ECLI:NL:RBNNE:2025:3161

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
LEE 25/2513
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning vellen van bomen en verwijderen van houtopstand aan de Noordzijde Eemskanaal in Groningen

Op 1 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het vellen van twee bomen en het verwijderen van 1.025 m2 houtopstand aan de Noordzijde van het Eemskanaal ter hoogte van het Betonbos in Groningen. Verzoekers, die zich verzetten tegen de vergunning, hebben een aantal gronden aangevoerd om hun verzoek te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de vraag of er een redelijke kans van slagen is voor het bezwaar tegen de vergunning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er dringende redenen zijn om het besluit te schorsen voor zover het betreft het vellen van de (potentieel) monumentale bomen 92 en 93, maar dat de toestemming voor het verwijderen van de houtopstand niet geschorst wordt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen van de omwonenden niet voldoende zijn betrokken bij de besluitvorming en dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom de monumentale bomen niet behouden kunnen blijven. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2513

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam], [naam], [naam] (gemachtigde: mr. M.T. Hoen) en [naam], uit Groningen, verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de gemeente Groningen (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de vergunning voor het vellen van twee bomen en verwijderen van 1.025 m2 houtopstand aan de Noordzijde Eemskanaal ter hoogte van het Betonbos in Groningen. Verzoekers zijn het niet eens met verlening van die vergunning. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe en schorst het besluit voor zover het ziet op het vellen van de (potentieel) monumentale bomen 92 en 93. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Het college heeft op 3 maart 2025 een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van twee bomen en het verwijderen van 1.025 m2 houtopstand aan de Noordzijde Eemskanaal ter hoogte van het Betonbos in Groningen. Onderdeel van de omgevingsvergunning is de Bomen Effect Analyse (BEA). [1] Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers en [naam] en [naam] namens verzoekers, en C. Bouwmeester en G. Demandt namens het college. Namens vergunninghouder hebben R. Cornelis, J. Sijtsma en E. Bergsma deelgenomen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft op de zitting van 29 juli 2025 ook het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers met zaaknummer LEE 25/2414 behandeld. Op dat verzoek wordt separaat uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Daarvan is volgens de voorzieningenrechter sprake omdat de omgevingsvergunning in werking is getreden en vergunninghouder wil beginnen met het vellen van de houtopstand zodra er geen broedactiviteiten meer worden waargenomen. Naar verwachting zal dat in augustus zijn.
Procedurele aspecten
4. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend door [naam], [naam], [naam] en [naam]. Vlak voor de zitting heeft de gemachtigde zich gesteld voor [naam] en [naam] en “circa 50 omwonenden”. Op de zitting is besproken dat het niet duidelijk is voor welke 50 personen Hoen optreedt als gemachtigde. Bij de stukken zit een lijst met namen en handtekeningen van meer dan 60 personen. Omdat niet ter discussie staat dat [naam], [naam] en [naam] in elk geval bezwaar hebben ingediend en een verzoek om voorlopige voorziening hebben gedaan, gaat de voorzieningenrechter om redenen van proceseconomie niet verder in op de vraag wie de circa 50 omwonenden zijn.
4.1.
Verder is door het college op de zitting bevestigd dat in het bestreden besluit ten onrechte artikel 22.8 van het Omgevingsplan als grondslag is genoemd. Het college heeft aan het bestreden besluit de artikelen 5.1 en 22.8 van de Omgevingswet, in samenhang met artikel 4:9 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 (APVG) ten grondslag gelegd.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 4:9 van de APVG is een omgevingsvergunning vereist voor het vellen van houtopstanden. Het toetsingskader voor een vergunning voor het vellen van houtopstanden is opgenomen in artikel 4:11 van de APVG. Op grond van dit artikel verleent het college in beginsel geen vergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal een van de criteria waardering, overlast, kwaliteit en dringende redenen. Deze criteria zijn uitgewerkt in de Beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022 (Beleidsregels).
5.1.
Het college heeft de aanvraag getoetst aan het criterium dringende reden en de vergunning op dat criterium verleend.
5.2.
Op grond van artikel 2, zevende lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels, wordt bij het criterium dringende reden getoetst aan het aspect ruimtelijke ontwikkeling. De voorzieningenrechter begrijpt deze bepaling zo, dat een ruimtelijke ontwikkeling een dringende reden kan zijn en daarmee een belang tot verwijdering van houtopstand kan vormen. Onder ruimtelijke ontwikkeling wordt in de Beleidsregels verstaan: “een ontwikkeling door (semi) overheden of projectontwikkelaars zoals aanleg van wegen, bedrijventerreinen, havens, woonwijken dan wel bouwplannen die alleen met een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan gerealiseerd kan worden”.
