ECLI:NL:RBNNE:2025:398

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
18-163924-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag door geweld tegen oudere vrouw

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1988, heeft op 15 mei 2024 een 76-jarige vrouw, bij wie hij tuinwerkzaamheden verrichtte, met kracht en fors geweld aangevallen. De vrouw had de verdachte uitgenodigd voor een gesprek, maar werd onverwacht geconfronteerd met een geweldsuitbarsting. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder aangezichtsbreuken, een hersenkneuzing, een hersenbloeding en epilepsie. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging over opzet op de dood en vrijwillige terugtred, en oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 2 jaar op, evenals een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van in totaal 45.898,85 euro, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die door het letsel in veel opzichten afhankelijk is geworden van anderen.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen parketnummer 18.163924.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L. Noordanus, advocaat te Lelystad.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te [adres] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven,
krachtig en/of fors geweld in/op het gezicht/hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend door haar te duwen, slaan en/of schoppen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. subsidiair hij op of omstreeks 15 mei 2024 te [adres] ,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten meerdere aangezichtsbreuken en/of een hersenkneuzing en/of een hersenbloeding en/of epilepsie,
heeft toegebracht door haar te duwen, slaan en/of schoppen in het gezicht/tegen het hoofd en/of tegen het (boven)lichaam.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. G118114343321
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte zowel van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag als van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar niet ontkent dat hij de hem ten laste gelegde geweldshandelingen heeft begaan, maar dat niet bewezen kan worden dat verdachte het opzet had op levensberoving dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft zij gewezen op de psychische gesteldheid van verdachte en heeft zij bepleit dat er onvoldoende gegevens zijn over de kracht, frequentie en precieze impact van het door verdachte gepleegde geweld tegen het slachtoffer en over eventuele andere factoren die op het letsel van invloed zijn geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 januari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 15 mei 2024 bij mevrouw [slachtoffer] in [adres] . Ik noem haar [slachtoffer] . Ik heb haar toen aangevallen, waarbij ik haar geslagen heb. Ik zal haar met de vuist geslagen hebben; als je iemand aanvalt, doe je dat niet met de vlakke hand. Ik ben op dat moment flink tekeer gegaan. Toen zij uit balans raakte en op de grond kwam te liggen, heb ik haar twee keer geschopt. Een keer tegen haar hoofd en een keer tegen haar been. Dit waren typische schoppen zoals je tegen een bal schopt. Ik heb haar liggend op haar rug in haar woning achtergelaten.
Door de manier waarop ik tekeer ben gegaan, kon ik alleen van het ergste uitgaan, namelijk dat zij dood was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 augustus 2024, als aanvullend proces-verbaal opgenomen in het dossier van Politie Noord- Nederland met nummer 2024127807 d.d. 28 juli 2024, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik was op 15 mei 2024 bij [slachtoffer] in [adres] . Ik heb haar geduwd, geslagen en daarna geschopt. Op de vraag wat [slachtoffer] deed toen het gebeurde, antwoord ik dat er niet veel verdediging aan was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2024, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
[verdachte] kwam op 15 mei 2024 naar mijn woning in [adres] . Op enig moment werd ik aangevallen door [verdachte] . Hij sloeg me. Vanaf dat moment weet ik niets meer van wat er is gebeurd. Het volgende dat ik me kan herinneren is dat ik wakker werd op de vloer van mijn slaapkamer op de begane grond.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 mei 2024, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[naam] :
Mijn neef [verdachte] heeft mij vandaag gebeld. Hij zei dat hij iets ergs had gedaan. Toen kreeg ik eruit dat hij iemand iets had aangedaan. Hij zei: “Het beeld in mijn hoofd zegt dat ze er niet meer is. Mijn schoen zegt fysieke bevestiging.” Hij had het steeds over zijn schoen en dat
daar bloed op zat. Hij gaf het adres van die vrouw: [adres] (de rechtbank begrijpt: [adres] ). [slachtoffer] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2024, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 15 mei 2024 kregen wij verbalisanten het verzoek om te gaan naar de [adres] . Aldaar zou een vrouw ernstig verwond zijn dan wel vermoord zijn in haar woning. Ik zag dat in de centrale hal bij de voordeur en bij de trap een plas bloed lag. Ik zag tevens bij de kapstok bebloede kledingstukken liggen. Ik zag dat er in de centrale hal een bloedspoor liep in de richting van de slaapkamer. Ik zag dat er in de keuken een plas bloed lag. Ik zag dat het slachtoffer in de slaapkamer lag. Ik zag een wat oudere vrouw naast bed zitten. Ik zag dat het bed ook bebloed was. Ik zag dat de vrouw haar hoofd bebloed was. Ik zag dat haar gezicht opgezwollen was. Ik zag dat ze aan de rechterzijde van het gezicht, ter hoogte van haar jukbeen, een snee had van ongeveer vier cm in lengte. Ik zag dat de vrouw over haar boven lichaam nog een aantal blauwe plekken had. Ik zag dat de vrouw haar handen onder het bloed zaten. Ik hoorde haar erg versuft zeggen dat zij niet wist waarom wij hier waren en dat zij zich niks kon herinneren van vandaag. Ik vroeg de vrouw of zij [slachtoffer] was, geboren op [geboortedatum] 1947 te Utrecht. Ik hoorde haar zeggen dat zij dit
was.
