ECLI:NL:RBNNE:2025:367

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
18-287386-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een handgranaat en harddrugs

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor het voorhanden hebben van een handgranaat, een omgebouwde gasrevolver, kogels, een boksbeugel en een ploertendoder. Daarnaast werd er in zijn woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen. De verdachte, die al enkele maanden in een kliniek verbleef, kreeg een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, evenals een taakstraf. De zaak kwam ter terechtzitting op 21 januari 2025, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.F. Klunder, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van de inhoud van de handgranaat en de aard van de wapens. De rechtbank achtte de feiten ernstig, vooral het voorhanden hebben van een echte handgranaat in de openbare ruimte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 600 dagen, waarvan 520 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder het meewerken aan reclassering en het volgen van een dagprogramma.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.287386.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.F. Klunder, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Drachten, althans in Nederland een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Drachten, althans in Nederland opzettelijk
aanwezig heeft gehad 103,77 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 20,27 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine
zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Drachten, althans in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een, alarmpistool en/of een gaspistool en/of revolver en/of 7, in elk geval meerdere kogelpatronen van de categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Drachten, althans in Nederland, twee wapens, althans een wapen, van categorie I, onder 3°, zijnde een boksbeugel en/of ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van een hoeveelheid van 0,20 gram van een middel, omdat daarvan is vastgesteld dat het metamfetamine betreft terwijl amfetamine is ten laste gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft gesteld dat er niet vastgesteld is dat de handgranaat gevuld was met een explosieve stof zodat onvoldoende kan worden vastgesteld dat het werkelijk ging om een handgraat die bestemd was voor het treffen van personen of zaken door vuur. De raadsvrouw verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Middelburg, vindplaats ECLI:NL:RBMID:2010:BM8236 en naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, vindplaats ECLI:NL:RBDHA:2013:8428.
Verdachte heeft gesteld dat hij dacht dat het een zogenoemde deco handgranaat was en dus een onklaar gemaakte handgranaat. Dit was door de verkoper in Tsjechië tegen hem gezegd en hij had voor de aankoop gegoogeld op deco handgranaat en - vooral op Duitse militaire sites - afbeeldingen gezien van deco handgranaten die wel leken op de handgranaat die hij heeft gekocht.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de hoeveelheid amfetamine die verdachte aanwezig heeft gehad moet worden uitgegaan van 20,07 gram, omdat de bij hem aangetroffen metamfetamine buiten beschouwing moet worden gelaten.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3 gesteld dat niet bewezen kan worden dat het aangetroffen alarmpistool onder categorie III van de Wet wapens en munitie valt omdat er geen scherpe patronen mee kunnen worden afgevuurd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte duidelijk en ondubbelzinnig heeft erkend de wapens, munitie en drugs genoemd in de tenlastelegging onder 2, 3 en 4 voorhanden respectievelijk aanwezig heeft gehad, volstaat de rechtbank voor deze feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De raadsvrouw heeft weliswaar vrijspraak bepleit voor het in feit 3 (mede) genoemde wapen maar haar verweer ziet niet op de feitelijkheid van het voorhanden hebben van het wapen door verdachte.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit stelt de rechtbank op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 7 september 20242 stond de auto van verdachte geparkeerd nabij zijn woning in Drachten. In de kofferbak van de auto lag een op een handgranaat gelijkend voorwerp. Deze handgranaat was eigendom van verdachte en hij had het in de kofferbak gelegd; het lag onder een stapeltje handschoenen.3 De ouders van verdachte hoorden op 6 september 2024 dat verdachte de opmerking maakte dat hij de hele kankerzooi zou opblazen. Van een vriend en vriendin hoorden de ouders dat zij bang waren dat er in de auto van verdachte iets lag dat verboden en gevaarlijk zou zijn. Op 7 september 2024 hebben de ouders van verdachte de politie gebeld en zij hoorden daarna verdachte meerdere malen schreeuwen dat zij de kofferbak leeg moesten gaan halen.4 De EOD heeft de handgranaat veiliggesteld en een Röntgen-scan gemaakt.5 Een NFI-deskundige explosies en explosieven onderzoek heeft aan de hand van foto's en de gemaakte röntgen-scans de vermeende handgranaat nader onderzocht. Er was een beugel met veiligheidspin met trekring aanwezig evenals het slagpijpje waarin te zien is dat het slaghoedje, een vertraaglading en twee explosieve ladingen aanwezig zijn. Niet kan worden aangegeven of het handgranaatlichaam daadwerkelijk was gevuld met een explosieve stof. Het uiterlijk van de granaat en de röntgenopnamen passen bij een scherfhandgranaat van het type M52P3. De deskundige herkende op het röntgenbeeld van de handgranaatontsteker alle cruciale onderdelen die horen bij een intacte en deugdelijke handgranaatontsteker van dit type handgranaat. Deze handgranaat is aan te merken als een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van een ontploffing, als vermeld in artikel 2, lid 1, categorie II, 7° van de Wet wapens en munitie. De deskundige stelt dat zelfs wanneer de handgranaat niet zou functioneren, het nog steeds een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing is omdat het oorspronkelijke bestemmingsdoeleinde waarvoor een
handgranaat bedoeld is, hierdoor niet verandert.6
De opgave van de bewijsmiddelen voor de feiten 2, 3 en 4 luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d.
