedaan. Bij de aanvraag heeft eiser een vragenlijst, de zogeheten Persoonlijke Impact Analyse ingevuld (PIA).
2.3.
Bij besluit van 8 december 2024 heeft het Instituut aan eiser een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 1.500,-. Met het bestreden besluit van 4 februari 2025 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de toekenning van € 1.500,- gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Instituut de immateriële schade op juiste wijze heeft beoordeeld en er terecht een vergoeding van €1.500,- is toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het toetsingskader?
5. Een vergoeding van immateriële schade ten gevolge van gaswinning is mede aan de orde geweest in een civiele procedure waarin prejudiciële vragen zijn gesteld. De Hoge Raad [1] heeft daarin overwogen dat de rechter kan oordelen dat de aard en de ernst van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis met zich meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor bewoners van een bepaald gebied boven het Groningenveld zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen en dat de rechter daarbij aannemelijk kan achten dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade voor deze bewoners ten minste een bepaald bedrag beloopt. Daarbij kan de aard en de ernst van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis en de gevolgen daarvan worden aangemerkt als aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tevens is in die procedure overwogen dat om te kunnen aannemen dat de benadeelde op de in art. 6:106, onder b, BW bedoelde andere wijze in zijn persoon is aangetast, niet volstaat de enkele vaststelling dat de benadeelde woont in het gebied waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, in combinatie met een persoonlijke verklaring van die benadeelde over zijn beleving van de invloed die de aardbevingen op hem hebben.
Het Instituut heeft, gelet op het grote aantal aanvragen met betrekking tot immateriële schadevergoeding, een methode ontwikkeld waarbij de persoonsaantasting niet door de aanvrager hoeft te worden aangetoond, maar het Instituut dit op basis van objectieve en feitelijke omstandigheden en een vragenlijst (de PIA) vaststelt en een forfaitair bedrag toekent als een persoonsaantasting kan worden aangenomen. Deze regeling is neergelegd in hoofdstuk 4 van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen.
5.1.
Een aanvraag voor vergoeding van immateriële schade wordt door het Instituut op grond van de hiervoor genoemde regeling in beginsel via de standaardprocedure afgedaan waarbij wordt getoetst aan vier bouwstenen, te weten (1) de locatie, (2) de veiligheidssituatie, (3) de omvang van de fysieke schade en (4) de duur van de schadeafhandeling. Deze bouwstenen worden vervolgens onderverdeeld in situaties waaraan punten (ook wel ‘aanwijzingen’) zijn verbonden van nul tot en met vier (bij locatie is het maximaal aantal punten twee). Hoe meer punten aan een aanvrager worden toegekend, hoe hoger de uitkering per persoon wordt, mits aan bepaalde drempelvoorwaarden wordt voldaan. Naast deze bouwstenen kan een aanvrager ervoor kiezen de PIA in te vullen, waarvan de uitkomst kan leiden tot een vergoeding uit een hogere categorie. Dit is een vragenlijst om de persoonlijke ervaring en beleving van een persoon mee te kunnen wegen. Profiel 1 = tot licht ervaren leed; profiel 2 = enigszins ernstig ervaren leed; profiel 3 = ernstig ervaren leed; profiel 4 = bijzonder ernstig ervaren leed. De toegekende vergoeding op basis van deze vier bouwstenen en de PIA leiden kunnen leiden tot een schadevergoeding van € 0, € 1.500,-, € 3.000,- of maximaal € 5.000,- per persoon. In sommige gevallen kan de uitkomst van de PIA het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding naar boven corrigeren, met dien verstande dat het maximumbedrag ingevolge de standaardregeling € 5.000,- blijft.
5.2.
Het Instituut beoordeelt, in afwijking van de gestandaardiseerde methode, een aanvraag aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval, als de aanvrager in zijn aanvraag of later onderbouwt dat een correcte toepassing van de gestandaardiseerde methode naar zijn oordeel tot onvoldoende schadevergoeding zou leiden. [2]
5.3.
