ECLI:NL:RBNNE:2025:4115

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11785634 \ VV EXPL 25-80
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en geschil over bedongen arbeid in kort geding

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als ambulant jeugdhulpverlener, een loonvordering ingediend tegen zijn werkgever, [gedaagde] B.V., na langdurige arbeidsongeschiktheid door longcovid en burnout-klachten. Eiser was in dienst sinds 1 september 2019 en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Na een periode van ziekte heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser vorderde betaling van zijn salaris op basis van een contract van 26 uur per week, terwijl [gedaagde] betwistte dat er een wijziging in de arbeidsovereenkomst was overeengekomen. De kantonrechter oordeelde dat er geen overeenstemming was bereikt over de wijziging van de arbeidsovereenkomst en dat eiser niet gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op een aanpassing van zijn contract. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 11785634 \ VV EXPL 25-80
Vonnis in kort geding van 10 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.M. van der Horn,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M. Zuidema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de concept dagvaarding, binnengekomen ter griffie op 8 juli 2025;
- een e-mail aan de zijde van [eiser] met bijlage waarin de gemachtigde van [gedaagde] de aanwezigheid bij de mondelinge behandeling bevestigt;
- de producties (21 t/m 29) van [gedaagde] , binnengekomen ter griffie op 22 augustus 2025;
- een e-mail aan de zijde van [gedaagde] waarin haar gemachtigde aangeeft productie 21 in te trekken.
1.2.
Op 27 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] en zijn gemachtigde mr. R.M. van der Horn zijn verschijnen. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heer [directeur/eigenaar 1] en de [directeur/eigenaar 2] . Aan de zijde van [gedaagde] is een pleitnota overgelegd. Van het overige verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een onderneming in de jongerenzorg. De heren [directeur/eigenaar 1] en [directeur/eigenaar 2] zijn directeur/eigenaar van [gedaagde] .
2.2.
[eiser] is per 1 september 2019 bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] in dienst getreden als ambulant jeugdhulpverlener/buurtsportwerker, laatstelijk tegen een bruto uurloon van € 23,89 exclusief emolumenten. Vanaf 6 januari 2022 heeft [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
Op 29 augustus 2022 is [eiser] langdurig arbeidsongeschikt geraakt door longcovid/burnout-klachten. Op dat moment was de arbeidsomvang van [eiser] 32 uur.
2.4.
Op 19 juni 2024 heeft [eiser] een WIA-uitkering aangevraagd.
2.5.
Op 23 september 2024 heeft het UWV beslist dat de WIA-wachttijd wordt verlengd tot 2 november 2024.
2.6.
Bij einde WIA-wachttijd werkte [eiser] 28 uur per week in eigen werk.
2.7.
Op 13 december 2024 hebben [eiser] en [directeur/eigenaar 2] een gesprek over loopbaanontwikkeling van [eiser] . In het verslag dat is opgemaakt van het gesprek van 13 december 2024 staat onder meer:
''
- Vanuit [gedaagde] vanaf 2 november met terugwerkende kracht 32 uur contract naar 28 uur contract.
Wanneer 6 à 8 uur ontslag krijgt heeft hij recht op WW uitkering. Dit is iets waar [eiser] wel gevoel bij heeft. Hij denkt hier nog even over na. Dan zou per 1 februari [eiser] een contract krijgen van 24 of 26 uur. Begin januari komen we hier op terug.
Belastbaarheid in het ambulante werk
  • Door longcovid en andere verantwoordelijkheden is het ambulante werk voor [eiser] zwaar. Helemaal de 32 uur.
  • De belastbaarheid in het ambulante werk van [eiser] is simpelweg beperkt. 24 tot 26 uur zou veel beter bij hem passen.
  • Daarnaast zou het werken in een groep misschien ook veel meer soelaas bieden. Met name structuur in uren en taken is op een groep minder dan in het ambulante werk.
  • [gedaagde] is bezig met een crisisopvang (groepswerk). Wanneer dit gaat draaien in 2025 zou dit mogelijk een plek voor [eiser] kunnen zijn. Helemaal omdat je dit gezamenlijk doet met meerdere collega’s (slechte ervaring heeft [eiser] gehad bij een collega organisatie waar [eiser] alleen op de groep stond).
  • [eiser] denkt de komende weken ook hier over na. [directeur/eigenaar 2] kijkt ook rond in zijn omgeving of er misschien een leuke groepswerk functie is bij een collega organisatie.