7 september 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met het zaakregistratienummer PL0100-2024245646, d.d. 14 oktober 2024, inhoudend het relaas van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d.
8 september 2024, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
4. een kennisgeving van inbeslagneming/eerste beslissing, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen, d.d. 18 september 2024, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 8 oktober 2025, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
7. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 101 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de deskundige;
8. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 102 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de deskundige;
9. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 103 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de deskundige;
10. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 104 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de deskundige;
11. het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 januari 2025.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende.
De stelling van de raadsvrouw dat er ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit alleen sprake is van een strafbaar feit wanneer is vastgesteld dat de betreffende granaat een explosieve stof bevat, houdt geen stand. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 17 februari 2009 (LJN BG7763) bepaald dat aan de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "bestemd voor het treffen van personen of zaken" de betekenis moet worden toegekend dat het voorwerp naar zijn aard bestemd is voor het treffen van personen of zaken. Daar doen de door de raadsvrouw genoemde uitspraken van lagere gerechten niets aan af, nog daargelaten dat het in die zaken om een andere situatie of een andere bewijsvoering ging.
Verdachte stelt dat hij niet wist dat het ging om een originele handgranaat. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt echter een ander beeld naar voren. De rechtbank acht deze bewijsmiddelen, beschouwd in onderling verband en samenhang, voldoende duidelijk en betrouwbaar om te komen tot het oordeel dat verdachte wist dat hij een echte, nog werkzame handgranaat in de kofferbak van zijn auto had liggen. De rechtbank passeert daarmee het door verdachte gevoerde verweer.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde volgt de rechtbank de officier van justitie en de verdediging in hun betoog dat een in de woning van verdachte aangetroffen hoeveelheid van 0,20 gram van een stof is getest als metamfetamine, zodat niet kan worden vastgesteld dat deze hoeveelheid de stof amfetamine bevat. Mede in aanmerking genomen dat amfetamine en metamfetamine afzonderlijk zijn vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zal de rechtbank bewezen achten dat verdachte niet een hoeveelheid van 20,27 gram, maar een hoeveelheid van 20,07 gram van een middel bevattende amfetamine opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot het in feit 3 ten laste gelegde wapen overweegt de rechtbank dat de stelling van de raadsvrouw dat het alleen een vuurwapen als bedoeld in categorie III betreft wanneer vast staat dat met dit wapen scherpe patronen kunnen worden afgevuurd, niet voortvloeit uit het recht. De wapendeskundige heeft in zijn proces-verbaal vermeld dat het gaat om een gasrevolver waarvan de sper uit de loop is verwijderd. Daarmee is het een centraalvuur revolver geschikt om weerloosmakende of traanverwekkende stoffen door een loop af te schieten. Derhalve is deze gasrevolver een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, aldus de deskundige.7
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 7 september 2024 te Drachten, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
2
hij op 7 september 2024 te Drachten, opzettelijk aanwezig heeft gehad 103,77 gram van een materiaal bevattende MDMA en 20,07 gram van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde MDMA en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 7 september 2024 te Drachten, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasrevolver en 7 kogelpatronen van de categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
4
