ECLI:NL:RBNNE:2025:4520

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
18.301578.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen, bezit van hennep en wapens

Op 31 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen, het bezit van hennep en hasjiesj, en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 4490,07 gram hennep en 872,22 gram hasjiesj, alsook van het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 140.940,00, dat vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld niet van misdrijf afkomstig was, en dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, maar achtte de andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 140.940,00 verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder gezondheidsproblemen en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.301578.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2025 de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 september 2025 (inhoudelijke behandeling) en 17 oktober 2025 (sluiting van het onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 4490,07 gram, in elk geval een grote hoeveelheid hennep en/of (in totaal) ongeveer 872,22 gram, in elk geval een grote hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, één of meer voorwerp(en), te weten een of meer contante geldbedragen, ter waarde van (in totaal) ongeveer 140.940 euro,
A.
de werkelijke aard, en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren of wie voornoemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
B.
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig(e) (eigen) misdrijf/misdrijven;
3.
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland (een) wapen(s) van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en/of ploertendoder, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1kan wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de processen-verbaal van bevindingen en het proces-verbaal verdovende middelen.
Feit 2kan wettig en overtuigend worden bewezen. Bij verdachte is een groot geldbedrag in contanten aangetroffen. Verdachte heeft de afgelopen jaren nauwelijks inkomen gegenereerd, terwijl verdachte wel een nieuwe woonboot heeft gebouwd en er is een nieuwe auto aangeschaft. Verdachte had een grote hoeveelheid hennep voorhanden. Het is een feit van algemene bekendheid dat handel in verdovende
middelen winsten in contant geld genereert en dat in het drugscircuit grote bedragen omgaan. Daarnaast heeft verdachte in de jaren tussen 2014 en 2021 in totaal 107.345,00 aan contanten op zijn bankrekening gestort en deze niet opgegeven aan de belastingdienst. Verdachte heeft in 2014 een hypotheek afgesloten bij een vriend, maar tot op heden is er niets afgelost. Verdachte heeft volgens zijn administratie leningen afgesloten van 30.000,00 en 50.0000,00 bij NN personen. De verklaring van verdachte haalt het vermoeden van witwassen niet onderuit, in het bijzonder ook niet zover is aangevoerd dat verdachte inkomsten heeft verkregen uit de verkoop van juwelen. Dit vindt de officier van justitie niet aannemelijk, ook niet omdat verdachte zich eerder steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Feit 3kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van het aantreffen van de boksbeugel en de ploertendoder en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman nog wel aangevoerd dat het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf niet bewezen kan worden bij overtreding van artikel 3 onder A van de Opiumwet.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Bij verdachte is een koffer met contant geld aangetroffen. Er is geen sprake van het verhullen of verbergen hiervan door enkel het aantreffen van de koffer met geld in de woonboot van verdachte.
Door de politie is een berekening gemaakt van de inkomsten van verdachte. De verbalisanten hebben hierin onterechte correcties aangebracht, namelijk de volgende:
  • De bij verdachte aangetroffen facturen zijn niet allemaal terug te vinden in de administratie van de bedrijven van getuige [getuige 1] ( 4.535,00) en van [bedrijf 5] ( 1.058,75). Er is geen onderzoek gedaan naar de bedrijfsvoering van deze bedrijven;
  • Verdachte heeft chalets verkocht en geëxporteerd naar Roemenië ( 80.000,00). De verdediging trekt de betrouwbaarheid van getuige [getuige 2] in twijfel.
  • Verdachte heeft voor de verkoop van de auto Dodge Ram 24.200,00 contant ontvangen. Verdachte heeft een factuur. De geruilde Mercedes heeft niet op naam van verdachte gestaan.
  • Voor de verkoop van de woonboot heeft verdachte 5.000,00 ontvangen. Verdachte heeft hiervan een factuur.
Hiermee is een bedrag van 114.793,75 ten onrechte niet als inkomsten meegeteld.
Verder heeft verdachte in 2014 een bedrag van 12.308,60 ontvangen nadat de rechtbank teruggave heeft gelast. Bovendien heeft verdachte sieraden, voornamelijk van zijn moeder, verkocht aan [juwelier] , in totaal voor een bedrag van 99.794,00.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet conform de Nibud-norm leeft. De huishoudelijke uitgaven van verdachte zijn lager waardoor er een bedrag van 8.000,00 in mindering gebracht moet worden.
In totaal is een bedrag van 234.896,35 niet meegenomen in de berekening.