6. Een forensisch geneeskundige letselbeschrijving, op 6 juni 2024 opgemaakt en ondertekend door T. Naujocks, forensisch arts, opgenomen op pagina 179 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als haar verklaring:
Op 16 mei 2024 heb ik lichamelijk onderzoek naar de letsels van [slachtoffer] verricht. Verspreid over het lichaam zijn huidverkleuringen zichtbaar, passend bij onderhuidse bloeduitstortingen, soms in combinatie met schaaf- en krasverwondingen. In de
lichaamsregio hoofd/halszijn deze zichtbaar op het voorhoofd, rond beide ogen, waarbij deze links doorloopt tot halverwege de wang, op de rechterwang, vanaf de
onderzijde van de neus rechts langs de rechtermondhoek tot aan de rand van de onderkaak rechts, aan de buiten-/bovenzijde van de wenkbrauw rechts en aan de achterzijde van het linkeroor.
In de bovenzijde van de binnenste ooghoek bevindt zich een niet nader te beoordelen gehecht huidletsel, passend bij een diepere huidbeschadiging. Over de neusrug lijkt eveneens een niet nader te duiden huidbeschadiging aanwezig.
In de
lichaamsregio borst, buik en rugzijn deze huidverkleuringen, passend bij onderhuidse bloeduitstortingen, zichtbaar boven het rechter sleutelbeen, aan de halszijde, boven het linker sleutelbeen, onder het sleutelbeen rechts, aan de voorzijde van de linkerschouder en aan de achterzijde van de rechterschouder en op de linker bil.
In de
lichaamsregio armenzijn deze huidverkleuringen, passend bij onderhuidse bloeduitstortingen, zichtbaar bij de linkerarm aan de boven-/buitenzijde van de bovenarm, aan de achter- en buitenzijde elleboog, aan de pols en huidbeschadigingen (passend bij krasverwondingen) aan de binnenzijde van de bovenarm.
Bij de rechterarm zijn aan elleboog en pols vergelijkbare huidverkleuringen zichtbaar als aan de linkerarm. Rechts is tevens sprake van een zwelling van de gehele handrug tot en met de duimmuis met daarbij een groene en deels rode huidverkleuring.
In de
lichaamsregio benenzijn deze huidverkleuringen, passend bij onderhuidse bloeduitstortingen, zichtbaar bij het linkerbeen aan de buitenzijde bovenbeen/heupregio: een zeer grote huidverkleuring van bijna 15 bij 15 centimeter, aan de binnenzijde van het bovenbeen, aan de buitenkant en buiten-/onderkant van de knie, meerdere in de knieholte en
aan de binnenzijde van de grote teen links. De linker voetrug en de buitenenkel vertonen een zwelling en huidverkleuring zoals beschreven bij de rechter handrug. Bij het rechterbeen zijn rondom de rechterknie enkele kleinere huidverkleuringen, passend bij onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar.
De behandelend artsen van het UMCG hebben op 15 mei 2024 de volgende in- en uitwendige letsels bij betrokkene geconstateerd:
Een bloeding onder het harde hersenvlies links.
Enkele kneuzingen in de hersenen.
Aangezichtsbreuken beiderzijds, type Lefort 3.
Een gebroken neus.
Mogelijke breuken 8e en 9e rib rechtsachter.