hij op 7 september 2024 te Drachten, twee wapens van categorie I, onder 3°, zijnde een boksbeugel en ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen, waarvan 520 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met dadelijke uitvaarbaarheid. Daarnaast oplegging van 240 uren taakstraf met 120 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het ondergane voorarrest en waarbij aan het voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zijn verbonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportages van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een handgranaat en een deels omgebouwde gasrevolver in zijn auto, en dus in de openbare ruimte. In zijn woning lagen nog kogelpatronen, een boksbeugel en ploertendoder en een behoorlijk grote hoeveelheid harddrugs. Deze feiten rechtvaardigen op zich oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het gaat hierbij immers om stoffen en voorwerpen die een bedreiging vormen voor de gezondheid van personen en de samenleving in algemene zin. Vooral het voorhanden hebben van een echte handgranaat in de kofferbak van een auto is bijzonder ernstig en in hoge mate strafwaardig. De algemeen gehanteerde oriëntatiepunten van het LOVS geeft voor dit feit alleen al een uitgangspunt van 15 maanden gevangenisstraf.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft ondanks zijn jonge leeftijd al een langdurig verslavingsverleden en is gediagnosticeerd met een autisme-spectrumstoornis en ADHD. Positief is dat hij over een bovengemiddelde intelligentie beschikt en verkeert in een sociaal sterk opvoedmilieu.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 25 november 2024 geschorst en sindsdien verblijft hij op de [instelling] . Verdachte doet het daar goed en houdt zich aan de afspraken. Er zijn binnen dit hulpverleningstraject nog de nodige stappen te maken en de reclassering adviseert daarom aan een (deels) voorwaardelijke straf een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij instemt met de geadviseerde voorwaarden en zich daar aan zal houden.
De rechtbank ziet, alles afwegend, voldoende redenen om de officier van justitie in grote lijnen te volgen in zijn eis. De rechtbank betrekt hierbij uitdrukkelijk de nog jonge leeftijd van verdachte en het gegeven dat hij al een aantal maanden een klinische behandeling ondergaat met zeer beperkte vrijheden. De rechtbank zal de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf omdat dit kan meehelpen om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet onvoldoende wettelijke grondslag om aan deze voorwaarden de dadelijke uitvoerbaarheid te verbinden nu de reclassering het risico op het in de toekomst toebrengen van letsel aan personen, als gemiddeld inschat. De ernst van de feiten vraagt daarnaast om oplegging van de geëiste taakstraf als een extra strafcomponent naast het korte onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de goederen die op de beslaglijst worden genoemd, te weten een wapen, grijs, merk Alfa, 6 stuks munitie RWS en 1 stuks munitie Sellier & Bellot zullen worden onttrokken aan het verkeer, voor zoveel dit nog nodig wordt geacht door de rechtbank.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte in zijn ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van deze goederen. Het gevolg hiervan is dat er geen strafrechtelijk beslag meer op deze goederen rust. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd enige beslissing omtrent deze goederen te nemen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 520 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
de veroordeelde zal zich binnen een week na de uitspraak melden bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten opnemen in de [instelling] , voor een periode van een jaar - gerekend vanaf de dag van zijn opname - of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde zal zich tijdens de opname houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling hem geeft voor de behandeling. Als de reclassering overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
de veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen door een polikliniek forensische psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, wanneer de reclassering dit, na de opname in de FPA, nodig vindt en zolang de reclassering dit nodig vindt. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijk opvang verblijven wanneer de reclassering dit, na de opname in de FPA, nodig vindt en wel voor de duur van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en
het dagprogramma dat de instelling, in overleg met de reclassering, voor hem heeft opgesteld;
5. de veroordeelde zal geen drugs gebruiken en zal meewerken aan de controle op dit verbod door middel van urineonderzoek, zo vaak als de reclassering dit bepaalt;
6. de veroordeelde zal geen alcohol gebruiken en zal meewerken aan controle op dit verbod door mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest), zo vaak als de reclassering dit bepaalt;
7. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding of regulier werk, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht, als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2025.
1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces- verbaal met het zaakregistratienummer PL0100-2024245646, gesloten op 14 oktober 2024.
2 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten, pagina 12.
3 De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
4 Het proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige] , pagina 22, 23.
5 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten, pagina 31.
6 Een afzonderlijk ontvangen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 16 januari 2025,
pagina 4 en 5.
7 Het proces-verbaal onderzoek wapen, pagina 83, 84.