ECLI:NL:RBDHA:2013:8428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2013
Publicatiedatum
15 juli 2013
Zaaknummer
857202-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegaal bezit van vuurwapens en verdovende middelen

Op 15 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Voorburg, die werd beschuldigd van het illegaal bezit van vuurwapens en verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het bezitten van verschillende (semi)automatische vuurwapens en een aanzienlijke hoeveelheid munitie. Daarnaast had hij in zijn woning 90 gram cocaïne, 84 XTC-tabletten en benodigdheden voor het bewerken van harddrugs in zijn bezit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het bezit van zes handgranaten, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze handgranaten daadwerkelijk explosieve ladingen bevatten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee jaar, wat lager was dan de drie jaar die door het Openbaar Ministerie was geëist. De uitspraak werd gedaan na een grondige beoordeling van de tenlastelegging en het bewijs, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de vordering van de officier van justitie in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet, en dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere strafblad, dat geen soortgelijke feiten vertoonde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/857202-13
Datum uitspraak: 15 juli 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag]1975 te [geboorteplaats]
adres: [adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentaire inrichting].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 juli 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J.J. Talsma en van hetgeen door de raadsman mr. J.W. Soeteman en raadsvrouw mr. H.M. Feenstra van de verdachte, beiden advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, (een) wapen(s) van categorie II, te weten:
  • een (ingekort) geweer (kaliber .22 LR), zijnde dat vuurwapen zodanig gewijzigd dat het dragen ervan niet of minder zichtbaar is (p. 34) en/of
  • een automatisch vuurwapen (merk Zoraki, kaliber 9 mm) (p. 42) en/of
  • zes, althans meerdere handgranaten en/of een hoeveelheid springstof, (telkens) voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing (p. 145)
en/of
(een) wapen(s) van categorie III, te weten:
  • een revolver (merk Smith & Wesson, kaliber .38 Special) (p. 36) en/of
  • een semi automatisch pistool (merk: Povazske, kaliber 9x19 mm) (p. 39) en/of
  • een semi automatisch pistool (merk: FEG, kaliber: 7.65 mm) (p. 45) en/of
  • een hagelgeweer (merk Baikal, kaliber 12) (p. 149) en/of
  • een geweer (merk Browning, kaliber .22 lr) (p. 151) en/of
  • een (percussie)revolver (merk Uberti, kaliber .36) (p. 155) en/of
en/of
een (grote) hoeveelheid munitie van categorie III,
voorhanden heeft gehad;
Feit 2
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 90 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 84 XTC-tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 195 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen
een hoeveelheid (van ongeveer 59 gram) Inositol en/of een grammenweegschaal en/of twee blenders en/of een vijzel met stamper en/of een hoeveelheid (van ongeveer 10,1 gram) cafeïne en/of een aantal pony-packs,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die voorwerp(en) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

3.Bewijsoverwegingen

Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen – zoals vermeld in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. [1] Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Naar aanleiding van CIE informatie heeft op 19 maart 2013 een doorzoeking plaatsgevonden op het woonadres van de verdachte,[adres] te [woonplaats]. Bij deze doorzoeking zijn verschillende wapens en munitie aangetroffen en in beslaggenomen. [2]
Het gaat daarbij - onder meer - om de volgende voorwerpen:
- een gewijzigd vuurwapen, te weten een ingekort geweer (kaliber .22 LR); [3]
- een gaspistool (merk: Zoraki, kaliber 9mm); [4]
- een hoeveelheid springstof; [5]
- een revolver (merk: Smith & Wesson, kaliber .38 Special) met bijbehorende munitie; [6]
- een semi automatisch pistool (merk: Povazske, kaliber 9x19mm); [7]
- een semi automatisch pistool (merk: FEG, kaliber 7.65mm) en bijbehorende patronen; [8]
- een hagelgeweer (merk: Baikal, kaliber 12); [9]
- een geweer (merk: Browning, kaliber .22 lr); [10]
- een percussierevolver (merk: Uberti, kaliber .36). [11]
De verdachte heeft verklaard dat hij de Smith & Wesson en de Pavozske heeft gekocht om te verkopen. Hij bewaarde de wapens in de kluis in zijn slaapkamer. Met uitzondering van de springstof wist hij dat de overige wapens en munitie op de zolder lagen. [12]
Tevens zijn er in de woning verschillende harddrugs aangetroffen [13] , namelijk:
90 gram cocaïne; [14]
84 XTC-tabletten, bevattende MDMA; [15]
195 milliliter MDMA en afetamine. [16]
Naast de harddrugs is er ook een versnijdingsmiddel (Inositol) [17] aangetroffen en een aantal voorwerpen, te weten - onder meer - een grammenweegschaal, twee blenders (molentjes), een vijzel met stamper en een aantal pony packs. [18]
De verdachte heeft verklaard dat hij de drugs in bewaring had voor een aantal van zijn vrienden. Hij gebruikte de Inositol, de weegschaal, de twee molentjes en de vijzel voor het bewerken van drugs voor hemzelf en zijn vrienden. De pony packs gebruikte hij wanneer hij de drugs wilde meenemen. [19]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte de Wet wapens en munitie en de Opiumwet heeft overtreden. Daarbij is tussen de procespartijen in het bijzonder het volgende in geschil:
Ten aanzien van feit 1:
- Heeft de verdachte zes handgranaten, een automatisch vuurwapen (Zoraki) van categorie II en springstof voorhanden gehad?