Een wond aan de ooghoek aan de neuskant rechts.
Bloeduitstortingen verspreid over het lichaam (o.a. borstkas rechts, elleboog links, achterzijde bovenbeen links en voet links, voet rechts).
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de vraag of bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft een 76-jarige vrouw aangevallen en heeft haar daarbij geduwd, geslagen en geschopt. Toen hij haar sloeg is hij naar eigen zeggen flink tekeergegaan. Ook op het moment dat zij al weerloos op de grond lag, heeft hij -volgens zijn eigen verklaring ter zitting - haar nog een tweetal typische schoppen, zoals je tegen een bal schopt gegeven. Hij is vervolgens uit de woning vertrokken en heeft haar liggend op haar rug, gewond in haar woning achtergelaten.
Door de manier waarop hij tekeer was gegaan ging verdachte er zelf vanuit dat zij niet meer in leven zou zijn.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de geweldshandelingen van verdachte fors letsel in en aan het gezicht en het hoofd opgelopen, te weten een bloeding onder het harde hersenvlies links, enkele kneuzingen in de hersenen, aangezichtsbreuken beiderzijds, een gebroken neus en een wond aan de ooghoek aan de neuskant. Daarnaast zijn er bij het slachtoffer vele bloeduitstortingen verspreid over het lichaam geconstateerd.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte fors en krachtig geweld op onder meer het hoofd van het slachtoffer heeft uitgeoefend. Dat het door verdachte toegepaste geweld aanzienlijk was, volgt niet alleen uit de verklaring van verdachte, maar vindt ook bevestiging in de aard en zwaarte van de vele verwondingen die het slachtoffer hierdoor heeft opgelopen. Dat dit letsel is ontstaan door andere factoren die losstaan van het door verdachte gepleegde geweld, is niet aannemelijk geworden.
Als algemene ervaringsregel heeft te gelden dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam betreft en de hersenen een belangrijk orgaan zijn waarmee vitale functies van het menselijk lichaam zoals de bloedsomloop en ademhaling worden aangestuurd. Er is zeker bij een slachtoffer met een gevorderde leeftijd een reële en niet onwaarschijnlijke kans, en daarmee een aanmerkelijke kans, dat krachtige geweldsinwerking op het hoofd tot (ernstig) hersenletsel en vervolgens tot de dood leidt.
Bovendien kunnen de gedragingen van verdachte zoals hiervoor omschreven naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht dat het,
behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn gewelddadige handelen zou komen te overlijden, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2024 te [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, krachtig en fors geweld in/op het gezicht, hoofd en (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend door haar te duwen, slaan en schoppen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Vrijwillige terugtred
De raadsvrouw heeft (meer) subsidiair betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred van poging tot doodslag en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er aanwijzingen in het dossier te vinden zijn dat verdachte op eigen initiatief heeft besloten om zich terug te trekken uit de situatie en dat hij het overlijden van het slachtoffer heeft willen voorkomen. Hij heeft namelijk het geweld gestaakt en de woning verlaten. Vervolgens heeft hij contact met zijn nicht opgenomen en heeft hij het adres van het slachtoffer doorgegeven en daarmee indirect actie ondernomen om hulp te verkrijgen.
De rechtbank overweegt dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte na de krachtige geweldshandelingen de woning heeft verlaten zonder zich op dat moment over de gezondheid van het slachtoffer te bekommeren. Op dat moment was al sprake van een voltooide poging tot doodslag. Geruime tijd na de uitvoering van het feit heeft verdachte in een telefoongesprek met zijn nicht aangegeven dat hij mogelijk een persoon van het leven
heeft beroofd en op haar aandringen heeft hij vervolgens de naam en het adres van het slachtoffer doorgegeven. Hierna is de politie ter plaatse gegaan en is het slachtoffer aangetroffen. Pas toen kon aan haar medische hulp worden geboden. Tussen de uitvoering van het feit en het aantreffen van het slachtoffer is geruime tijd verstreken.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geenszins aannemelijk geworden dat sprake is van vrijwillige terugtred ten aanzien van poging doodslag. Mede gelet op de aard van het misdrijf, waren de gedragingen van verdachte naar aard en tijdstip niet geschikt om het intreden van het gevolg te beletten. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op vrijwillige terugtred.
