2.7Zicht
Wij stelden vast dat het zicht voor de betreffende bestuurders door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg niet belemmerd werd.
6.
Nader onderzoek snelheid
De bedrijfsauto rijdt vanaf de tijd van registratie met een snelheid van ongeveer 120 km/h,
ongeveer 7 seconden vóór aanvang van de remming gaat de snelheid terug naar ongeveer 108 km/h, omstreeks 14:40 uur en 36 seconden gaat de snelheid in ongeveer 4,5 seconden van ongeveer 101 km/h naar 0 km/h, als gevolg van een (nood)remming.
7.
Interpretatie bevindingen
De bestuurders van de betrokken personenauto en motorfiets hadden in/op hun voertuig gereden op de Rijksweg A6, komende vanuit de richting van Joure en gaande in de richting van Lemmer. De in deze weg aanwezige Scharsterrijnbrug zou worden geopend waardoor de waarschuwingslichten in werking waren gezet. Kort nadat achter de stilstaande motorrijder nog een personenauto tot stilstand was gekomen naderde de bestuurder van de bedrijfsauto over rijstrook 1 de stilstaande voertuigen. De snelheid van het voertuig bedroeg op dat moment ± 120 km/h. Vervolgens wordt de snelheid verlaagd naar ± 108 km/h en na ongeveer 7 seconden wordt een noodremming ingezet. Het voertuig rijdt dan nog steeds op rijstrook 1 waar het vervolgens met de linker voorzijde tegen de rechter achterzijde van de personenauto botst. Kort vóór deze botsing stuurt de bestuurder de bedrijfsauto naar rechts. Na de botsing met de personenauto rijdt de bedrijfsauto deels op rijstrook 1 en deels op rijstrook 2 en botst het vervolgens met de rechter voorzijde tegen de linkerflank van de motorfiets. De motorfiets en de daarop zittende motorrijder worden door de klap van deze botsing naar rechts weggeslagen waarbij de motorfiets tegen de geleiderail botst en de motorrijder/slachtoffer op de vluchtstrook terecht komt. Uit een verkennende berekening kon op basis van de snelheid van de bedrijfsauto worden vastgesteld dat dit voertuig zich ongeveer 300 meter vóór de 1e waarschuwingslampen bevond toen deze in werking werden gezet.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 juni 2024, opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik heb van de aanrijding een multitrauma opgelopen. Meerdere fracturen in het linker onderbeen, waaronder open beenbreuk in het scheenbeen en mijn kuitbeen ligt in stukjes. Daarbij heb ik een huidtransplantatie moeten onder gaan. Verder is mijn rechterbeen de knie uit de kom geweest en was mijn kuitspier afgescheurd.
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 3 juli 2024, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1]
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 31 mei 2024
Uitwendig waargenomen letsel: open onderbeen fractuur links, instabiliteit rechter knie. Bloedverlies: ernstig.
Is meerdere malen geopereerd aan zijn onderbeen, en één keer aan de rechter knie. Geschatte duur van de genezing: 1/2 1 jaar.
Bewijsoverwegingen
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Om tot een veroordeling op grond van overtreding van artikel 6 WVW te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. In het algemeen geldt dat onder schuld als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Die schuld als delictsbestanddeel bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Het komt er daarbij op aan of de verdachte “minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mensch in het algemeen”, dus of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid (vgl. Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398). De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto met het kenteken [kenteken 1] over de A6 richting Lemmer reed. Op de A6 bevindt zich de Scharsterrijnbrug die op dat moment geopend zou worden. Voordat de brug openging werden de waarschuwingslichten in werking gezet. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte zich ongeveer 300 meter voor de eerste waarschuwingslichten bevond toen deze in werking werden gezet. Verdachte heeft verklaard dat hij de waarschuwingslichten niet heeft gezien en zich niets kan herinneren van de minuten voor het ongeval. Voorts blijkt uit het onderzoek dat verdachte met een indicatieve snelheid van 120 kilometer per uur reed. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij haast had. Over het moment vlak voor het ongeval heeft verdachte in zijn verhoor verklaard dat hij door de omvang van zijn werkschoen het gaspedaal in plaats van de rem heeft ingedrukt. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte geen steun vindt in het dossier, omdat uit onderzoek blijkt dat de snelheid van verdachte kort voor het ongeval niet is toegenomen. Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat verdachte kort voor het ongeval een (nood)remming heeft gemaakt. Verdachte is op de linker rijbaan vervolgens tegen de achterzijde van een personenauto gebotst, waarbij hij naar rechts heeft gestuurd en waarna hij de op de rechterrijbaan stilstaande motorrijder heeft aangereden. Als gevolg van het ongeval is de motorrijder ernstig gewond geraakt.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat sprake is van een momentane onoplettendheid. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte gedurende langere tijd zijn aandacht niet op de weg voor hem heeft gehad. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte op ongeveer 300 meter afstand voor de eerste waarschuwingslichten reed toen deze in werking werden gezet.
Verdachte heeft de inwerking zijnde waarschuwingslichten die op 900 meter, 600 meter en 300 meter afstand voor de brug aan beide zijden van de weg zijn geplaatst, niet gezien. Gelet op de afstand en de tijd die daarmee gemoeid was, is verdachte gedurende meer dan enkel een kort moment onoplettend geweest. Uit onderzoek naar de snelheid van het voertuig dat door verdachte werd bestuurd blijkt bovendien dat verdachte zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast om zijn voertuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Door onder deze omstandigheden zijn snelheid onvoldoende aan te passen, heeft verdachte zich niet slechts kortstondig onoplettend, maar aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld aan het ongeval heeft in de zin van artikel 6 WVW.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel kunnen de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel als algemene gezichtspunten gelden.
Het slachtoffer heeft een multitrauma en meerdere fracturen in zijn linker onderbeen en een instabiele rechterknie en een gescheurde kuitspier opgelopen. Als gevolg van het letsel heeft het slachtoffer meerdere operaties moeten ondergaan, waaronder een huidtransplantatie. De geschatte genezingsduur is gesteld op een half jaar tot één jaar. De rechtbank is van oordeel dat het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat als gevolg van de ernstige schuld van de verdachte aan het verkeersongeval bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond, wettig en overtuigend is bewezen.