6.3.Op 2 juli 2025 heeft eiseres, samengevat, de volgende beroepsgronden aangevoerd over de volgende algemene beginselen van behoorlijk bestuur:
Vertrouwensbeginsel: gezien verschillende stukken heeft het Waddenfonds expliciet toestemming gegeven voor de uitgaven. Uit de accountantsverklaringen blijkt dat de subsidiegelden correct zijn besteed. Het voorstel om een eindafrekening op te stellen, werd door eiseres opgevat als tussenstap in aanloop naar herfinanciering.
Zorgvuldigheidsbeginsel:het Waddenfonds heeft dit beginsel geschonden door het project eenzijdig te beëindigen. Eiseres is geen gelegenheid geboden voorafgaand een zienswijze op het nadelige besluit te geven. De coördinatie met de provincie Fryslân is gebrekkig. Het Waddenfonds heeft zich laten leiden door de machtigere fossiele belangen.
Gelijkheidsbeginsel: er is sprake van discriminatoire behandeling van een innovatieve technologieontwikkelaar ten opzichte van gevestigde fossiele partijen. Andere energieprojecten ontvingen zonder problemen subsidie, terwijl de subsidie van eiseres zonder inhoudelijke motivering werd beëindigd.
Schijn van partijdigheid / vooringenomenheid:ten onrechte heeft het Waddenfonds de eis van de gemeente Ameland van overdracht van het intellectuele eigendom overgenomen.
Détournement de pouvoir:het subsidiebesluit werd in feite gebruikt als middel om een onafhankelijke technologiehouder uit te schakelen en was daarmee niet gericht op de doelmatige besteding van publieke middelen.
Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat het Waddenfonds zich als bestuursorgaan niet formeel-juridisch dient op te stellen in de situatie dat het feitelijk invloed heeft.
Vaststelling van de subsidie
7. In het bestreden besluit stelt het Waddenfonds de subsidie te hebben vastgesteld op het totaal van de kosten van de activiteiten die ten behoeve van het project verricht en betaald zijn, voor zover voor die kosten subsidie is verleend en met hantering van een subsidiepercentage van 61,43%. De rechtbank zal eerst de gronden bespreken die zich tegen de procedure tot de vaststelling en de vaststelling zelf richten. Daarbij zal zij ook betrekken wat eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht.
7.1.1.Artikel 4:44 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat de subsidieontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indient.
7.1.2.Eiseres heeft, op aandringen van het Waddenfonds (3.10.), vóór het einde van de looptijd van de subsidie op 1 maart 2023 (3.8.), de aanvraag tot vaststelling ingediend. Het Waddenfonds voert in het verweerschrift aan dat al eerder was gebleken dat het project niet van de grond was gekomen en dat er geen aanwijzing was dat dit alsnog zou gebeuren.
7.1.3.De vraag ligt daarmee voor of zich de situatie voordeed dat het verzoek om vaststelling is gedaan ná afloop van de gesubsidieerde activiteiten. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het mogelijk is om het project af te ronden, mits daarvoor voldoende financiële voorzieningen zoals subsidie beschikbaar zijn. Zij heeft echter niet, met concrete onderbouwing, aangevoerd dat het project feitelijk nog wel in uitvoering was op het moment dat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie werd ingediend. De rechtbank oordeelt daarom dat zich toentertijd wel de situatie voordeed dat de activiteiten afgelopen waren. De procedure die heeft geleid tot de vaststelling, is daarmee niet strijdig met artikel 4:44 van de Awb.
7.2.1.Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij ten onrechte niet voorafgaand aan het primaire besluit is gehoord.
7.2.2.In het primaire besluit heeft het Waddenfonds de subsidie vastgesteld op een lager bedrag dan in de aanvraag was berekend. Dit heeft geleid tot een aanzienlijk hogere terugvordering (3.11. en 3.12.). Uit het dossier blijkt (bijlage 2 bij B33) dat een subsidieadviseur van het Waddenfonds op 29 september 2022 per e-mailbericht aan eiseres heeft gevraagd of een aantal kosten al is doorbelast en betaald, met het verzoek dit aan te tonen middels facturen en bankafschriften. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Waddenfonds hiermee voldaan aan de vereisten van artikel 4:7 van de Awb.
7.3.1.Ter zitting is aan de orde gekomen dat het Waddenfonds de aanvraag in de eerste plaats heeft gecorrigeerd met een bedrag van in totaal € 101.361. Het betreft kosten van het project ondergebracht in wat wordt aangeduid als werkpakket 6. Op verzoek van de commissie heeft het Waddenfonds in de bezwaarprocedure de toelichting gegeven (bijlage 1 bij B33) dat hiervan bij de aanvraag geen facturen en betaalbewijzen waren aangeleverd. Na het verzoek om toezending (zie hierboven) heeft eiseres wel facturen, maar geen betaalbewijzen aangeleverd. Het Waddenfonds heeft deze kosten vervolgens in het primaire besluit als niet-subsidiabel aangemerkt omdat niet kon worden vastgesteld dat deze uitgaven werkelijk waren gemaakt en betaald.
7.3.2.Eiseres heeft noch in de bezwaarprocedure noch in de beroepsprocedure alsnog bewijzen betreffende (tijdige) betaling van deze kosten overgelegd. Ter zitting heeft haar gemachtigde volstaan met de opmerking dat twee bonnen te laat waren ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Waddenfonds onder deze omstandigheden terecht gesteld dat niet is gebleken dat de kosten met een totaal van € 101.361 daadwerkelijk zijn betaald. De correctie is daarom terecht.
7.4.1.Ter zitting is verder aan de orde gekomen dat het Waddenfonds de aanvraag in de tweede plaats heeft gecorrigeerd wat betreft de afschrijvingskosten van de installatie. Het Waddenfonds heeft in bezwaar toegelicht (eveneens in bijlage 1 bij B33) dat in het verleningsbesluit van 2 juli 2021 (3.8.) € 137.506 als subsidiabel is aangemerkt, met toelichting dat een hogere overheidsbijdrage niet mogelijk is wegens staatssteunregels. Dit is ook vermeld in het advies van de commissie, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit.
7.4.2.De rechtbank overweegt dat genoemd besluit van 2 juli 2021 in rechte vaststaat. Eiseres heeft geen argumenten naar voren gebracht waarom de afschrijvingskosten toch voor een hoger gedeelte als subsidiabel kunnen worden aangemerkt. Ook deze correctie is terecht.