Het bewezen verklaarde kan gekwalificeerd worden en levert op:
Primair: poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu evenmin andere omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en een
dadelijk uitvoerbare terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden. Daarnaast heeft zij de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking van art. 38z Sr gevorderd. Zij heeft aangegeven dat zij bij de bepaling van de te vorderen duur van de gevangenisstraf in strafmatigende zin rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat verdachte door de psycholoog als verminderd toerekeningsvatbaar wordt aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van bewezenverklaring en strafbaarheid gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Aan het voorwaardelijke gedeelte kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden, waaronder een ambulante behandeling en een vrijwillige opname in een zorginstelling. De oplegging van de tbs-maatregel vindt de raadsvrouw disproportioneel, nu het gevaar ook met een gevangenisstraf gecombineerd met bijzondere voorwaarden kan worden ondervangen.
Oordeel van de rechtbank
Strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psycholoog, de psychiater en de reclassering, het (voor het overige blanco) uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door heftig geweld uit te oefenen op een 76-jarige vrouw bij wie hij tuinwerkzaamheden deed. Hij heeft haar gebeld en in dat gesprek aangegeven dat hij graag met haar wilde praten. Het slachtoffer stemde hiermee in, zette de deur voor hem open, maakte koffie en werd vervolgens volledig onverwacht met een geweldsuitbarsting van verdachte geconfronteerd. Het slachtoffer heeft hierdoor onder meer verschillende aangezichtsbreuken, een hersenkneuzing en een hersenbloeding opgelopen en als gevolg hiervan ook epilepsie gekregen. Waar
het slachtoffer voor het feit nog zelfstandig haar leven kon leiden, is zij door het toegebrachte hersenletsel nu in veel opzichten afhankelijk van anderen. Het feit heeft dan ook grote impact op het slachtoffer en haar omgeving. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar veel pijn bezorgd. Ook heeft hij haar veiligheidsgevoel in sterke mate aangetast.
Over verdachte is op 13 november 2024 een psychologisch rapport opgemaakt. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Hij ervaart moeite met sociaal contact en sociale situaties en raakt ontregeld bij een gebrek aan structuur. In de weken voorafgaand aan het feit was de weekstructuur van verdachte ontregeld. Verdachte voelde zich steeds onrustiger en raakte toenemend overprikkeld. Overprikkeling en frustratie hebben bij verdachte eerder tot impulsief gedrag, gevoelens van woede en “aanvaringen” geleid en ook tot verlies van de realiteit in de vorm van (rand)psychotische belevingen. De psycholoog adviseert het feit aan verdachte verminderd toe te rekenen, aangezien de genoemde stoornissen hem belemmerden in het maken van andere keuzes voorafgaand aan en ten tijde van het feit. Zij geeft ook aan dat er sprake is van een matig tot hoog recidivegevaar.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. Voor de bepaling van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank in sterkere mate dan de officier van justitie en in mindere mate dan de raadsvrouw rekening met de omstandigheid dat zij verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat zij het van belang acht dat een behandeling van verdachte binnen een afzienbare termijn plaatsvindt. De rechtbank acht daarom de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden. Daarvan zal zij anders dan de raadsvrouw heeft bepleit niet een deel voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden opleggen. Gelet op de inhoud van het advies van de psycholoog, dat hierna verder aan de orde komt, en met name gelet op het recidivegevaar als verdachte onbehandeld terugkomt in de maatschappij, acht de rechtbank een behandeling in dat kader niet passend en toereikend.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Motivering van de maatregel
De rechtbank zal daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Uit de hiervoor al genoemde psychologische rapportage blijkt dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
Uit het rapport van de psycholoog volgt, zoals hiervoor reeds aangeduid, dat sprake is van meerdere stoornissen. Het herhalingsgevaar wordt als matig tot hoog aangemerkt. Daarbij heeft de psycholoog betrokken dat verdachte weliswaar jaren begeleiding heeft gehad bij zaken waar hij zelf last in ervoer zoals zijn dag- en nachtritme, zelfzorg en omgang met anderen, maar dat een diagnose van een autismespectrumstoornis niet eerder is gesteld. Hij heeft hierover geen psycho-educatie gehad en heeft niet geleerd met deze stoornis om te gaan. Verdachte is gebaat bij een behandeling die dat biedt. Gezien de ernst van de stoornissen zou deze behandeling klinisch moeten beginnen in een FPA met expertise op
het gebied van autismespectrumstoornissen en dan moeten worden voortgezet in een ambulante vorm. De psycholoog adviseert dat de behandeling binnen het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden plaatsvindt om te voorkomen dat verdachte onbehandeld en zonder toezicht terugkomt in de maatschappij. Binnen dat kader is het mogelijk verdachte zo lang als nodig is te behandelen en hem geleidelijk naar vrijheid toe te leiden.