Daarmee is er geen bewijs dat het geld in de bedoelde koffer middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Oordeel van de rechtbank1
Overweging feit 1
De rechtbank acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen het aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheden hennep en hasjiesj wettig en overtuigend bewezen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. In artikel 11, derde lid, van de Opiumwet is strafbaar gesteld hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod van de Opiumwet. Aan verdachte is ten laste gelegd het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, te weten handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, gegeven verbod van de Opiumwet. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Feiten 1 en 3
De rechtbank acht de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte2;
het proces-verbaal van bevindingen3;
het proces-verbaal van verdovende middelen4;
het proces-verbaal van bevindingen5.
Feit 2 Bewijsmiddelen
Op 5 november 2021 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woonboot van verdachte op het adres [adres]6. Aldaar is op de onderste woonlaag in de technische ruimte, die onder de trap is gesitueerd, een harde koffer gevonden. De koffer lag om de hoek onder de onderste traptreden. De koffer is nadien aan het bureau onderzocht en van het slot gehaald. De inhoud van de koffer bedroeg 140.940,007. Verdachte heeft verklaard dat het aangetroffen geld zijn eigendom is8.
A.
verbergen en verhullen van het geldbedrag
De rechtbank is van oordeel dat, nu uit het voorhanden zijnde dossier niet méér kan worden afgeleid dan dat de koffer onder de traptreden op de onderste woonlaag in de technische ruimte van de woonboot is aangetroffen, niet bewezen kan worden dat verdachte de herkomst van het geldbedrag heeft verborgen of heeft verhuld wat de werkelijke aard, herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of verplaatsing van het geldbedrag was. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het enkel op een ongebruikelijke plaats in een woning aantreffen van een geldbedrag niet kan leiden tot de conclusie dat bewezen kan worden verklaard dat de vindplaats van dat geld is verborgen (vgl. bijvoorbeeld Hoge Raad 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:462). Daar is meer voor nodig, zoals aan de orde was in de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:212. In die zaak ging het om een geldbedrag dat verborgen was in een holle ruimte onder de trap die enkel bereikbaar was met een luikje onder de vloerbedekking. Van dergelijke bijkomende omstandigheden is in deze zaak niet gebleken, zodat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van hetgeen aan hem bij feit twee onder A ten laste is gelegd.
voorhanden hebben van geld afkomstig van enig misdrijf
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf (als bedoeld in artikel 420bis en volgende van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)), als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zon verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechtbank zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zon verklaring uitblijft, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar overwegingen over het bewijs. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
Tegen de achtergrond van dit toetsingskader wordt het volgende overwogen.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt voorop dat het uiterst ongebruikelijk en ook riskant is om een bedrag van 140.940,00 in contanten thuis in een koffer in de technische ruimte te bewaren.
Het dossier bevat daarnaast diverse aanwijzingen dat verdachte zich bezig heeft gehouden met de handel in hennep. Zo zijn er achter een dubbele wand in de schuur van verdachte twee potten met vier grote zakken met in totaal 4490,07 gram hennep en een pot met in totaal 872,22 gram hasjiesj aangetroffen9. In een aanhangwagen op het terrein van verdachte lagen meerdere warmtelampen zoals deze gebruikt worden bij het aanleggen van hennepkwekerijen10. In een kluis in de schuur lag een zak met henneptoppen. Verder is er een sealapparaat met bijbehorende plastic zakken gevonden. In de kluis stond ook een grote weegschaal. Op de kluis stond een koffer met daarin apparatuur om het THC gehalte te kunnen meten. In een keuken in de schuur is een geldtelmachine aangetroffen11.
Daarnaast liggen er meerdere verklaringen waaruit betrokkenheid bij hennephandel volgt. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat er met regelmaat mensen in de schuur van verdachte kwamen. Hier werd hennep gewogen, verpakt en geseald. Er werd hennep verkocht vanuit de schuur12. Getuige [getuige 1] , eigenaar van drie coffeeshops, heeft verklaard dat verdachte hem in 2017, maar ook in de jaren daarvoor en -na hennep heeft geleverd13. Verder heeft getuige [getuige 4] verklaard dat verdachte in de wiethandel zat14.
Verder is door de politie een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgesteld aan de hand van een kasopstelling15. De conclusie van deze berekening is dat er in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 november 2021 sprake is van werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen voor een
bedrag van 613.782,00
Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de verdenking ter zake van witwassen.
Concrete en verifieerbare verklaring van verdachte?
Nu de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte geld heeft ontvangen uit de verkoop van juwelen. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de kasopstelling berust op een aantal onjuiste aannames en veronderstellingen en dat hierdoor de uitkomst van de kasopstelling niet juist is. Verdachte heeft bovendien aangegeven dat hij geld heeft verdiend met contante handel.
