ECLI:NL:RBNNE:2025:1217

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
LEE 25/1007
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor vellen houtopstand in Groningen

Op 4 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand op de locatie Betonbos aan het Eemskanaal in Groningen. De omgevingsvergunning was op 17 december 2024 verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Verzoekers, waaronder Stichting Boomwachters Groningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en vroegen de voorzieningenrechter om de werking van de vergunning te schorsen tot de beslissing op hun bezwaren. Tijdens de zitting op 20 maart 2025 hebben verschillende vertegenwoordigers van de verzoekers en het college hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er volgens haar geen onverwijlde spoed was die een schorsing van de vergunning rechtvaardigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel het bestreden besluit op enkele punten summier gemotiveerd was en enkele slordigheden bevatte, het besluit in stand kon blijven. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangenafweging niet volledig was, maar dat dit hersteld kon worden in de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat de omgevingsvergunning in werking was getreden en dat de vergunninghouder, VanWonen Investeringsmaatschappij B.V., met de werkzaamheden was begonnen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/1007

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2025 in de zaak tussen

[naam], [naam]en
,uit [woonplaats], en
Stichting Boomwachters Groningen uit Haren,verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: VanWonen Investeringsmaatschappij B.V. uit Zwolle (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand op de locatie Betonbos aan het Eemskanaal in Groningen.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning op 17 december 2024 verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd de werking van de verleende omgevingsvergunning te schorsen tot in ieder geval de beslissing op de bezwaren.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam] namens verzoekers en R.E. van Houdt met G. Demandt namens het college. Namens derde-partij hebben deelgenomen: S.P. Heijkoop, S. Kamminga, C. Houffelaar, E.P. Bergsma en R. de Boer.
1.3.
Na de zitting hebben verzoekers aanvullende stukken opgestuurd. De voorzieningenrechter heeft hierin geen aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek of het treffen van een ordemaatregel.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Daarvan is volgens de voorzieningenrechter ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting sprake omdat de omgevingsvergunning in werking is getreden en vergunninghouder is begonnen met het vellen van de houtopstand.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
Procedurele aspecten
Wie zijn er partij bij deze procedure?
5. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het bezwaarschrift lijkt te zijn ondertekend door enkele tientallen omwonenden van het Betonbos. Het verzoek om voorlopige voorziening is echter alleen ondertekend door verzoekers en daarom zijn zij ook alleen partij in deze procedure.
Waarvoor is de omgevingsvergunning verleend?
5.1.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat deze omgevingsvergunning alleen is verleend voor het vellen van houtopstand zoals oranje/rood gearceerd als “houtopstand verwijderen” op de luchtfoto die als bijlage 16 is gevoegd bij de Bomen Effect Analyse (BEA) Bouwrijp maken Betonbos Groningen. [1] Deze omgevingsvergunning gaat niet over de kap van bomen of het vellen van houtopstand buiten deze oranje/rode arcering.
Kan de omgevingsvergunning al worden gebruikt?
5.2.
Verder is in het bestreden besluit bepaald dat de omgevingsvergunning pas in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking en dat als binnen die termijn een voorlopige voorziening wordt gevraagd, de omgevingsvergunning niet in werking treedt voordat op het verzoek is beslist. Aangezien verzoekers na de termijn van vier weken een voorlopige voorziening hebben gevraagd, is de omgevingsvergunning in werking getreden en heeft vergunninghouder, weliswaar voor eigen rekening en risico, gebruik kunnen maken van deze vergunning.
5.3.
Verder is ter zitting door het college toegelicht dat een activiteitenplan ecologie is goedgekeurd door de provincie zodat ook aan die voorwaarde in de omgevingsvergunning voor inwerkingtreding is voldaan.
Wat is de grondslag van het besluit?
5.4.
Verder is door het college op de zitting bevestigd dat in het bestreden besluit ten onrechte artikel 22.8 van het Omgevingsplan als grondslag is genoemd. Het college heeft aan het bestreden besluit de artikelen artikel 5.1 en 22.8 van de Omgevingswet, in samenhang met artikel 4:9 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 (APVG) ten grondslag gelegd.
Wat is de omvang van deze procedure?
5.5.
Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers in deze procedure ook de ruimtelijke keuzes die door de gemeente zijn gemaakt ten aanzien van de inrichting van Stadshavens aan de orde willen stellen, gaat deze procedure daar niet over. In deze procedure gaat het alleen om het verzoek om voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning voor het vellen van de houtopstand.