Daarnaast is geprobeerd een advies te verkrijgen van een tweede gedragsdeskundige, te weten psychiater Jongerius. Verdachte heeft echter geweigerd medewerking te verlenen aan dat onderzoek. De deskundige heeft d.d. 10 november 2024 een kort rapport opgemaakt over de reden van weigeren. In dat rapport heeft de psychiater ook beschreven geen diagnose te kunnen stellen; wel heeft de deskundige op basis van de stukken en de korte observaties van verdachte aangegeven dat er aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake is van psychische problematiek.
De reclassering heeft op 16 januari 2025 gerapporteerd over de mogelijkheden van de oplegging van een tbs met voorwaarden en heeft in het rapport een tiental mogelijke voorwaarden geformuleerd. De reclasseringsmedewerker heeft zijn advies ter zitting nader toegelicht. Hieruit komt naar voren dat verdachte zich meewerkend toont en bereid is tot behandeling en begeleiding, maar stelt dat zijn voorkeur uitgaat naar een ambulante start in plaats van een klinische opname. Een dergelijke start komt echter niet overeen met het advies van de psycholoog. Daarnaast toont de houding die verdachte eerder in een civielrechtelijk kader heeft getoond zelfbepalend gedrag, wat vraagt om intensievere ondersteuning om aan de voorwaarden te kunnen voldoen. Verder is er weliswaar sprake van meerdere factoren die in potentie beschermend kunnen gaan werken, maar dient in een klinische setting onderzoek te worden gedaan naar in hoeverre deze factoren daadwerkelijk beschermend werken, of dat het uitwijken naar bijvoorbeeld een andere woonvorm toch noodzakelijk is om de risicos op nieuwe decompensaties te beperken. Hierdoor komt de reclassering tot de inschatting dat het risico op recidive en letsel gemiddeld tot hoog is. De kans op onttrekking aan voorwaarden schat de reclassering als gemiddeld in, voornamelijk vanwege de kwetsbaarheid van verdachte bij psychotische ontregeling en inflexibiliteit, voortkomend uit de recent gestelde diagnoses. De reclassering adviseert daarom gematigd positief ten aanzien van een tbs met voorwaarden, mits deze start in een klinisch kader en verdachte hieraan zijn volledige
medewerking verleent. Deze aanpak kan verdachte verder stabiliseren, de kans op recidive verlagen en de maatschappelijke veiligheid waarborgen.
Gelet op de inhoud van de adviezen van de deskundigen, zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, een tbs met voorwaarden opleggen en de na te noemen voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte. Verdachte heeft zich zij het met enige aarzelingen ten aanzien van de noodzaak van een klinische behandeling bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
Bij het formuleren van de voorwaarden heeft de rechtbank gelet op het advies van de gedragsdeskundige en het hiervoor beschreven reclasseringsrapport. De rechtbank neemt deze voorwaarden over.
Gelet op de conclusie van de deskundige over de aanwezige stoornis en het recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er (ernstig) rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal niet overgaan tot oplegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat verdachte een first offender is, dat hij al eerder in een vrijwillig kader behandeling heeft gezocht voor zijn problematiek, dat hij wel enige mate van ziektebesef en
-inzicht heeft en dat hij zich bereid heeft verklaard mee te werken aan de voorwaarden gekoppeld aan de tbs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veiligheid van de maatschappij met het opleggen van een tbs in dit geval voldoende wordt geborgd.

Benadeelde partij

Mevrouw [slachtoffer] , bijgestaan door mr. M.J. De Vries, advocaat te Groningen, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 8.927,84 ter vergoeding van materiële schade en 40.0000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen en heeft daarnaast gevorderd dat ter hoogte van dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet- ontvankelijk moet worden verklaard. De omvang en onderbouwing van de vordering brengen een zodanige complexiteit met zich dat een adequate behandeling binnen het strafproces, ook in het licht van art. 6 EVRM, niet mogelijk is. De vordering die niet van geringe aard is, is namelijk in een zeer laat stadium ingediend, waardoor de raadsvrouw de vordering niet meer met verdachte heeft kunnen bespreken. De behandeling van de vordering levert een onredelijke belasting van het strafproces op, ook als de rechtbank zal besluiten de zaak om deze reden aan te houden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verweer gevoerd ten aanzien van de afzonderlijke
schadeposten.