Ten aanzien van feit 3:
- Heeft de verdachte voorbereidingshandelingen ten aanzien van het
bewerkenvan harddrugs, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, verricht?
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, dat de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zullen worden verklaard.
Daarbij heeft hij zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de bij verdachte in beslaggenomen Zoraki een vuurwapen van categorie II is, nu het voldoet aan de criteria zoals gesteld in de artikelen 1 en 2 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ratio van artikel 10a van de Opiumwet juist is gericht op gevallen zoals het onderhavige. Dit artikel stelt immers handelingen strafbaar die anders bij gebrek aan bewijs buiten schot zouden blijven. In de onderhavige zaak biedt het dossier onvoldoende steun om te kunnen bewijzen dat sprake is van drugshandel, maar er kan wel worden vastgesteld dat de verdachte door de in de tenlastelegging omschreven spullen voorhanden te hebben gehad het bewerken en verstrekken van drugs heeft voorbereid. Dat verdachte deze drugs zelf zou hebben bewerkt, maakt dat niet anders. De ratio van het wetsartikel staat aan een bewezenverklaring dan ook niet in de weg, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, voor zover dit ziet op het voorhanden hebben van zes handgranaten en een automatisch vuurwapen (Zoraki) van categorie II. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat er daadwerkelijk sprake was van handgranaten, nu deze door de Explosieve Opruimings Dienst (EOD) tot ontploffing zijn gebracht nog voordat zij op aard en inhoud waren onderzocht. Wat betreft de Zoraki, heeft de raadsman betoogd dat dit gaspistool niet kan worden geclassificeerd als een vuurwapen van categorie II, nu hiermee geen scherpe patronen kunnen worden afgevuurd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betoogd dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor overtreding van artikel 10a van de Opiumwet, nu de ratio van de wetgever is geweest om op basis van dit artikel ‘grote handelaren’ en ‘grote vissen’ in het traject voorafgaand aan drugshandel te kunnen vervolgen en veroordelen. De verdachte heeft slechts spullen voorhanden gehad waarmee hij voor eigen gebruik drugs heeft bewerkt (versneden). De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat het
bewerken voor eigen gebruikniet valt onder het
bewerkenin de zin van artikel 10a van de Opiumwet en dat dit bestanddeel aldus niet bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit behoort te worden vrijgesproken.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
Partiële vrijspraak handgranaten
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op de zolder van de verdachte zes vermoedelijk fragmentatiehandgranaten zijn aangetroffen. Blijkens het proces‑verbaal van het Team Forensische Opsporing (pagina 146 van het procesdossier) was het niet mogelijk de vermeende handgranaten, in verband met gevaarzetting, voor het sporenonderzoek veilig te vervoeren en is ervoor gekozen deze voorwerpen op een externe locatie te vernietigen. De rechtbank constateert dat geen nader (forensisch) onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijk explosieve lading van de vermeende handgranaten.
De rechtbank is van oordeel – gelijk het standpunt van de raadsman – dat, nu enkel een vermoeden omtrent de explosieve lading van de (vermeende) handgranaten is uitgesproken en omtrent de vernietiging van de voorwerpen geen nadere stukken voorhanden zijn, niet in rechte kan worden vastgesteld dat het werkelijk ging om handgranaten die bestemd waren voor het treffen van personen of zaken door vuur of ontploffing, in de zin van artikel 2, eerste lid, sub 7 (categorie II), van de Wet wapens en munitie De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het voorhanden hebben van zes handgranaten.
Zoraki
Van een vuurwapen is sprake wanneer een voorwerp bestemd of geschikt is om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie, aldus artikel 1, onder 3, van de Wet wapens en munitie.