Inhoudelijke bespreking bezwaargronden
6. Verzoekers voeren – kort samengevat - aan dat de kap in strijd is met gemeentelijke voorwaarden uit de APVG, de doelen voor de Stedelijke Ecologische Structuur en de Flora- en Faunawet. Er wordt onherstelbare schade aangericht aan de begroeiing en daarmee ook aan de daarvan afhankelijke vogels en vleermuizen en andere dieren. Verder heeft het college volgens verzoekers ten onrechte alleen getoetst aan het criterium ‘dringende reden’ en niet getoetst aan de andere criteria uit artikel 4:11 van de APVG. Er ligt nog geen definitief ontwerp of uitgewerkt stedenbouwkundig plan waardoor het volgens verzoekers voorbarig is om te stellen dat alle bomen gekapt moeten worden. Verder geeft de BEA geen compleet beeld van de waarden en belangen van de diverse bomen binnen de houtopstand. Er heeft geen integrale afweging plaats gevonden waarbij de belangen van de bomen, de ecologische waarde, de wensen van de omwonenden, en de gemeentelijke beleidsdoelen omtrent behoud van groen evenwichtig in beeld zijn gebracht. Ten slotte voeren verzoekers aan dat de compensatie van de te vellen houtopstand niet goed onderbouwd is en het bestreden besluit onvoldoende waarborg biedt voor de terugkeer van groen in de wijk.
Aan welke regels moet de omgevingsvergunning worden getoetst?
7. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het toetsingskader voor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand als volgt.
7.1.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 4:9 van de APVG is een omgevingsvergunning vereist voor het vellen van houtopstanden. Het toetsingskader voor een vergunning voor het vellen van houtopstanden is opgenomen in artikel 4:11 van de APVG. Op grond van dit artikel verleent het college in beginsel geen vergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal een van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen.” Deze criteria zijn uitgewerkt in de ‘Beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022’ (hierna: de Beleidsregels).
7.1.1.
Anders dan verzoekers menen wordt, gelet op dit toetsingskader, een aanvraag om een houtopstand te mogen vellen, niet geweigerd vanwege de aanwezigheid van nesten, broedvogels of andere (beschermde) dieren. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een beoordeling van de bezwaargronden hierover.
7.1.2.
In artikel 11.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving is weliswaar bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning nesten van bepaalde vogels weg te nemen of deze vogels te verstoren, maar die vergunningplicht staat los van het toetsingskader van het besluit dat nu ter beoordeling voorligt. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Omgevingswet een afzonderlijke vergunning vereist kan zijn voor een zogenaamde flora- en fauna-activiteit. Dat volgt uit artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet. Op grond van de Omgevingswet geldt er geen verplichting om die vergunning, als die nodig is, gelijktijdig met de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand aan te vragen. De vraag of een vergunning voor een flora- en fauna-activiteit is vereist en zo ja, of die kan worden verleend, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter buiten de omvang van deze procedure. Zoals ter zitting is toegelicht, is het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen hiervoor het bevoegde gezag.
7.2.
Verder verlangt artikel 4:11 van de APVG slechts dat tenminste een van de criteria in de belangenafweging wordt meegenomen. Het college heeft de aanvraag getoetst aan het criterium ‘dringende reden’ en hoefde in het bestreden besluit niet in te gaan op de andere criteria.
Is er sprake van een ‘dringende reden’ als bedoeld in de Beleidsregels?
8. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ‘dringende reden’ als bedoeld in de Beleidsregels.
8.1.
Op grond van artikel 2, zevende lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels, wordt bij het criterium ‘dringende reden’ getoetst aan het aspect ruimtelijke ontwikkeling. De voorzieningenrechter begrijpt deze bepaling zo, dat een ruimtelijke ontwikkeling een dringende reden kan zijn en daarmee een belang tot verwijdering van houtopstand kan vormen. Onder ruimtelijke ontwikkeling wordt in de Beleidsregels verstaan: “een ontwikkeling door (semi) overheden of projectontwikkelaars zoals aanleg van wegen, bedrijventerreinen, havens, woonwijken dan wel bouwplannen die alleen met een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan gerealiseerd kan worden”.
8.1.1.
In het bestreden besluit ontbreekt weliswaar een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling, maar uit de bij de aanvraag gevoegde en bij het besluit behorende BEA blijkt dat de bedoelde ruimtelijke ontwikkeling, de realisatie van de nieuwe wijk Stadshavens is. Stadshavens is beoogd als een wijk met woningen, bedrijfsruimten en voorzieningen op de percelen ten noorden en zuiden van het Eemskanaal, vanaf het Betonbos in noordoostelijke richting. De gemeenteraad heeft op 15 mei 2024 het ‘Omgevingsplan 1, gemeente Groningen (Stadshavens)’ vastgesteld. Op de zitting is door het college onweersproken gesteld dat dit omgevingsplan onherroepelijk is. In dit omgevingsplan wordt de locatie Betonbos onder andere aangewezen als ‘ontwikkelgebied Stadshaven’ en ‘ontwikkelgebied Stadshavens deelgebied Noordwest’. Met de vaststelling van het omgevingsplan wordt de ontwikkeling van 1.200 woningen in deelgebied Noordwest en commerciële en maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee sprake van een ‘ruimtelijke ontwikkeling’ als bedoeld in de beleidsregels. Dat er nog geen definitief uitgewerkt stedenbouwkundig plan ligt, doet daar niet aan af. Het betoog van verzoekers slaagt niet.