Inhoudelijke bespreking bezwaargronden
6. Verzoekers voeren – samengevat – aan dat de opgestelde BEA inhoudelijk niet voldoet aan de richtlijnen die daarvoor gelden. Er mist een bredere afweging tussen behoud van groen en woningbouw/kade-ontwikkeling. Het maximaal bebouwen ten koste van al het bestaande groen is in strijd met het groenbeleid.
6.1.
Verder voeren verzoekers aan dat er toch monumentale bomen worden gekapt ondanks dat de projectorganisatie en gemeente in diverse stukken hebben toegezegd dat (potentieel) monumentale bomen zouden worden gespaard. Ook de voorzieningenrechter heeft volgens verzoekers geoordeeld dat (potentieel) monumentale bomen behouden moeten blijven. [2] Volgens verzoekers is verder de aan de raad, college en omgeving beloofde volwaardige binnenplanse compensatie niet in beeld gebracht of uitgewerkt. Ook is het nog onduidelijk hoe de buitenruimte er definitief uit gaat zien. Verzoekers vinden daarom dat vroegtijdige en onherstelbare kap zeer voorbarig is.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure gaat om de omgevingsvergunning voor het vellen van twee bomen (92 en 93 uit bijlage 8 bij de BEA) en het verwijderen van 1.025 m2 houtopstand aan de Noordzijde Eemskanaal ter hoogte van het Betonbos. Boom 92 is een kolchische esdoorn uit 1980 en heeft een potentieel monumentale status. Boom 93 is een Italiaanse populier uit 1950 met een monumentale status. De voorzieningenrechter zal een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het besluit van 3 maart 2025 aan de hand van het daarvoor geldende toetsingskader in de APVG en de Beleidsregels.
Dringende reden
8. De voorzieningenrechter overweegt dat het bestreden besluit een summiere beschrijving bevat van de bedoelde ruimtelijke ontwikkeling: “om de kade van het Eemskanaal aan de noordzijde opnieuw in te richten ten behoeve van het project Stadshavens”. Uit de bij het besluit behorende BEA blijkt dat dit gebied onderdeel uitmaakt van de realisatie van de nieuwe wijk Stadshavens. Stadshavens is beoogd als een wijk met woningen, bedrijfsruimten en voorzieningen op de percelen ten noorden en zuiden van het Eemskanaal, vanaf het Betonbos in noordoostelijke richting. Voor het gebied waar het bestreden besluit op ziet (binnen het project aangeduid als deelgebied BW3) geldt het (onherroepelijke) Omgevingsplan 1, gemeente Groningen (Stadshavens). In dit omgevingsplan wordt het gebied langs het Eemskanaal onder andere aangewezen als ‘ontwikkelgebied Stadshaven’, ‘ontwikkelgebied Stadshavens deelgebied Noordwest’ en ‘ontwikkelgebied Stadshavens noord’. Binnen dit deelgebied BW3 worden geen woningen gerealiseerd, maar wordt wel ondergrondse infrastructuur ten behoeve van de woningen gerealiseerd (warmtenet, riool, nutsleidingen) en bovengrondse infrastructuur zoals fietspaden, aanlegplaatsen, een boulevard, pleinen en verlichting. Aangezien er sprake is van de aanleg van een woonwijk en wegen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in de beleidsregels. Het college heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een dringende reden.
Belangenafweging
9. Op grond van artikel 2 van de Beleidsregels, toetst het college een aanvraag om een omgevingsvergunning op het belang voor het behoud van de houtopstand en op het belang voor het verwijderen van de houtopstand.
9.1.
In het bestreden besluit wordt toegelicht dat de bomen een bijdrage leveren aan de beleving van de openbare ruimte, dat de (potentieel) monumentale bomen en houtopstand de uitvoering van werkzaamheden belemmeren en dat het uitvoeren van een onderhoudsmaatregel geen oplossing biedt voor het behoud van de bomen. Verder wordt geconcludeerd dat het belang van de ontwikkeling van Stadshavens en de nieuwbouw van woningen in de belangenafweging hoger scoort dan het belang van behoud van deze bomen en houtopstand.