Uit onderzoek is gebleken dat de bij de verdachte thuis aangetroffen Zoraki een wapen is om knal- en gaspatronen mee te verschieten middels een scheikundige ontploffing. Het wapen is daarbij voorzien van een vuurregelaar met de keuze tussen semi- en volautomatisch schieten. [20]
De rechtbank overweegt dat gaspatronen kunnen worden aangemerkt als ‘stoffen’ zoals bedoeld in artikel 1, onder 3, van de Wet wapens en munitie. Nu het verschieten van deze stoffen gebeurt door een scheikundige ontploffing, dient de Zoraki te worden geclassificeerd als een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie. Nu het vuurwapen voorts geschikt is om automatisch te vuren, dient het vuurwapen te worden geclassificeerd als een vuurwapen van categorie II (artikel 2, eerste lid, sub 2, van de Wet wapens en munitie).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte, nu hij tevens heeft aangegeven dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van dit wapen, een wapen van categorie II, te weten een automatisch vuurwapen van het merk Zoraki, voorhanden heeft gehad.
Springstof
Ten aanzien van de aangetroffen springstof heeft de raadsman geen verweer gevoerd. De verdachte heeft daarover evenwel steeds verklaard dat hij niet wist dat dit tussen de wapens op zolder lag. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Uit het proces-verbaal van het Team Forensische Opsporing (pagina 145-147 van het procesdossier) volgt dat de springstof op zolder is aangetroffen in een plastic bakje en een plastic zakje in een tas waarin ook een hagelgeweer, een pistool en munitie zijn aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de wapens en munitie
welgezien heeft. In het licht daarvan acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verdachte de springstof niet heeft gezien. Daarbij komt dat, nu verdachte wist dat er een grote hoeveelheid wapens en munitie aanwezig was, hij deze naar zijn zeggen ter terechtzitting zelf naar de zolder heeft gebracht en hij tevens voorwerpen heeft gezien die hij vond lijken op handgranaten, hij minst genomen de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat er nog andere - zeer gevaarlijke - voorwerpen op zolder lagen.
Gelet hierop en de in de inleiding aangehaalde bewijsmiddelen kan ook het voorhanden hebben van de springstof, een wapen van categorie II, bewezen worden verklaard.
Voorhanden hebben overige wapens en munitie
Nu de verdachte heeft verklaard dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de overige wapens en munitie en uit de in de inleiding aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat het ingekorte geweer een wapen van categorie II is en het voor het overige wapens en munitie van categorie III betreft, kan het voorhanden hebben daarvan eveneens bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De verdachte heeft dit feit bekend en op basis van de in de inleiding ter zake de harddrugs aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet is sprake indien een feit als genoemd in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet wordt voorbereid of bevorderd. Blijkens de Memorie van Toelichting bij dit wetsartikel is het doel van artikel 10a van de Opiumwet primair de bestrijding van (internationale) drugshandel en is het artikel gericht op degenen die daarbij betrokken zijn en beoogt het mogelijk te maken in een vroeg stadium van de organisatie van de handel in te grijpen (Kamerstukken II 1982/83, 17 975, nr. 3, p. 4). In de Memorie van Antwoord is voorts te lezen dat van voorbereidingshandelingen sprake is bij elke gedraging die wordt bedoeld te dienen ter voorbereiding van
eenstrafbaar feit als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet (Kamerstukken II, 1989-1984, 17 975, nr. 5, p. 10). Onder een dergelijk strafbaar feit valt het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder B, waarin ‘bewerken’ van harddrugs wordt genoemd. Hoewel uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet volgt dat de bepaling primair gericht was op de ‘grote jongens’ achter de drugshandel, blijkt hieruit niet dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om bij overtreding van dit artikel de vervolgbaarheid van de ‘kleine(re) jongens’ uit te sluiten. Uit de tekst van de wet valt dat evenmin af te leiden. Niet valt in te zien dat aan de term ‘bewerken’ in de zin van artikel 10a van de Opiumwet een andere betekenis toe zou komen.