Op 19 april 2023 is de hiervoor genoemde regeling voor immateriële schade verruimd in die zin dat onder meer vergoedingen die ter zake van immateriële schadevergoeding worden uitgekeerd, binnen huishoudens door het Instituut aan elkaar gelijk worden getrokken. [3] De ratio hiervan is dat aangenomen wordt dat binnen een huishouden sprake is van eenzelfde mate van persoonsaantasting. Om in aanmerking te komen voor gelijktrekking moet worden voldaan aan de voorwaarden dat:
a. aanvrager minimaal 6 maanden ingeschreven stond op hetzelfde adres van degene met wie gelijkgetrokken wordt, en b. er minimaal een lichte aanwijzing (1) voor een persoonsaantasting is aangenomen bij bouwsteen 2 (veiligheid) of minimaal een lichte aanwijzing (1) voor een persoonsaantasting is aangenomen bij bouwsteen 3 (omvang schade)
.
Wat heeft het Instituut besloten?
6. In het bestreden besluit heeft het Instituut voor bouwsteen 1, de locatie van de woning, één punt toegekend. Bij bouwsteen 3, de omvang van de schade zijn twee punten toegekend omdat de woning van eiser in totaal € 10.874,55 aan fysieke schade door mijnbouw had.
De PIA leidde bij eiser tot profiel 4. De combinatie van de bouwstenen (totaal 3 punten) met het PIA-profiel 4 leidt volgens het Instituut tot het aannemen van een persoonsaantasting (categorie B). Hierbij hoort, zoals in de tabel naar voren komt, een vergoeding van € 1.500,-.
Het geschil
7. In geschil is of de aanvraag van eiser om vergoeding van immateriële schade door het Instituut op juiste wijze is beoordeeld en er terecht een vergoeding van €1.500,- is toegekend.
Methodiek
8. Eiser stelt dat de gestandaardiseerde methode die het Instituut hanteert om immateriële schade te begroten geen recht doet aan zijn persoonlijke situatie. De schade aan zijn woning die hij niet heeft gemeld maar wel zelf heeft hersteld, is ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling. Hij was destijds niet op de hoogte van de mogelijkheid om voor die fysieke schade aan zijn woning een vergoeding te ontvangen. Dit mag hem nu niet worden tegengeworpen, temeer niet nu deze herstelwerkzaamheden een extra mentale belasting hebben gegeven. Het niet meewegen van deze schade is niet redelijk. Ook heeft het Instituut volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom in zijn situatie niet is afgeweken van de standaardregeling. De uitkomst van de PIA heeft in zijn geval geleid tot profiel 4, dat staat voor ‘bijzonder ernstig ervaren leed’. Dat verhoudt zich niet met de toegekende vergoeding van € 1.500,-. Het model doet volgens eiser geen recht aan zijn persoonlijke omstandigheden en het Instituut had daarom moeten afwijken van de standaardprocedure.
8.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat eiser op basis van alleen de objectieve gegevens (de bouwstenen), niet in aanmerking zou komen voor een vergoeding voor immateriële schade, omdat hij in totaal 3 punten toegekend heeft gekregen (1 bij de locatie en 2 bij de omvang van de schade). Alleen schades die zijn gemeld en waarbij een vergoeding is toegekend kunnen worden meegenomen in de beoordeling. Alleen dan staat immers vast wat de omvang van de schade is én dat de schade verband houdt met de gaswinning. In de onderhavige procedure, waar het gaat over immateriële schade, is ook geen ruimte om een inhoudelijk oordeel te geven over een fysieke schade. Het Instituut meent dat de door eiser aangevoerde schade daarom niet kan worden meegenomen in de beoordeling van immateriële schade. De uitkomst van de PIA is door het Instituut in de beoordeling meegenomen en heeft in de situatie van eiser geleid tot een verhoging van het profiel persoonsaantasting en tot een uitkering ter hoogte van 1.500,-. Het Instituut stelt zich daarom op het standpunt dat de persoonlijke omstandigheden wel degelijk zijn meegenomen in de beoordeling. Het Instituut is verder van mening dat eiser niet heeft onderbouwd waarom er in zijn situatie sprake is van een bijzondere situatie waardoor er afgeweken moet worden van de standaardregeling.