9.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit deze algemene bewoordingen niet op welke manier het belang van behoud van de (potentieel) monumentale bomen en de houtopstand, door het college in de afweging is betrokken en welk gewicht daaraan is toegekend.
9.2.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de BEA onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de BEA ten aanzien van de houtopstand wel een afweging heeft plaatsgevonden en ten aanzien van de monumentale bomen niet. De voorzieningenrechter zal dat hierna toelichten.
Houtopstand
9.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in de BEA toegelicht dat het groen dat aanwezig is langs het Eemskanaal Noordzijde is geïnventariseerd en beoordeeld, vanaf het Balkgat (bij het Betonbos) tot aan Berlagebrug (Eltjo Ruggeweg). In de BEA is beschreven dat de houtopstand dichtbij de Berlage behouden blijft. Met betrekking tot de houtopstand die is gelegen bij het Betonbos, is volgens de BEA behoud niet reëel. Voorafgaand aan de inrichting van het deelgebied moeten er saneringswerkzaamheden onder archeologische begeleiding worden uitgevoerd. Ook worden aanwezige gebouwen, putten en verhardingen verwijderd en worden (tijdelijke) nutsvoorzieningen en bouwwegen aangelegd. Verder volgt uit de BEA dat er ten aanzien van het te verwijderen houtopstand, is gekeken naar alternatieven. Zo is in de BEA beschreven dat er aanpassingen hebben plaatsgevonden in het warmtenet-tracé en de ligging van het fietspad waardoor meer houtopstand behouden kon worden.
9.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gemotiveerd dat gelet op de uit te voeren werkzaamheden en de toegepaste alternatieven, dat het verwijderen van de 1.025 m2 houtopstand in dit deelgebied zwaarder weegt dan het behoud. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om aan te nemen dat het bestreden besluit voor zover het ziet op het verwijderen van 1.025 m2 houtopstand, na heroverweging niet in stand kan blijven.
Monumentale bomen
9.5.
In paragraaf 7.3 van de BEA is de verhoging van de kade beschreven. Daar staat dat in het ontwerp voor inrichting van dit gebied een uitstulping van het Eemskanaal is geprojecteerd bij de bomen 92 en 93. De uitstulping sluit aan bij het te realiseren plein dat direct ten noorden van de uitstulping is gesitueerd. Hierbij gaat het maaiveld van het plein en het belendende fietspad, trapsgewijs van circa 2,30 m +NAP, naar 0,95 m +NAP. Daarnaast worden er in de nabijheid van de bomen 92 en 93 twee damwanden geheid die moeten gaan dienen als waterkering. Omdat verder de gehele omgeving van beide bomen wordt verhard middels asfalt (fietspad) en dubbelklinkers (bestrating kade), is volgens de BEA behoud van de bomen 92 en 93 niet mogelijk.
9.5.1.
Op de zitting heeft de vergunninghouder toegelicht dat de kade bij bomen 92 en 93 moet worden verhoogd om de afwatering in het gebied te verbeteren. Omdat bomen niet tegen een groeiplaatsverhoging kunnen, is behoud van bomen 92 en 93 volgens vergunninghouder niet mogelijk. De locatie van de verhoging van de kade heeft onder andere te maken met de locatie van het plein en de benodigde hellingspercentages voor de nieuwe brug. Bovendien komt er volgens vergunninghouder een groot pakket aan kabels en leidingen en die kunnen niet in bochten om de bomen 92 en 93 worden aangelegd.
9.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het bestreden besluit en de daarbij behorende BEA niet volgt dat er alternatieven zijn overwogen om bomen 92 en 93 te behouden, bijvoorbeeld door te onderzoeken of verplaatsing van de uitstulping en het plein tot de mogelijkheden behoort. Ook met de door de vergunninghouder gegeven toelichting op de zitting is niet duidelijk geworden dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden voor het behoud van bomen 92 en 93. De voorzieningenrechter begrijpt dat vergunninghouder bij de herinrichting van het deelgebied rekening moet houden met verschillende beperkingen (waaronder het peilverschil, eisen van andere bevoegde gezagen en de ligging van een brug). De voorzieningenrechter begrijpt ook de noodzaak voor het verwijderen van de bomen als uitgegaan wordt van het ontwerp in de BEA. Maar voor het verlenen van het bestreden besluit, moeten zowel de belangen bij behoud van de bomen als bij verwijdering van bomen inzichtelijk zijn en zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. En het belang bij behoud van de bomen 92 en 93 is door het college in het bestreden besluit onvoldoende kenbaar betrokken.