Afspraken.
(…)
  • [directeur/eigenaar 2] en [eiser] hebben begin januari contact over 6 of 8 uur ontslag/terug in contract ivm een eventuele uitkering.
  • [eiser] denkt na over zijn rol bij [gedaagde] en een overstap naar groepswerk.
  • [directeur/eigenaar 2] informeert [eiser] over de ontwikkelingen in de crisisopvang.''
In de begeleidende e-mail staat door [directeur/eigenaar 2] geschreven:
''
In de bijlage het verslag van ons loopbaan ontwikkelingsgesprek van vorige week. Re-integratie kunnen we het niet meer noemen omdat dit inmiddels achter de rug is.''
2.8.
Op 13 januari 2025 hebben [eiser] en mevrouw [P&O-medewerker] van personeelszaken van [gedaagde] een overleg om het verlof te bespreken gelet op de aanstaande geboorte van de dochter van [eiser] en ernstige ziekte van naaste familie. In dit gespreksverslag staat onder meer:
''
- [eiser] wil graag een contract van 26 uren per week m.i.v. 1 februari 2025
- Hiervoor wordt een vaststellingsovereenkomst gemaakt. [directeur/eigenaar 2] regelt dit.(…)''
2.9.
Op 14 januari 2025 heeft [eiser] een functioneringsgesprek met onder meer [directeur/eigenaar 2] . In het verslag staat onder meer het volgende:
''
(…)
Toekomst
- 2 routes die we lopen.
- Ideaal voor [eiser] werken is groepswerk (structuur): binnen [gedaagde] of extern. 1 op 1 binnen een vaste structuur werkt ook goed voor [eiser] .
- Ambulant maximaal 26 uur: afspraken gemaakt en we vullen het in.
(…)
Afspraken
(…)
- 2 sporen. Gezien [eiser] zijn privé situatie inzetten op 26 ambulant werk. Op een lichte manier opzoek naar werk waar meer structuur inzit (intern/extern).
(…)''
2.10.
Vanaf 17 januari 2025 overkomen [eiser] in privé meerdere grote en emotionele gebeurtenissen. Zijn zus meldt hem op 4 februari 2025 ziek bij [gedaagde] .
2.11.
Bij brief van 12 februari 2025 wijst [directeur/eigenaar 2] [eiser] op de lopende WIA procedure en laat hij weten dat [gedaagde] geen loondoorbetalingsverplichting meer heeft. [eiser] wordt aangeraden zich arbeidsongeschikt te melden bij het UWV en een voorschot te vragen. Tevens wordt [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 26 februari 2025.
2.12.
Bij besluit van 18 februari 2025 heeft het UWV de WIA-aanvraag afgewezen per 2 november 2024 omdat [eiser] minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard.
2.13.
Voor de maand februari heeft [eiser] loon ontvangen van [gedaagde] voor 32 uur. Dit geldt eveneens voor de maanden december 2024 en januari 2025.
2.14.
Op 26 februari 2025 vindt het gesprek plaats tussen [directeur/eigenaar 2] , [P&O-medewerker] , [eiser] en zijn moeder. In het verslag staat onder meer opgenomen:
''
(…)
Het gesprek is geïnitieerd door [gedaagde] omdat [eiser] opnieuw volledig ziek is gemeld. Er zijn meerdere momenten geweest, na de geboorde van de dochter van [eiser] d.d. 21/1/2025, waarop [gedaagde] contact heeft proberen te krijgen met [eiser] in verband met het tekenen van de VSO en het nieuwe contract, maar deze reageerde niet. Zijn zus heeft hem op 5 februari 2025 ziek gemeld omdat partner en baby van [eiser] in het ziekenhuis lagen en [eiser] niet in staat is tot werken.
(…)
[directeur/eigenaar 2] vraagt opnieuw aan [eiser] : Is ambulante karakter van je werk wel geschikt? Dit is al eerder besproken, waarop [eiser] heeft aangegeven dit wel te willen, maar waar het nu ook weer niet geheel goed gaat in de uitvoering en nu ook opnieuw volledige uitval. (…)
Afspraken:
Wat wil [eiser] in de toekomst bij [gedaagde] . [eiser] moet hierover nadenken.(…)
Mogelijkheden contract 1-2-2025 doorlaten gaan
Loon december/januari uitzoeken. Het lijkt of niet juist is verloond.
(…)''
2.15.
