ECLI:NL:RBNNE:2025:330

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
LEE 23/27
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Knuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken procesbelang in bestuursrechtelijke handhavingszaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 31 januari 2025, wordt het beroep van de Vereniging Meten=Weten uit Dwingeloo tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek beoordeeld. Het handhavingsverzoek was gericht tegen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op percelen nabij het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen procesbelang meer heeft. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat de lelieteelt op de percelen inmiddels is beëindigd en er geen risico op herhaling bestaat. De rechtbank wijst erop dat eiseres in haar beroep de reikwijdte van het oorspronkelijke handhavingsverzoek heeft geprobeerd uit te breiden, wat niet is toegestaan volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het doel van eiseres, handhaving van de vergunningplicht voor lelieteelt, niet meer kan worden bereikt, aangezien de lelieteelt is gestopt en er geen aanwijzingen zijn dat deze in de toekomst zal worden hervat. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke bespreking van het beroepschrift en wijst het verzoek om vergoeding van griffiekosten en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/27
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

Vereniging Meten=Weten uit Dwingeloo, eiseres

(gemachtigden: H. Baptist en G.W. Starre),
en
het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe, Gedeputeerde Staten
(gemachtigde: mr. C. Dijkstra).

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [belanghebbende] uit Wilhelminaoord

(derde-partij 1)(gemachtigde: mr. T. van der Weijde) en de
Stichting Maatschappij van Weldadigheiduit Frederiksoord (derde partij 2).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op percelen [1] nabij het natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 november 2022 op het bezwaar van eiseres is Gedeputeerde Staten bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het beroep is ingediend op 2 januari 2023 [2] . Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift op 31 januari 2023. Namens derde-partij 1 is schriftelijk gereageerd op 9 maart 2023 en op 13 december 2024.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer Baptist namens eiseres en de gemachtigde namens gedeputeerde staten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek. Voordat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan behandelen, toetst de rechtbank of aan de procedurele voorwaarden is voldaan. Eén van die voorwaarden is dat eiseres procesbelang moet hebben bij de beoordeling van haar beroep.
3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk omdat eiseres geen procesbelang (meer) heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten. Derde-partij 1 is pachter van de genoemde percelen en heeft daarop lelies geteeld. Derde-partij 2 is eigenaar van de percelen.
Omvang van het geschil
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat het geschil uitsluitend betrekking heeft op lelieteelt en dat het verzoek alleen ziet op handhaving van de vergunningplicht.
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het handhavingsverzoek ook ziet op het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij andere teelten dan lelieteelt. De rechtbank concludeert echter dat het oorspronkelijke handhavingsverzoek uitsluitend betrekking had op lelieteelt. In de inleiding van het verzoek stelt eiseres dat op de betreffende percelen “de teelt van lelies aanvangt”. Daarna staat: “Deze teelt kan gevolgen hebben op de instandhoudingsdoelen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Derhalve is het uitvoeren van deze teelt in de nabijheid van Natura 2000-gebieden vergunningplichtig ingevolge de Wet natuurbescherming”. Naar het oordeel van de rechtbank probeert eiseres met haar stelling in beroep de reikwijdte van het handhavingsverzoek uit te breiden. Dat is niet toegestaan; dat vloeit voort uit artikel 8:69 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.2.
Eiseres stelt verder in het beroepschrift dat het handhavingsverzoek ziet op de naleving van artikel 6, tweede lid van de Habitatrichtlijn (HR) [3] . Uit die bepaling volgt de verplichting van lidstaten om passende maatregelen te nemen om verslechtering van de kwaliteit van habitats in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Die bepaling is in het Nederlandse recht geïmplementeerd in artikel 2.4 Wnb. [4] In het handhavingsverzoek wordt echter uitsluitend gewezen op overtreding van de vergunningplicht. De vergunningplicht vloeit voort uit artikel 6, derde lid HR en staat in artikel 2.7, tweede lid Wet natuurbescherming (Wnb). Dat eiseres in beroep voor het eerst verwijst naar de verplichting om passende maatregelen te nemen, is naar het oordeel van de rechtbank een uitbreiding van de reikwijdte van het oorspronkelijke handhavingsverzoek en om die reden niet toegestaan op grond van artikel 8:69 Awb.
5.3.
In het bezwaarschrift wordt al verwezen naar het arrest in de Donana-zaak [5] , waarin artikel 6, tweede lid HR aan de orde was. De rechtbank leest daarin geen wijziging van het oorspronkelijke verzoek. Overigens zou een dergelijke wijziging van het verzoek in bezwaar evenmin mogelijk zijn, omdat een verzoek om passende maatregelen te nemen een wezenlijk andere aanvraag is dan een verzoek om handhaving van de vergunningplicht. [6]
Procesbelang
6. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang meer heeft, omdat door het college niet (meer) handhavend kan worden opgetreden. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
6.1.
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. [7] Uit de overwegingen over de omvang van het geschil volgt dat het doel van eiseres is handhaving van de vergunningplicht voor lelieteelt op de genoemde percelen.
6.2.
Niet in geschil is dat de lelieteelt op de percelen inmiddels is beëindigd. Vaste rechtspraak [8] is dat tegen een overtreding die is beëindigd toch handhavend kan worden opgetreden als er risico is op herhaling. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor. In de brief aan de rechtbank van 13 december 2024 namens derde-partij 1, staat dat hij volledig gestopt is met de lelieteelt en dat hij ook niet meer van plan is die in de toekomst weer op te pakken. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen en eiseres heeft de verklaring niet weersproken. Ook ziet de rechtbank geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat iemand anders in de toekomst lelies gaat telen op de percelen. Behandeling van het beroep kan daarom niet leiden tot het doel dat eiseres beoogt.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak [9] kan ook geen belang worden ontleend aan het verzoek om vergoeding van de gemaakte griffiekosten en proceskosten. Het betoog van eiseres faalt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke bespreking van het beroepschrift. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Knuttel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met kadastrale aanduiding VDR00 K 1787 (gedeeltelijk), VDR00 K 168, K 58 en K 1579 (gedeeltelijk).
2.Abusievelijk gedateerd 2 januari 2022.
3.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
4.In HvJ EU 7 november 2018 (ECLI:EU:C:2018:882, inzake de Programmatische Aanpak Stikstof) heeft het HvJ overwogen dat de bevoegdheden van art. 2.4 voldoende zijn om te voldoen aan de verplichtingen van art. 6, lid 2, Habitatrichtlijn.
5.Zaak C-559/19 (ECLI:EU:C:2021:512).
7.Zie voor een recente uitspraak ECLI:NL:RVS:2024:4739.