8.2.
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde regelgeving volgt dat het Instituut een aanvraag tot vergoeding van immateriële schade in beginsel behandelt aan de hand van de gestandaardiseerde methode, zoals beschreven in artikel 4.10 van de Procedure en werkwijze.
In afwijking van het eerste lid van dit artikel, beoordeelt het Instituut een aanvraag aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval, indien de aanvrager in zijn aanvraag of anderszins voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag stelt dat een correcte toepassing van de gestandaardiseerde methode naar zijn oordeel tot onvoldoende schadevergoeding zou leiden.
De rechtbank overweegt dat voor zover eiser heeft aangevoerd dat de gestandaardiseerde methode geen recht doet aan zijn persoonlijke situatie, de rechtbank heeft geoordeeld dat de door het Instituut gehanteerde standaardmethode als zodanig passend is om in een groot aantal zaken deze schade vast te stellen. [4] Voor wat betreft de motivering daarvan verwijst de rechtbank naar genoemde uitspraak.
8.3.
In de regeling staat dat een van de bouwstenen die in de beoordeling wordt betrokken de omvang van de fysieke schade aan woning van de aanvrager is, tot uitdrukking komend in de hoogte van de daarvoor toegekende schadevergoeding. Daarbij betrekt het Instituut de som van alle uitgekeerde vergoedingen voor fysieke schade op de adressen waarop de aanvrager op enig moment gedurende de procedure tot afhandeling van die fysieke schade woonachtig was. Volgens de methode van het Instituut wordt bij vastgestelde schades tussen € 10.001,- en € 25.000,- twee punten toegekend. Voor het toekennen van drie punten moet de schade tussen € 25.000,- en 45.000,- zijn toegekend. De rechtbank constateert in dit verband dat de vastgestelde omvang van de schadevergoeding die met betrekking tot schade aan de woning van eiser is uitgekeerd € 10.874,55 bedraagt.
8.4.
De rechtbank overweegt dat het Instituut voor wat betreft bouwsteen 3 niet van een hoger aantal punten dan 2 uit hoefde te gaan in verband met schade die eiser stelt te hebben geleden omdat hij zelf werkzaamheden tot herstel van schade heeft uitgevoerd maar waarvoor hem geen schadevergoeding is toegekend. Dat het niet redelijk of niet aanvaardbaar zou zijn dat deze schade niet is meegenomen bij de objectieve bouwstenen, is de rechtbank niet gebleken. Van deze schade is de omvang en het causale verband met mijnbouwschade namelijk niet vastgesteld. De standaardregeling, die er op gericht is grote aantallen aanvragen om immateriële aanvragen af te wikkelen, leent zich er niet voor om in die procedure ook de hoogte van fysieke schadevergoedingen vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Instituut in de beoordeling derhalve terecht twee punten toegekend bij de bouwsteen ‘omvang schade’.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.5.
De rechtbank overweegt voorts dat de uitkomst van de PIA in het geval van eiser voor wat dit profiel betreft heeft geleid tot het hoogste profiel. Voor zover eiser betoogd heeft dat het gegeven dat hij in PIA-profiel 4 “bijzonder ernstig ervaren leed” valt, en dit gegeven er op zichzelf reeds toe had moeten leiden dat hij aanspraak heeft op een schadevergoeding wegens immateriële schade van € 5.000,- volgt de rechtbank hem daarin niet. Zoals de Hoge Raad in zijn beslissing van 19 juli 2019 heeft overwogen en hiervoor onder 5 is weergegeven, volstaat daartoe niet de enkele vaststelling dat eiser woont in het gebied waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden in combinatie met zijn persoonlijke verklaring. De hoogte van het bedrag aan schadevergoeding wordt dan ook niet uitsluitend bepaald door het PIA-profiel waar eiser in valt, maar mede aan de hand van de objectieve feitelijke omstandigheden zoals die voortvloeien uit de objectieve bouwstenen en zoals hiervoor uiteengezet. Het PIA-profiel van eiser is meegenomen in de beoordeling en dit heeft in zijn situatie geleid tot een verhoging van de categorie persoonsaantasting, namelijk van categorie A (geen vergoeding), naar categorie B (een vergoeding van € 1.500,-). In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank rekening gehouden met de wijze en mate waarop de mijnbouwproblematiek impact heeft (gehad) op het leven van eiser. Het Instituut kon ook geen zwaarder profiel aannemen omdat eiser al in het hoogste profiel zat. De rechtbank kan daarom niet concluderen dat het Instituut geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.6.