Voldoet de BEA aan de daarvoor geldende vereisten?
9. Op grond van artikel 2, negende lid, van de Beleidsregels moet de aanvrager van een omgevingsvergunning bij een ruimtelijke ontwikkeling een vastgestelde BEA voegen zoals opgesteld volgens de richtlijn BEA, opgesteld door de landelijke Bomenstichting en CROW. Omdat er sprake is van te vellen houtopstand in Stedelijke Ecologische Structuur moet het college de BEA vaststellen.
9.1.
Bij de aanvraag is een BEA gevoegd die op 22 oktober 2024 door het college is vastgesteld. Bij de beoordeling van de aanwezige houtopstand in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling op de locatie is in de BEA uitgegaan van de (ongedateerde) Ontwerptekening (conceptfase) die als bijlage 13 bij de BEA is gevoegd. In de BEA word geconcludeerd dat in verband met het bouwrijp maken in totaal 15.798,31 m2 houtopstand gerooid moet worden. In de BEA wordt gesteld dat er zich binnen het Betonbos 1 potentieel monumentale boom bevindt, terwijl zich aan de rand en buitenkant van het Betonbos nog een klein aantal (potentieel) monumentale bomen bevindt. Deze (potentieel) monumentale bomen moeten behouden blijven.
9.1.1.
Een bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige afgaan.
9.1.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat er op de locatie 15.798,31 m2 bomen, hakhout en/of bosplantsoen met een natuurlijke groeihoogte van meer dan twee meter aanwezig is. Daarmee wordt voldaan aan de definitie van houtopstand uit de APVG. Gelet op de bepalingen in de APVG en de Beleidsregels is het voor het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning niet noodzakelijk dat de beoordeling van de te kappen bomen op een individueel niveau, per boom, plaatsvindt. Wanneer een (potentieel) monumentale boom binnen de houtopstand aanwezig is, moet deze, volgens de toelichting bij de Beleidsregels, wel apart worden vermeld.
9.1.3.
Volgens de BEA zijn er in het onderzochte deelgebied 10 monumentale en 20 potentieel monumentale bomen aanwezig. Verzoekers hebben geen contra-expertise overgelegd en naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de zorgvuldigheid, begrijpelijkheid of conclusies van de BEA op dit punt. Verzoekers onderbouwen hun stelling dat er sprake is van meer oudere en vermoedelijk monumentale bomen in het Betonbos, onvoldoende. Anders dan verzoekers stellen, speelt leeftijd in ieder geval een rol bij de beoordeling of er sprake is van een (potentieel) monumentale houtopstand. Uit de definities van (potentieel) monumentale houtopstand in de APVG en de Beleidsregels, volgt dat in ieder geval aan de basisvoorwaarden (een zeker leeftijd en conditie) moet zijn voldaan en daarnaast ook aan tenminste één van de specifieke voorwaarden om houtopstand als (potentieel) monumentaal aan te kunnen merken.
Verzoekers hebben onvoldoende onderbouwd dat er sprake zou zijn van meer (potentieel) monumentale bomen dan de genoemde 30 of dat de inventarisatie in de BEA anderszins onvolledig is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college bij het verlenen van het bestreden besluit mogen uitgaan van de overgelegde BEA.
Zijn de belangen bij behoud van de houtopstand voldoende betrokken?
10. Op grond van artikel 2 van de Beleidsregels, toetst het college een aanvraag om een omgevingsvergunning op het belang voor het behoud van de houtopstand en op het belang voor het verwijderen van de houtopstand.
10.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende dat de belangen voor het behoud van de houtopstand betrokken zijn bij de besluitvorming. In het bestreden besluit wordt enkel benoemd dat de houtopstand een bijdrage levert aan de beleving van de openbare ruimte maar uit het besluit blijkt niet hoe dat belang in de afweging is betrokken en welk gewicht daaraan is toegekend. Verdere belangen bij behoud zijn niet benoemd.
10.1.1.