Op 26 maart 2025 stuurt [directeur/eigenaar 2] een brief aan [eiser] waarin wordt vermeld dat [gedaagde] het standpunt van haar verzekeraar volgt dat er geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting is. Wel wil [gedaagde] nog contact op nemen met het UWV in verband met een mogelijke uitkering.
2.16.
[eiser] heeft op 28 maart 2025 pro forma bezwaar gemaakt tegen het WIA-afwijzingsbesluit van 18 februari 2025.
2.17.
Bij brief van 17 april 2025 heeft [gedaagde] het UWV geïnformeerd over haar zienswijze op de situatie met [eiser] en verzocht de heer [eiser] te herbeoordelen.
2.18.
Op 23 april 2025 heeft [eiser] bij het UWV het formulier
wijziging in de gezondheidgestuurd.
2.19.
Bij besluit van 1 mei 2025 heeft het UWV in reactie daarop een WIA-uitkering per 4 februari 2025 af te wijzen met als reden dat er nu sprake is van andere gezondheidsklachten dan waarvoor [eiser] op 2 november 2024 de wachttijd van 104 weken heeft volgemaakt. Zowel [gedaagde] als [eiser] hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.20.
Bij brief van 15 mei 2025 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] verzocht de salarisbetaling te hervatten voor de overeengekomen arbeidsomvang van 26 uur per week. Bij brief van 26 mei 2025 heeft [gedaagde] dit geweigerd.
2.21.
Op 2 juni 2025 heeft [eiser] een afspraak gehad met Arboarts [arbo-arts] nadat [eiser] bij [gedaagde] had aangegeven dat hij wel weer enkele werkzaamheden zou kunnen uitvoeren. De Arboarts heeft geadviseerd de week daarna te starten met de re-integratie voor twee keer vier uren per week.
2.22.
Partijen hebben tussen 28 mei 2025 en 3 juli 2025 gecorrespondeerd over de ingenomen standpunten met betrekking tot het doorbetalen van loon en betaling van de gewerkte acht uren. Dit heeft niet geleid tot een oplossing.
2.23.
Op 27 juni 2025 heeft [eiser] zich opnieuw volledig ziek gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen tot (na)betaling van het over 4 februari 2025 verschuldigde salaris en emolumenten van [eiser] conform de CAO Sociaal Werk, Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening op basis van een arbeidsovereenkomst van 26 uren per week, met aftrek van het in februari 2025 onverplicht te veel betaalde salaris, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtmatige wijze is geëindigd;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging over het verschuldigde achterstallige salaris vanaf maart 2025;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
De aard van de vordering, namelijk een loonvordering, brengt in de regel mee dat de vordering spoedeisend is. Het spoedeisend belang is bovendien niet door [gedaagde] weersproken.
Het juridisch kader
4.3.
De wet verplicht werkgevers om een deel van het loon van de werknemer door te betalen als hij niet kan werken vanwege ziekte. Die loondoorbetalingsverplichting bestaat
gedurende een aaneengesloten periode van 104 weken. De verdere regels over en uitzonderingen van de loondoorbetalingsverplichting staan in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.4.
In artikel 7:658a lid 4 BW staat het volgende weergegeven:
''
Onder passende arbeid als bedoeld in lid 1 en 2 wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.''
4.5.
Dit wettelijk stelsel houdt, kort gezegd, in dat de werkgever in geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van de werknemer enerzijds gehouden is gedurende 104 weken het naar tijdruimte vastgestelde loon binnen de grenzen zoals bepaald in art. 7:629 lid 1 BW te betalen, en anderzijds gedurende die periode de re-integratie van zijn werknemer binnen het eigen bedrijf, dan wel in het bedrijf van een andere werkgever, te bevorderen (art. 7:658a BW). Dit stelsel brengt mee dat, indien de werknemer als gevolg van de re-integratie andere (passende) werkzaamheden is gaan verrichten, zonder dat de passende arbeid de bedongen arbeid is geworden, en hij na afloop van de periode van 104 weken opnieuw door ziekte uitvalt, de werkgever niet gehouden is (wederom) diens loon door te betalen. [1]
4.6.
