Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de heffingsambtenaar de waarde van de woning van eiseres op de waardepeildatum niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank doet dat aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden.
4. Voor de beoordeling van het beroep is het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van belang. Daarin staat dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald op de waarde die aan die onroerende zaak moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”.
5. De heffingsambtenaar moet, in het licht van wat eiseres heeft aangevoerd, aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin niet geslaagd. Hieronder licht de rechtbank dit oordeel toe.
6. De heffingsambtenaar heeft op 21 augustus 2024 diverse stukken overgelegd, waaronder een nieuwe waardematrix. In zijn begeleidende schrijven bij die stukken heeft de heffingsambtenaar uitgelegd dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden en aan de hand daarvan een nieuwe taxatie is opgemaakt. De nieuwe taxatie vervangt de eerdere, aldus de heffingsambtenaar. In de oude waardematrix werd de woning getaxeerd op € 230.000. In de nieuw waardematrix wordt de woning getaxeerd op € 189.000. Daarbij is aan de kwaliteit, het onderhoud en de voorzieningen een ‘2’ toegekend, en aan de uitstraling en doelmatigheid een ‘3’.
7. Eiseres voert het volgende aan:
- Op waardepeildatum was sprake van achterstallig onderhoud, nog niet afgebouwde gedeelten, aanwezigheid van asbest en een sterk verouderde staat van onderhoud.
- Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de aanwezige aardbevings- en rompslompschade. Eiseres stelt dat op de website van de gemeente staat dat als een schaderapport wordt overgelegd, de schade en de rompslompschade in mindering worden gebracht op de WOZ-waarde. Anders dan de heffingsambtenaar stelt kan niet met deze schades rekening gehouden worden door aan de kwaliteit een ‘2’ toe te kennen.
- In de aanvankelijk overgelegde matrix is de grondwaarde bepaald op € 93 per m2. De grondwaarde is in de nieuwe matrix opeens € 68 per m2 waard.
- De werkplaats was in de eerste matrix volgende heffingsambtenaar 100 m2 en € 20.000 waard. In de tweede matrix is de werkplaats 69 m2 en € 25.000 waard.
8. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de woning op de waardepeildatum nog niet herstelde aardbevingsschade had en dat die begroot is op € 15.697,68. Op de heffingsambtenaar rust dan de bewijslast om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat in de door hem verdedigde waarde van € 189.000 de waardevermindering ten gevolge van de aardbevingsschade en de rompslompschade, in totaal € 18.197,68, zijn meegewogen.
9. De heffingsambtenaar heeft ter zitting gesteld dat in de nieuwe matrix met de aardbevingsschade rekening is gehouden door de kwaliteit op een ‘2’ te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de heffingsambtenaar daarmee niet aannemelijk dat voldoende rekening is gehouden met de waardevermindering door de aardbevingsschade en met de rompslompschade. Daartoe overweegt de rechtbank dat ten opzichte van de oude matrix de kwaliteit nu hoger gesteld is. In de eerste matrix was de kwaliteit nog op een ‘1’ gesteld. Uit de legenda bij de matrix volgt dat het verschil tussen een ‘3’ en een ‘2’ een waardevermindering van 7% vertegenwoordigd. Gelet op de getaxeerde waarde van alle opstallen – totaal € 124.290 – en het feit dat de kwaliteit ten opzichte van de oude matrix juist hoger is gewaardeerd, is geenszins aannemelijk dat daadwerkelijk rekening is gehouden met de aardbevingsschade, laat staan de rompslompschade.
10. De rechtbank overweegt verder dat – gelijk eiseres stelt – de gemeente Midden-Groningen op haar website een duidelijke toezegging heeft staan dat na het overleggen van een schaderapport zowel het schadebedrag als € 2.500 rompslompschade in mindering gebracht zal worden op de vastgestelde WOZ-waarde (zie 2.3.). De handelswijze van de heffingsambtenaar – vasthouden aan de aanvankelijk vastgestelde waarde en stellen dat de aardbevingsschade op een andere wijze in de waardering tot uitdrukking komt – is in strijd met deze toezegging.
11. Ten aanzien van de asbest heeft de heffingsambtenaar ter zitting gesteld dat de asbest in de woning niet gesaneerd hoeft te worden en daarom geen waardevermindering meebrengt. De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid van asbest wel degelijk een vermindering van de waarde meebrengt, ook als er geen actuele saneringsverplichting is. Een koper zal er immers rekening mee houden dat hij op een gegeven moment, bijvoorbeeld bij een verbouwing, het asbest zal moeten (laten) saneren, hetgeen kosten met zich mee zal brengen. De heffingsambtenaar heeft dus ten onrechte geen rekening gehouden met de waardevermindering wegens de aanwezigheid van asbest.
12. Over de grondwaarde en waarde van de aangebouwde werkplaats overweegt de rechtbank als volgt. De verandering in de grondwaarde tussen de oude en nieuwe matrix wordt veroorzaakt door het gebruik van een andere grondstaffel. De heffingsambtenaar heeft geen verklaring gegeven over waarom een andere grondstaffel gebruikt wordt in de nieuwe matrix. De heffingsambtenaar heeft ook geen verklaring kunnen geven voor de gewijzigde waardering van de aangebouwde werkplaats. Het gebrek aan een goede verklaring voor deze wijzigingen doet naar het oordeel van de rechtbank af aan de bewijswaarde van de nieuwe matrix.
13. Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar gestelde waarde van € 165.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend omdat in het door eiseres overgelegde taxatierapport niet onderbouwd is hoe de verkoopprijzen van de daarin opgenomen vergelijkingsobjecten te herleiden zijn tot de door eiseres voorgestane waarde.
14. Omdat geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevraagde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 165.000.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning te hoog vastgesteld.