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij
De rechtbank overweegt dat een vordering van een benadeelde partij op grond van art. 361 lid 3 Sv geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank voor het strafgeding een onevenredige belasting oplevert.
In het overzichtsarrest overweegt de Hoge Raad onder meer dat, mede gelet op het grote belang dat benadeelde partijen erbij hebben op een eenvoudige wijze schadeloos gesteld te worden voor de schade die zij door een strafbaar feit hebben geleden, voorkomen dient te worden dat de strafrechter vaker dan nodig gebruik maakt van zijn bevoegdheid een benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij vindt dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Wel verplicht het bepaalde in art. 6 lid 1 EVRM de strafrechter tot niet-ontvankelijkheid indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.1
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval niet gezegd worden dat de behandeling van de gehele vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Daarbij betrekt de rechtbank dat weliswaar sprake is van een aanzienlijke hoeveelheid schadeposten, maar dat dit niet maakt dat de vordering van de benadeelde partij in haar geheel zo complex is dat deze niet binnen het strafproces behandeld kan worden. Ook het moment van indienen van de vordering brengt niet met zich dat deze vordering binnen het strafproces niet beoordeeld kan worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de wetgever er expliciet voor heeft gekozen om het slachtoffer de kans te bieden tot op de zitting een vordering als benadeelde partij in te dienen. In deze zaak is de vordering van de benadeelde partij een aantal dagen voor de zitting ingediend en om die reden tijdig. Dat het een uitgebreide vordering is, maakt niet dat op voorhand moet worden gezegd dat er onvoldoende tijd is geweest voor de verdediging om zich hierop voor te bereiden. Uit de uitgebreide reactie van de raadsvrouw blijkt ook niet dat zij hiertoe niet in staat is geweest. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook inhoudelijk per schadepost beoordelen.
Materiële schade
Kleding
De benadeelde partij heeft vergoeding gevraagd van bij het feit bebloed geraakte kleding, te weten kleding die de benadeelde partij ten tijde van het feit droeg en kleding die op de kapstok hing en bebloed is geraakt. De waarde van deze kleding wordt op een totaalbedrag van 500,00 geschat.
De raadsvrouw heeft niet betwist dat de kleding bebloed is geraakt. Wel heeft zij naar voren gebracht dat waardebepaling van de jassen onvoldoende is onderbouwd, aangezien
1 Hoge Raad, 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
objectieve bewijsstukken ontbreken. De benadeelde partij dient in deze schadepost niet- ontvankelijk te worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade aan de betreffende kleding heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 500,00. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Matras en matrashoezen
De benadeelde partij heeft vergoeding gevraagd voor de aanschaf van een nieuw matras en beddengoed ter hoogte van een bedrag van 2.298,98. Het betreft hier niet het door bloed aangetaste matras, waarvan de schade al door de verzekering is vergoed, maar het andere matras dat vanwege hoogteverschil met het nieuwe matras vervangen is.
De raadsvrouw heeft de rechtstreekse schade aan het matras en het beddengoed zoals deze gevorderd is, gemotiveerd betwist. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor dit gedeelte dient te worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de gemotiveerde betwisting, ten aanzien van deze schadepost onvoldoende vast komen te staan dat door het bewezen verklaarde rechtstreekse schade is
toegebracht aan de benadeelde partij. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit gedeelte van de vordering daarom niet- ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Alarmeringssysteem
De benadeelde partij heeft vergoeding gevraagd van 131,73 voor kosten van een alarmeringssysteem dat zij heeft aangeschaft vanwege de angst over wat haar is aangedaan en vanwege de angst dat zij in huis valt door haar beperkte mobiliteit wegens de verwondingen.