Op grond van de ‘Procedure en werkwijze’ bestaat de mogelijkheid om in uitzonderingssituaties af te wijken van de standaardregeling indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die onvoldoende worden meegenomen in de regeling. Het is in die situatie aan eiser om die bijzondere omstandigheden nader te onderbouwen. Hetgeen eiser daaromtrent naar voren heeft gebracht is onvoldoende voor het aannemen van dergelijke bijzondere omstandigheden. Hiervoor is reeds ingegaan op de door eiser zelf herstelde schade en het PIA-profiel waar hij in valt.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
10. Eiser voert verder nog aan dat het Instituut het besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft genomen. Een vriend en zijn gezin hebben namelijk de maximale vergoeding van € 5.000,- ontvangen, terwijl zij net als eiser ook niet te maken hebben gehad met acuut gevaar, versterking of bouwkundige aanpassingen in verband met de veiligheid. Ter onderbouwing heeft eiser het besluit van zijn vriend overgelegd, waarin aan hem een vergoeding van € 5.000,- wordt toegekend. Omdat volgens eiser de situatie van zijn vriend identiek is aan zijn situatie, meent eiser dat zijn aanvraag op dezelfde wijze moet worden behandeld en hij ook recht heeft op dat bedrag.
10.1.
Het Instituut geeft aan dat het recht op immateriële schadevergoeding een hoogstpersoonlijk recht is, en dat daarom de aanvraag per persoon aan de hand van de relevante objectieve gegevens aan de hand van dezelfde beoordelingskaders wordt beoordeeld. Het Instituut heeft ter zitting opgemerkt dat de hoogte van de schadevergoeding van de vriend waar eiser aan refereert, gebaseerd is op een gelijktrekking binnen het huishouden dat hij vormde per 1 maart 2024. Eiser heeft, anders dan die zijn vriend, geen huishouden gevormd met een aanvrager die een hogere vergoeding heeft ontvangen. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is daarom volgens het Instituut geen sprake.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat er sprake is van een gelijke gevallen waar het de situatie van eiser en die van bedoelde vriend betreft. Weliswaar staat niet ter discussie dat aan de vriend van eiser, een bedrag van € 5.000,- qua schadevergoeding is uitgekeerd, maar dat laat onverlet dat niet is betwist dat in het geval van de vriend die hogere schadevergoeding is gebaseerd op een gelijktrekking van de schadevergoeding binnen het huishouden van die vriend. Niet is gebleken dat deze situatie zich binnen het huishouden van eiser ook voordoet.
10.3.
Verder is niet gebleken dat er een overduidelijke onevenredigheid bestaat voor wat betreft het verschil in behandeling tussen eiser en zijn vriend. Het feit dat eiser terzake van immateriële schadevergoeding een bedrag van € 1.500,- heeft gekregen en die vriend een bedrag van € 5.000,- is daartoe niet voldoende. En ook volgt dit niet uit dat wat door eiser verder nog is aangevoerd.
10.4.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 4 februari 2025 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. H. L. Brandes-Boers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.
griffier
rechter
is verhinderd te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278
2.Artikel 4.1a, tweede lid, van de Procedure en werkwijze.
3.Artikel 4.7, vierde lid, van de Procedure en werkwijze.
4.Rechtbank Noord-Nederland, 20 april 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1585