9.6.1.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het op basis van de beschikbare informatie niet op voorhand duidelijk dat het geconstateerde motiveringsgebrek ten aanzien van de (potentieel) monumentale bomen 92 en 93 in bezwaar hersteld kan worden. Omdat het vellen van de bomen onomkeerbaar is, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van deze twee bomen toewijzen.
Belangen omwonenden
9.7.
Op de zitting is namens het college aangegeven dat de belangen van omwonenden van dit deelgebied niet zijn betrokken bij de besluitvorming. Anders dan het college meent, moeten voor een zorgvuldig besluit, alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen worden afgewogen. Het college is bekend met de zorgen van direct omwonenden van deze locatie over de ontwikkelingen in hun directe woonomgeving. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had het college de belangen van deze omwonenden bij behoud van het groen bij de besluitvorming moeten betrekken. Het besluit is ook op dit punt gebrekkig. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan dit motiveringsgebrek in bezwaar worden hersteld.
Compensatie
10. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Beleidsregels is het college verplicht om voor iedere gevelde houtopstand een herplantplicht voor een nieuwe houtopstand op te leggen, hetzij op dezelfde locatie, hetzij in de directe omgeving (binnen 500 m) tenzij de standplaats van de houtopstand vanwege een ruimtelijke ontwikkeling verdwijnt en er binnen het projectgebied of in de directe omgeving van het projectgebied geen geschikte ruimte voor een nieuwe houtopstand is. In dat geval dient een compensatie als bepaald in artikel 6 in het groencompensatiefonds te worden gestort. Een in het fonds gestort bedrag wordt binnen een jaar na storting ingezet.
10.1.
In het bestreden besluit is over compensatie opgenomen: “U moet de boom die gekapt wordt, vervangen. Dit kunt u doen door het herplanten van 8 bomen, plantmaat 20-25 (…). Deze bomen moeten binnen 1 jaar na gereed komen van de plantlocatie (conform
Boom Effect Analyse) worden geplant. (…) De houtopstand wordt gecompenseerd door een financiële storting in groencompensatiefonds van € 43.553,15.”
10.2.
Op de zitting is door de deskundige van vergunninghouder toegelicht dat de compensatietabel in artikel 4 van de Beleidsregels uitgaat van te herplanten standaardbomen met een stamomtrek van 18-20 centimeter. In artikel 4, derde lid, onder b, van de Beleidsregels is geregeld dat er ook minder, maar wel grotere bomen kunnen worden herplant, mits de vervangende bomen dezelfde fysieke boomwaarde vertegenwoordigen als de gekapte bomen. Tabel 2 geeft daarvoor een omrekentabel naar rato van de stamdikte. Bij die tabel is aangesloten zodat in dit geval acht bomen herplant moeten worden. Dit is door verzoekers niet betwist. Verder volgt uit de BEA dat er 17 bomen in de maat 20-25 herplant worden. Bij uitvoering van die herplant zoals beschreven in de BEA wordt ruimschoots aan het bepaalde in omgevingsvergunning voldaan.
10.3.
Anders dan verzoekers op de zitting vreesden, is in het bestreden besluit niet afgeweken van de bepaling in de Beleidsregels dat een in het fonds gestort bedrag (ter compensatie van de te vellen houtopstand) binnen een jaar na storting wordt ingezet.
10.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de invulling van de herplantplicht en compensatie aan de Beleidsregels. Voor zover de gronden van verzoekers zien op de ruimtelijke keuzes die door het college en/of de gemeente zijn gemaakt en nog moeten worden gemaakt ten aanzien van de inrichting van Stadshavens, is dat nu niet ter beoordeling aan de voorzieningenrechter. De voorlopige beoordeling in deze procedure beperkt zich tot de vergunning voor het vellen van de twee bomen en de houtopstand, en het daarbij behorende toetsingskader.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit, voor zover het ziet op de toestemming voor het vellen van bomen 92 en 92 is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De schorsing ziet niet op de toestemming voor het verwijderen van 1.025 m2 houtopstand.
11.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Ook krijgen verzoekers een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit voor zover het ziet op de toestemming voor het vellen van bomen 92 en 92 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bomen Effect Analyse DO Eemskade Noord Stadshavens Groningen, Stedelijk Groen bv, 25 november 2024.
2.Verzoekers verwijzen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1217 over de omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand in het Betonbos in Groningen.