De raadsvrouw heeft betwist dat sprake is van rechtstreekse schade; zij acht onvoldoende onderbouwd dat de aanschaf van het alarmeringssysteem medisch noodzakelijk is en bovendien is de aanschaf van het systeem niet noodzakelijk voor de veiligheid van de benadeelde partij, aangezien verdachte al langere tijd vastzit. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor dit gedeelte dient te worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden in de woning van de benadeelde partij. Dit heeft bij de benadeelde partij in hoge mate gevoelens van onveiligheid in haar eigen woning meegebracht. Bovendien heeft het feit een grote impact op haar lichamelijke gezondheid, zodat ook om die reden voorstelbaar is dat haar gevoel van veiligheid door de aanschaf van een alarmeringssysteem wordt verhoogd. Om die reden staat de aanschaf van een alarminstallatie naar het oordeel van de rechtbank in voldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Dit gedeelte van de vordering,
waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, ter hoogte van een bedrag van 131,73, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tuinwerkzaamheden
De benadeelde partij heeft vergoeding van 400,00 gevraagd van kosten voor tuinwerkzaamheden, te weten voor het inschakelen van een hovenier voor achterstallig onderhoud aan de tuin.
De raadsvrouw heeft betwist dat sprake is van rechtstreekse schade, nu de benadeelde voor het feit ook al iemand inschakelde om tuinwerkzaamheden te verrichten. De vordering moet in zoverre worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de gemotiveerde betwisting, ten aanzien van deze schadepost onvoldoende vast komen te staan dat door het bewezen verklaarde rechtstreekse schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit gedeelte van de vordering daarom niet- ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Reiskosten
De benadeelde partij heeft vergoeding van 775,47 voor door haar zoon en dochter gemaakte reiskosten naar het ziekenhuis (UMCG) gevraagd conform de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten onvoldoende onderbouwd zijn, nu de gestelde afstanden niet controleerbaar zijn. Daarnaast zijn deze kosten niet door de benadeelde partij zelf gemaakt en ontbreekt een grondslag voor vergoeding van deze reiskosten.
De rechtbank overweegt dat ook verplaatste schade (6:107 lid 1 aanhef en onder a BW) voor vergoeding in aanmerking kan komen. Nu niet betwist is dat de zoon en dochter van de benadeelde partij deze reiskosten hebben gemaakt ten behoeve van de benadeelde partij, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de dochter van de benadeelde partij in [adres] woont en de zoon in [adres] . Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde (verplaatste) schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende is betwist, zal daarom worden toegewezen. De rechtbank komt hierbij uit op een bedrag van ( 75,24 + 692,27 =) 767,51, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding (kosten van opname en verblijf)
De benadeelde partij heeft vergoeding van 1.889,00 gevorderd voor kosten van opname en verblijf in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van deze schadepost geen verweer gevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de
gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te weten een bedrag van 1.889,00 vermeerderd met de wettelijke rente.
Maaltijden
De benadeelde partij heeft vergoeding van 322,15 gevraagd voor kosten die zij heeft gemaakt voor maaltijden die zij heeft laten bezorgen, omdat zij door de ernst van het letsel en de lange herstelduur niet in staat is voor zichzelf te koken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verifieerbare gegevens over de normale uitgaven van de benadeelde partij voor boodschappen voorafgaand aan het feit ontbreken, zodat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de gemotiveerde betwisting, ten aanzien van deze schadepost onvoldoende vast komen te staan dat door het bewezen verklaarde daadwerkelijk rechtstreekse schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij ten
aanzien van dit gedeelte van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bijdrage huishoudelijke hulp
De benadeelde partij heeft vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp gevraagd ter hoogte van een bedrag van 61,80.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat uit de WMO-beschikking niet valt af te leiden dat sprake is van causaal verband tussen deze kosten en het handelen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, gelet op de grote impact die het bewezen verklaarde feit ook nu nog op de lichamelijke gezondheid van de benadeelde partij heeft. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van 61,80, vermeerderd met de wettelijke rente.
Kosten kaakchirurg
De benadeelde partij heeft vergoeding gevraagd van kosten voor een tandheelkundige ingreep bij de kaakchirurg als gevolg van het feit ter hoogte van een bedrag van 1.196,35.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat het toekomstige schade betreft en dat bovendien onvoldoende is onderbouwd dat de schade niet door de zorgverzekering wordt vergoed.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade bestaande uit tandheelkundig letsel heeft geleden en dat dit de betreffende kosten voor herstel met zich zal brengen. Het is voldoende aannemelijk dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te weten
een bedrag van 1.196,35, vermeerderd met de wettelijke rente.