Als de werknemer na zo’n eerdere periode van 104 weken ánder werk bij dezelfde werkgever gaat doen dan waarvoor hij oorspronkelijk arbeidsongeschikt is geraakt, kan het zijn dat bij een latere uitval tóch recht op loondoorbetaling tijdens ziekte bestaat. Daarvoor is vereist dat het andere werk de ‘nieuw bedongen arbeid’ is geworden, oftewel: dat partijen met elkaar zijn overeenkomen dat de arbeidsovereenkomst is aangepast. Een tweede mogelijkheid is dat de werknemer erop mocht vertrouwen dat het werk dat hij verricht, dat past bij zijn beperkingen (passende arbeid), de bedongen arbeid is geworden.
4.7.
Op 2 november 2024 is de loondoorbetalingsverplichting van [gedaagde] in beginsel geëindigd. Dit betekent dat [eiser] gelet op de ziekmelding van 4 februari 2025 geen recht meer heeft op loondoorbetaling tijdens ziekte, tenzij [eiser] in dit kort geding aannemelijk maakt dat partijen zijn overeengekomen dat de passende arbeid de nieuw bedongen arbeid is geworden of dat hij daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen.
Geen nieuw bedongen arbeid overeengekomen
4.8.
In de dagvaarding en tijdens de zitting heeft [eiser] primair gesteld dat partijen in december 2024 zijn overeengekomen dat de passende arbeid de nieuw bedongen arbeid is geworden. Aan het einde van de WIA-wachttijd (november 2024) was [eiser] werkzaam in zijn eigen functie, maar niet voor de overeengekomen arbeidsduur. [eiser] werkte 28 uur in plaats van 32 uur. Volgens [eiser] kwamen partijen in december 2024 tot de conclusie dat 26-28 uur werken in zijn eigen functie het maximaal haalbare was. Op dat moment gaan partijen kennelijk uit van een medische eindsituatie. Dat partijen hiervan uitgaan blijkt volgens hem ook uit de e-mail van 24 december 2024 waarin [directeur/eigenaar 2] aangeeft dat de re-integratie inmiddels achter de rug is. Daarbij noemt [eiser] het verder opvallend dat het contract met terugwerkende kracht is aangepast van 32 uur naar 28 uur per week, althans dat staat in het gespreksverslag van 13 december 2024. Vervolgens is in datzelfde gesprek gesproken over een contractaanpassing naar 26 uur per 1 februari 2025, waarvoor [eiser] bedenktijd heeft gekregen. In januari 2025 is dit vervolgens gedaan, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft betwist dat partijen zijn overeengekomen dat de passende arbeid de bedongen arbeid is geworden. Er was geen sprake van een medische eindtoestand. Er zijn in december 2024, januari 2025 en februari 2025 gesprekken gevoerd in het kader van re-integratie om te kijken of een andere invulling van de te verrichten arbeid dan wel een wijziging in de arbeidsomvang [eiser] zou helpen. De gesprekken waren verkennend, er zijn geen documenten getekend en [eiser] heeft vanaf november 2024 tot en met februari 2025 loon gekregen behorend bij zijn bedongen arbeid van 32 uur per week. Dit onderschrijft dat de arbeid niet is aangepast, aldus [gedaagde] .
4.9.
Gelet op de gemotiveerde betwisting aan de zijde van [gedaagde] is niet aannemelijk geworden dat partijen voor de ziekmelding van 4 februari 2025 uitdrukkelijk overeenstemming hebben bereikt over dat de passende arbeid de bedongen arbeid is geworden. Allereerst is voor de kantonrechter niet vast komen te staan dat partijen het erover eens waren dat 26-28 uren het maximaal haalbare was voor [eiser] in zijn eigen werk en dat partijen gesprekken zijn aangegaan tegen de achtergrond van de medische eindsituatie van [eiser] . Gelet op de betwisting van [gedaagde] had het op de weg gelegen van [eiser] om toe te lichten waaruit dit blijkt. De e-mail van 24 december 2024 waarin staat dat de re-integratie volgens [gedaagde] inmiddels achter de rug is, is daarvoor onvoldoende. De formulering van de e-mail laat bovendien ruimte voor een andere uitleg zoals [gedaagde] heeft betoogd, dat hiermee werd gedoeld op de re-integratie in het kader van de eerste twee ziektejaren. In het gespreksverslag van 13 december 2024 staat verder ook niets opgenomen over een definitieve eindsituatie. Voor zover [eiser] bedoelt dat dit blijkt uit de zinssnede dat het contract wordt aangepast naar 28 uur met terugwerkende kracht, gaat deze stelling evenmin op. Door [gedaagde] is betwist dat hier uitvoering aan is gegeven. Zo is er geen aangepast contract opgesteld en blijkt uit de salarisbetalingen over de periode van november 2024 tot en met februari 2025 dat [eiser] is betaald voor 