Verkoop sieraden en goud
Door de verdachte is aangevoerd dat hij voor een bedrag van 99.794,00 aan sieraden heeft verkocht aan juwelier Fleurons & Prins en daarvoor contante bedragen heeft ontvangen. De juwelen zou hij van zijn moeder hebben ontvangen. Bij brief van 20 juli 2025 heeft de raadsman van verdachte aangegeven dat verdachte in de periode van 7 december 2017 tot 17 november 2020 sieraden heeft verkocht voor een totaal bedrag van 99.794,00. Als bijlage bij de brief zitten aankoopnotas gevoegd die afkomstig zouden zijn van juwelier Fleurons & Prins, waarbij op 15 juni 2019 voor een bedrag van 48.262,00 divers goud is aangekocht en op 21 juni 2019 voor een bedrag van 37.050,00 aan diverse gouden munten zijn aangeschaft.
De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte voor de herkomst van het geld hoogst onaannemelijk. Er is niet onderbouwd dat deze juwelen daadwerkelijk afkomstig zijn van zijn moeder en verdachte heeft in zijn eerste verhoren bij de politie hierover niets verklaard. Toen heeft verdachte aangegeven dat het aangetroffen geld afkomstig zou zijn uit de handel. Daarnaast vindt de rechtbank het uiterst onaannemelijk dat een juwelier in een periode van een week ruim 85.000,00 in contanten aan verdachte zou hebben meegegeven. Dat de bedragen contant zijn meegegeven blijkt overigens ook niet uit de door de verdediging ingebrachte stukken.
Kasopstelling
Het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen contante geld uit enig misdrijf afkomstig is, is door de officier van justitie mede gebaseerd op een kasopstelling, betrekking hebbende op de periode van 1 januari 2014 tot 5 november 2021.
Er is een eenvoudige kasopstelling gemaakt, waarbij is gekeken naar het verschil tussen de legale contante inkomsten en de contante uitgaven. Als het verschil negatief is, is sprake van contante ontvangsten van onbekende herkomst. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer contant uitgeven dan men aan contant geld beschikbaar heeft. In de kasopstelling is geconcludeerd dat in de betreffende periode sprake is van werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen voor een
bedrag van 613.782,00
Door de verdediging is, ook in het kader van de vordering tot ontneming, gewezen op een aantal posten uit de kasopstelling die ten onrechte hierin zouden zijn meegenomen, dan wel ten onrechte hier niet van zijn afgetrokken.
Bedrijfsadministratie
In het onderzoek is vastgesteld dat er facturen in de administratie van verdachte aanwezig zijn die niet in de administratie van [bedrijf 5] voorkomen. Hier is ook sprake van in de administratie van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Deze drie bedrijven worden vertegenwoordigd door [getuige 1] . De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat verdachte facturen heeft gefingeerd. Er is geen onderzoek verricht naar de boekhoudingen van [bedrijf 5] , [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte een correctie van een bedrag van 5.593,75 berekend.
Verkoop chalets
In de administratie van verdachte bevinden zich facturen met betrekking tot de verkoop van chalets aan [getuige 2] in Roemenië voor 38.000,00 en 42.000,00. De rechtbank overweegt hiertoe dat getuige [getuige 2] heeft verklaard verdachte niet te kennen en dat hij geen chalets heeft gekocht van verdachte. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van [getuige 2] . Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verkoop van chalets voor dergelijke bedragen in contant geld uiterst ongebruikelijk is. De rechtbank is van oordeel dat deze bedragen, in totaal een bedrag van 80.000,00, terecht zijn gecorrigeerd.
Dodge Ram
In de administratie is opgenomen dat verdachte een bedrag van 24.200,00 heeft ontvangen na de verkoop van de Dodge Ram, kenteken [kenteken] , aan [naam] . [naam] heeft verklaard de Dodge Ram te hebben geruild met gesloten portemonnee. Naast deze verklaring bevinden zich geen objectieve bewijzen waarmee deze verklaring dan wel de verklaring van verdachte wordt ondersteund. Gelet hierop zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met dit bedrag.
Verkoop woonboot
In de administratie van verdachte bevindt zich een factuur voor de verkoop van de woonboot van verdachte voor een bedrag van 5.000,00. Naast een verklaring van de zoon van verdachte, [zoon van verdachte] , is er niets waaruit volgt dat [zoon van verdachte] dit geldbedrag heeft ontvangen. In het voordeel van verdachte is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag ten onrechte is gecorrigeerd.