De verdachte heeft de aangetroffen Inositol, weegschaal, blenders, vijzel met stamper en ponypacks voorhanden gehad. Hij wist ook dat die voorwerpen bestemd waren voor het plegen van een feit als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet. Immers, de verdachte heeft verklaard dat deze spullen werden gebruikt om cocaïne mee te versnijden en dat hij die versneden cocaïne zelf gebruikte en aan een groepje vrienden verstrekte. [21] Het versnijden van cocaïne kan worden gekwalificeerd als het ‘bewerken’ als bedoeld in artikel 2, onder B, van de Opiumwet. Dat de verdachte de drugs zelf zou hebben bewerkt en dat daarbij sprake was van (deels) bewerken voor eigen gebruik, maakt dat niet anders. Bovendien is er ook sprake geweest van ‘verstrekken’ als bedoeld in artikel 2, onder B, van de Opiumwet, hetgeen eveneens een feit, als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet betreft.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank het onder feit 3 ten laste gelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen acht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Feit 1
hij op 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, wapens van categorie II, te weten:
  • een (ingekort) geweer (kaliber .22 LR), zijnde dat vuurwapen zodanig gewijzigd dat het dragen ervan niet of minder zichtbaar is en
  • een automatisch vuurwapen (merk Zoraki, kaliber 9 mm) en
  • een hoeveelheid springstof, bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing
en
wapens van categorie III, te weten:
  • een revolver (merk Smith & Wesson, kaliber .38 Special) en
  • een semi automatisch pistool (merk: Povazske, kaliber 9x19 mm) en
  • een semi automatisch pistool (merk: FEG, kaliber: 7.65 mm) en
  • een hagelgeweer (merk Baikal, kaliber 12) en
  • een geweer (merk Browning, kaliber .22 lr) en
  • een (percussie)revolver (merk Uberti, kaliber .36)
en
een hoeveelheid munitie van categorie III,
voorhanden heeft gehad;
Feit 2
hij op 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad 90 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
hij op 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad 84 XTC-tabletten bevattende MDMA, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
hij op 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad 195 milliliter van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine, zijnde elk een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
hij op 19 maart 2013 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, om een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en verstrekken van cocaïne (zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden
een hoeveelheid Inositol en een grammenweegschaal en twee blenders en een vijzel met stamper en een aantal pony-packs, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de hem ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te matigen en daarvan een groot deel voorwaardelijk op te leggen, eventueel met reclasseringstoezicht, in combinatie met een werkstraf van maximale duur. Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepleit, nu strafoplegging voor het onder 2 én 3 ten laste gelegde leidt tot dubbele bestraffing.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het betoog van de raadsman voor wat betreft de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit passeren. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van dubbele bestraffing, aangezien het voorhanden hebben van drugs en het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen om - kort gezegd - het bereiden en verstrekken van harddrugs voor te bereiden twee aparte gedragingen zijn. Er is sprake van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij de bepaling van de strafmaat. Daarbij zij reeds opgemerkt dat dit feit - gezien de aard en ernst van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten - niet in aanmerkelijke mate heeft bijgedragen aan de hoogte van de op te leggen straf.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid harddrugs en middelen die worden gebruikt bij de voorbereiding van het bewerken en verstrekken van die drugs. Cocaïne, amfetamine en MDMA zijn voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid (vuur)wapens, munitie passend bij deze wapens en springstof. Het voorhanden hebben daarvan is een ernstig delict, gezien het onaanvaardbare risico voor de veiligheid van personen en de dreiging die daarvan in het algemeen uitgaat. Hiertegen dient dan ook streng te worden opgetreden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen moment lijkt te hebben stilgestaan bij de mogelijke - ernstige - gevolgen van zijn handelen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2013 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte rapport van de Reclassering d.d. 28 mei 2013 waarin de rechtbank wordt geadviseerd om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en het volgen van een training.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat gezien de ernst van de feiten geen andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Zij ziet geen aanleiding om daarvan een deel voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank komt evenwel tot een (fors) lagere duur van die straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe heeft allereerst de vrijspraak van het voorhanden hebben van zes handgranaten bijgedragen. Daarnaast weegt de rechtbank als strafverlagende omstandigheid mee dat het wapen van het merk Zoraki niet geschikt was om scherp mee te schieten. Tot slot heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor dit soort feiten.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als
bijlage Aaan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging zijn geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Ten aanzien van de op de beslaglijst onder 1 genummerde zes DNA-sporen op handgranaten acht de rechtbank zich niet bevoegd een beslissing te nemen, nu zij daarvoor geen grond vindt in de wet. Deze sporen zijn ten tijde van het opsporingsonderzoek veiliggesteld, maar uiteindelijk is er geen onderzoek naar gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank komt de bevoegdheid om een beslissing te nemen ten aanzien van deze sporen toe aan de officier van justitie.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • b, 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • van de Wet wapens en munitie;
  • a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten:
2. 2 2 pakken batterijen;
2. 2 1 stuk tupperware doos;
2. 2 1 stuk zak (kleur rood) van Björn Borg.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.T. Beuving, voorzitter,
mrs A.L. Frenkel en R.E. Perquin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Timmermans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2013.
Mr. R.E. Perquin is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1573 2013056662, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 270).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31 t/m 33.
3.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 34-35.
4.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 42 t/m 44.
5.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 145 t/m 147; Rapport van het NFI – Explosievenonderzoek, p. 240-243.
6.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 36 t/m 38.
7.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 39 t/m 41.
8.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 45 t/m 48.
9.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 149 t/m 150.
10.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 151 t/m 152.
11.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 155- 156.
12.Verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2013.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31 t/m 33; Proces-verbaal – Team Forensisch Opsporing, p. 97 t/m 101.
14.Rapport van het NFI – onderzoek naar drugs en –precursoren, p. 233.
15.Ibid.
16.Ibid.
17.Ibid.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31 t/m 33; Proces-verbaal – Team Forensisch Opsporing, p. 97 t/m 101.
19.Verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2013.
20.Proces-verbaal – Team Forensische Opsporing, p. 43.
21.Verklaring verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2013