32 uur per week. Dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van een medische eindsituatie past in het verweer van [gedaagde] dat in het gesprek van 13 december 2024 er opties zijn besproken met [eiser] in het kader van de re-integratie. Aan de orde zijn gekomen een arbeidsomvang van 26 uur maar ook is gesproken over de inhoud van de te verrichten werkzaamheden door [eiser] zowel intern als extern. Uit de gespreksverslagen van 14 januari 2025 en 26 februari 2025 volgt dat de opties over de arbeidsomvang en de werkzaamheden wederom aan bod zijn gekomen. Een andere indicatie dat partijen in gesprek waren over de invulling van het dienstverband van [eiser] volgt uit de formuleringen van de gespreksverslagen van 14 januari 2025 en 26 februari 2025. Daarin wordt gesproken over 'twee routes die we gaan lopen', '2 sporen' en een '2 sporentraject'. Ook de stelling dat er een (tweede) aanpassing is geweest van het contract in januari 2025 is tegen die achtergrond niet aannemelijk geworden. Door [eiser] zijn verder geen verklaringen dan wel gedragingen aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat partijen voor 4 februari 2025 zijn overeengekomen dat de passende arbeid de nieuw bedongen arbeid is geworden. Deze aangevoerde grondslag voor de vordering zal daarom niet slagen.
Geen gerechtvaardigd vertrouwen
4.10.
Subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat hij gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de passende arbeid de nieuw bedongen arbeid is geworden vanaf december 2024 dan wel vanaf 13 januari 2025. [eiser] stelt dat uit het feit dat [gedaagde] contact heeft gezocht met [eiser] over het nieuwe contract en de vaststellingsovereenkomst [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de passende arbeid de bedongen arbeid was geworden. [gedaagde] heeft dit betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat van een aanpassing geen sprake was en partijen zich hier ook niet naar hebben gedragen. Zo heeft [eiser] in de periode vanaf november 2024 tot en met 4 februari 2025 geen 26 uren per week gewerkt en is hij in die maanden uitbetaald voor de bedongen arbeid van 32 uren per week.
4.11.
In rechtsoverweging 4.6 is uiteengezet dat de passende arbeid de nieuw bedongen arbeid kan worden als de werknemer daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Daarvan zal sprake kunnen zijn als de werknemer gedurende een niet te korte periode arbeid heeft verricht waarvan de aard en de omvang tussen partijen niet ter discussie staat. [2]
4.12.
Los van de vraag of het enkel teruggaan in uren nieuw bedongen arbeid betekent is de kantonrechter van oordeel dat een periode van december 2024 tot de datum ziekmelding van 4 februari 2025 te kort is om hier aan gerechtvaardigd vertrouwen aan te ontlenen dat er sprake zou zijn van nieuw bedongen arbeid. Bovendien staat tussen partijen vast dat [eiser] in deze periode nooit uitvoering heeft gegeven aan een werkweek van 26 uur. Wellicht ten overvloede overweegt de kantonrechter dat de enkele stelling dat er een vaststellingsovereenkomst en een nieuw contract zouden zijn opgemaakt, hetgeen door [gedaagde] is betwist, onvoldoende is om te concluderen dat partijen zich naar een aanpassing van het contract hebben gedragen en dat [eiser] daar een gerechtvaardigd vertrouwen aan mocht ontlenen. Gelet hierop komt de kantonrechter tot het oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] vanaf december 2024, en dan wel vanaf 13 januari 2025, gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de passende arbeid de bedongen arbeid is geworden.
4.13.
Ook een belangenafweging leidt, ondanks een gebrek aan aannemelijkheid van de vordering, niet tot het oordeel dat [gedaagde] in dit kort geding veroordeeld moet worden tot betaling van loon aan [eiser] . [eiser] heeft daarvoor onvoldoende gesteld.
4.14.
Hetgeen [eiser] overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie
4.15.
Gelet op al het voorgaande zal de loonvordering van [eiser] in kort geding worden afgewezen. Voor toewijzing van de overige vorderingen is daarmee evenmin plaats, waardoor ook deze worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Boerlage-van den Bosch en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
cp: 52953

Voetnoten

1.HR 30 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8134 (
2.HR 30 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8134 (