Teruggave geld justitie
In 2014 heeft de rechtbank teruggave van een geldbedrag van 12.308,60 aan verdachte gelast. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dit bedrag contant heeft ontvangen. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat justitie het geld contant heeft teruggegeven. Bij inbeslagname worden dergelijke bedragen afgestort en door de Staat via de bank teruggestort. Uit het dossier blijkt dat verdachte in 2014 geen aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. De ontvangst van voornoemd geldbedrag kan uit dit dossier niet worden opgemaakt. Voor zover verdachte dit bedrag via de bank heeft ontvangen, is dit irrelevant voor de kasopstelling omdat daarin om contante inkomsten dan wel uitgaven gaat. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van 12.308,60 derhalve niet in mindering gebracht dient te worden.
Nibud
Bij de berekening van de contante uitgaven wordt het Nibud als uitgangspunt genomen. Het Nibud is het Nederlands Instituut voor budgettering. Een vergelijkbaar huishouden als verdachte heeft volgens Nibud minimaal 23.013,00 als uitgaven. De rechtbank kan zich vinden in de berekening van de verdediging waarbij gesteld is dat verdachte een sober leven leidt. Dat is ook de indruk die de rechtbank van de verdachte heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van 8.000,00 in mindering gebracht dient te worden waarmee de rechtbank uitkomt op een bedrag van 15.013,00.
Kosten bouw schuur
In de berekening zijn als totale bouwkosten voor de schuur 90.883,00 berekend. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen kosten heeft gemaakt voor de schuur omdat deze bij de aankoop van het perceel er al stond. Verdachte heeft een kleine verbouwing laten uitvoeren waarvoor verdachte aan [bedrijf 4] een wederdienst zou leveren. Dit is door de verdediging niet nader onderbouwd. De rechtbank is desondanks van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde dossier onvoldoende kan worden vastgesteld dat en vooral ook in welke mate de schuur is verbouwd en hoe vervolgens de betaling van de factuur is verlopen. Het dossier bevat onvoldoende nauwkeurige informatie over hoe de schuur was voorafgaand aan de verbouwing en wat de situatie daarna was. Waarmee uit het dossier niet blijkt dat de stelling van verdachte niet juist kan zijn. In het voordeel van verdachte is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag in mindering gebracht moet worden.
Onderhoudskosten
Er zijn kosten voor onderhoud aan de tuin en voor inventaris rondom de woonboot berekend, zoals het hekwerk en tuinmeubelen. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen kosten heeft gehad aan de tuin. Het hekwerk stond er al en de tuin is grotendeels bestraat hetgeen geen onderhoud vereist. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van 1.556,00 in mindering gebracht dient te worden.
Bouwkosten woonboot
Op het perceel van verdachte is een nieuwe woonboot gebouwd. De kosten hiervoor zijn in het rapport berekend op 454.335,00. In het voordeel van verdachte zijn hier kosten zoals kosten voor uitvoerder, werkvoorbereider, keten, toiletten etc. in mindering gebracht. Ook zijn de openstaande posten factuur bij [bedrijf 6] en [bedrijf 7] in mindering gebracht. In totaal komen de bouwkosten uit op 342.903,00. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen en is daarom van oordeel dat dit bedrag terecht is opgenomen.
Factuur [bedrijf 4]
In het overzicht van facturen bevindt zich een factuur van [bedrijf 4] . De verdediging heeft aangevoerd dat dit bedrag, te weten 13.542,50, niet is voldaan, maar dat verdachte de afspraak had hem een wederdienst te leveren. In de administratie van [bedrijf 4] zijn twee facturen aangetroffen van in totaal 13.542,50. Eigenaar [eigenaar bedrijf 4] heeft tegenover verbalisant verklaard dat deze facturen contant zijn betaald. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen en is daarom van oordeel dat dit bedrag terecht is opgenomen.
Inventaris
In de berekening is een bedrag van 17.446,00 meegenomen voor inventaris. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte na het overlijden van zijn moeder haar inventaris heeft overgenomen en aldus geen kosten heeft gemaakt. In het voordeel van verdachte is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag in mindering gebracht moet worden.
Conclusie van de rechtbank met betrekking tot de kasopstelling
De rechtbank is van oordeel dat in totaal een bedrag van 152.678,75 ten onrechte is meegenomen in de kasopstelling.