Kosten psycholoog
De benadeelde partij heeft vergoeding van 373,84 gevorderd voor kosten van een psycholoog.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van deze schadepost geen verweer gevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te weten een bedrag van 373,84, vermeerderd met de wettelijke rente.
Eigen risico
De benadeelde partij heeft vergoeding van 252,62 gevorderd voor kosten van het eigen risico voor de medische behandelingen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van deze schadepost geen verweer gevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te weten een bedrag van 252,62 vermeerderd met de wettelijke rente.
Kosten medisch advies
De benadeelde partij heeft vergoeding van 726,00 gevorderd voor kosten van medisch advies. Deze kosten dienen als vaststelling van de schade.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten enkel als proceskosten kunnen worden gevraagd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde kosten ter vaststelling van schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het betreft bovendien redelijke kosten en de kosten zijn ook redelijk van hoogte. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet of onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te weten een bedrag van 726,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevraagd ter hoogte van 40.000,00.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het gevorderde bedrag te hoog is en niet in verhouding staat tot de omstandigheden van het geval. De door de benadeelde partij aangehaalde zaken uit de ANWB Smartengeldgids zijn volgens de raadsvrouw onvoldoende vergelijkbaar. De raadsvrouw heeft verwezen naar andere uitspraken waarin bedragen van 7.500 tot 15.000 zijn toegekend. Daarnaast heeft zij het causaal verband tussen het letsel en dan met name de epilepsie en de gestelde schade bestreden. Zonder uitgebreid aanvullend onderzoek kan
de immateriële schade onvoldoende worden vastgesteld, zodat dit gedeelte van de vordering niet- ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Er is sprake van een aantasting van de persoon, nu de benadeelde partij door het feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft daarom op grond van art. 6:106 aanhef en onder b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank acht, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard, ernst en duur van het letsel, de intensiteit van het
verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen die het feit voor de benadeelde partij heeft gehad en ook in de toekomst nog zal hebben de immateriële schadevergoeding zoals deze gevorderd is billijk. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan het causaal verband tussen het gewelddadige handelen van verdachte en het letsel van de benadeelde partij, zoals dat blijkt uit de diverse medische stukken in het dossier . Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van 40.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in
mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1.
Geen strafbaar feit plegen
de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
3. de veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder meer in:
4. de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
5. de veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen;
6. de veroordeelde houdt zich aan aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
7. de veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
8. de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
9. de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
10. de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
11. de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
12.
Meewerken aan time-out
als de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde daarmee instemt, kan de veroordeelde voor een time- out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4.
Niet naar buitenland
de veroordeelde gaat zonder toestemming van de reclassering niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden;
5.
Opname in een zorginstelling
de veroordeelde laat zich opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend op detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt, alsmede de controle hierop. Als de reclassering vervolgens een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6.
Ambulante behandeling
de veroordeelde laat zich behandelen door een ambulante forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de opname in een zorginstelling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen
van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
7.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Als de reclassering dat nodig vindt, verblijft de veroordeelde in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de opname in een zorginstelling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8.
Contactverbod
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1947, haar dochter [naam] , geboren op [geboortedatum] 1973 en haar zoon [naam] , geboren op [geboortedatum] 1976, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
9.
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
de veroordeelde begeeft zich niet binnen de dorpsgrenzen [adres] en [adres] in de gemeente Groningen en [adres] in de gemeente Tynaarlo, zoals aangegeven op de plattegronden die opgenomen zijn in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht. De veroordeelde mag enkel in overleg en na toestemming van de reclassering gebruik maken van de spoorlijn en de A28 welke door de dorpsgrenzen van [adres] lopen;
10.
Dagbesteding
de veroordeelde spant zich in om een door de reclassering goedgekeurde dagbesteding, met een vaste structuur, te vinden en te behouden.
Draagt Reclassering Nederland op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Ten aanzien het primair ten laste gelegde feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en
veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
- het bedrag van 45.898,85 (zegge: vijfenveertigduizend achthonderdachtennegentig euro en
vijfentachtig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 45.898,85 (zegge: vijfenveertigduizend achthonderdachtennegentig euro en vijfentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 5.898,85 aan materiële schade en 40.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 264 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. G.H. Boekaar en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.