5.593,75 (bedrijfsadministratie)
24.200,00 (Dodge Ram)
5.000,00 (verkoop woonboot)
8.000,00 (Nibud)
90.883,00 (kosten bouw schuur) 1.556,00 (onderhoudskosten)
17.446,00 (inventaris)
In de kasopstelling is geconcludeerd dat er in de periode van 1 januari 2014 tot 5 november 2021 sprake is van werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen voor een bedrag van 613.782,00. Ook als van dit bedrag een bedrag van 152.678,75 wordt afgetrokken, blijft sprake van een onverklaarbaar bedrag van meer dan 460.000,00. Dat dit bedrag, of een deel daarvan, zou zijn verdiend met het voeren van contante handel vindt de rechtbank niet aannemelijk. Hier is niet van gebleken bij het maken van de kasopstelling en verdachte heeft dit ook in het geheel niet onderbouwd.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van het bij hem aangetroffen geldbedrag van 140.940,00.
Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het geld dat in de koffer in de woonboot van verdachte is aangetroffen middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad en hij aldus dat geld heeft witgewassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 november 2021 te Drachten, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4490,07 gram hennep en ongeveer 872,22 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 5 november 2021 te Drachten, een voorwerp, te weten een contant geldbedrag, ter waarde van in totaal 140.940 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enige misdrijven;
3.
hij op 5 november 2021 te Drachten, wapens van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
witwassen;
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de forse schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte
zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een grote hoeveelheid geld. Dergelijk handelen vormt een ernstige bedreiging voor het legale handelsverkeer en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het bezit van een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de teelt van en de handel in hennep criminaliteit en overlast met zich brengen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een boksbeugel en een ploertendoder.
Uit het reclasseringsrapport blijkt onder meer dat het leven van verdachte de afgelopen jaren is veranderd door de gevolgen van diverse gezondheidsproblemen waaronder een CVA in 2022 en een TIA in 2025.
Naast de omstandigheden de persoon van verdachte betreffende heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS).
De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor:
  • het aanwezig hebben van 2.500-5.000 gram softdrugs uit van een taakstraf van 180 uren;
  • fraude met een benadelingsbedrag van 125.000,- tot 250.000,- uit van een gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden;
  • het voorhanden hebben van een boksbeugel en een ploertendoder uit van een geldboete van 200,00.
De rechtbank zal in straf verminderende zin rekening houden met het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak, aangezien iedere verdachte het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn is in dit geval aangevangen op 5 november 2021. Dit betekent dat de redelijke termijn met bijna twee jaren is overschreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de enige passende straf is, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zou worden.
Verdachte heeft ruim 3 maanden in voorarrest doorgebracht en zich hierna, sinds 16 februari 2022, tot aan de dag van uitspraak in een schorsing van de voorlopige hechtenis bevonden. Hij heeft zich gehouden aan de voorwaarden. Hier houdt de rechtbank rekening mee. Bovendien heeft verdachte te kampen gehad met ernstige gezondheidsproblemen. Gelet hierop en gelet op het aanzienlijke tijdsverloop vindt de rechtbank het niet meer passend om aan verdachte een straf op te leggen die hernieuwde vrijheidsbeneming mee zou brengen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest passend en geboden is.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het inbeslaggenomen geld, te weten 140.940,00, verbeurd te verklaren nu het afkomstig is van witwassen.
Ook van de inbeslaggenomen koffer, plastic zakken, colli/fusten, weegschaal, dozen met plastic zakken, lamineerapparaat, geldtelmachine, vacuümmachine, stickers en assimilatielampen heeft de officier van justitie gevorderd deze verbeurd te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft afstand gedaan van de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het bewezenverklaarde witwasfeit met betrekking tot het geldbedrag van 140.940,00 is begaan. De rechtbank is van oordeel dat voornoemd geldbedrag daarom vatbaar is voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal hierna dienovereenkomstig beslissen.
Ten aanzien van het overige beslag, opgenomen op de lijst inbeslaggenomen goederen, is ter zitting afstand gedaan door verdachte. De rechtbank zal hierover dan ook geen beslissing nemen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen contante geldbedrag van 140.940,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. O.F. Brouwer en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2025.
Mr. C.A.J. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van politie eenheid
Noord Nederland met proces-verbaalnummer 2021303237, doorgenummerd 1 tot en met 975. Tenzij
hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.
2 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 september 2025.
3 Pagina 123 e.v.
4 Pagina 710 e.v.
5 Pagina 154 e.v.
6 Pagina 123
7 Paginas 125, 126.
8 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 september 2025.
9 Paginas 124 en 710 e.v.
10 Pagina 124.
11 Pagina 125.
12 Pagina 637.
13 Pagina 649.
14 Pagina 665.
15 Pagina 936 e.v.