Het college heeft op de zitting erkend dat de belangenafweging in het bestreden besluit kort is en heeft gesteld dat het belang bij behoud zit verweven in de Beleidsregels die uitgaan van een ‘nee-tenzij’-principe, hetgeen inhoudt dat een vergunning voor het vellen niet wordt verleend, tenzij zich één of meer omstandigheden voordoen. Dit algemene uitgangspunt in de Beleidsregels is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, mede gelet op de omvang van de te vellen houtopstand en het feit dat het college bekend was met de wensen van verzoekers en andere omwonenden bij behoud van de houtopstand, onvoldoende om te kunnen spreken van het betrekken van het belang van behoud bij de besluitvorming.
10.1.2.
In het verweerschrift en op de zitting heeft het college verder toegelicht dat het college bekend is met de wensen van verzoekers bij behoud van de houtopstand maar dat er verschillende redenen zijn waardoor het belang bij verwijdering toch zwaarder weegt dan het belang bij behoud. Daarbij heeft het college allereerst gewezen op de ruimtelijke ontwikkeling waarvoor al een omgevingsplan is vastgesteld dat onherroepelijk is; de realisatie van Stadshavens. Om de realisatie van Stadshavens mogelijk te maken, moet onder andere de locatie Betonbos bouwrijp gemaakt worden. Voorafgaand aan het bouwrijp maken van het terrein moeten er archeologische onderzoeken en bodemsaneringswerkzaamheden worden uitgevoerd. Voor de uitvoering van die werkzaamheden moet het aanwezige groen worden verwijderd. Verder wordt de gehele locatie opgehoogd, worden wegcunetten en bouwkuipen gecreëerd en worden aanwezige putten, kelders en verhardingen verwijderd en (tijdelijke) nutsvoorzieningen en bouwwegen aangelegd. Dat is ook beschreven in de BEA. Om al deze werkzaamheden uit te kunnen voeren, is de aangevraagde velling volgens het college noodzakelijk.
10.1.3.
Verder heeft het college zich op de zitting op het standpunt gesteld dat (gedeeltelijk) behoud van het Betonbos niet mogelijk is vanwege de veiligheid. Dit aspect is door verzoekers bestreden. Het college heeft gesteld dat in de afgelopen jaren een aantal onveilige bomen verwijderd is en dat tijdelijke maatregelen zoals het knotten van wilgen getroffen zijn. Niet alle bomen staan op het beton maar de bomen die niet verankerd zijn zullen bij verdere groei meer wind vangen en bij storm een gevaar opleveren. Het verwijderen van alleen die bomen heeft een onwenselijke veranderende windbelasting tot gevolg voor de overige bomen. Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling behoud van een gedeelte van de houtopstand mogelijk zou maken, zal verwijdering uit het oogpunt van veiligheid noodzakelijk zijn volgens het college.
10.1.4.
De voorzieningenrechter vindt de door het college gegeven uitleg voor verwijdering van de houtopstand niet onaannemelijk. Deze motivering heeft het college echter niet opgenomen in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit motiveringsgebrek hersteld kan worden in de nog te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat het bestreden besluit op dit punt na heroverweging niet in stand kan blijven.
Wordt de te vellen houtopstand op de juiste wijze gecompenseerd?
11. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Beleidsregels is het college verplicht om voor iedere gevelde houtopstand een herplantplicht voor een nieuwe houtopstand op te leggen, hetzij op dezelfde locatie, hetzij in de directe omgeving (binnen 500 m3) tenzij de standplaats van de houtopstand vanwege een ruimtelijke ontwikkeling verdwijnt en er binnen het projectgebied of in de directe omgeving van het projectgebied geen geschikte ruimte voor een nieuwe houtopstand is. In dat geval dient een compensatie als bepaald in artikel 6 in het groencompensatiefonds te worden gestort.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Beleidsregels bedraagt de financiële compensatie voor te vellen hakhout, bosplantsoen en (lint)begroeiing met een minimale oppervlakte van 100 m2 en een natuurlijke groeihoogte van > 2 meter, € 42,50 per m2.
11.1.
In het bestreden besluit is over compensatie opgenomen: “Hiermee is de herplant verzekerd op de volgende wijze: Het herplanten van 500 m2 houtopstand met plantmaat 80-100 Lengte maat in centimeter, gemeten vanaf maaiveld). (…) Naast deze fysieke herplant dient conform de anterieure overeenkomst de overige are houtopstand te worden gecompenseerd.”
Die anterieure overeenkomst zat niet bij de processtukken. In de door het college vastgestelde BEA is echter opgenomen dat binnenplans op korte termijn maximaal 500 m2 gerealiseerd kan worden en dat er een financiële compensatie zal zijn van € 650.178,18 voor de overige 15.298,31 m2. [2] Hieruit concludeert de voorzieningenrechter dat in het bestreden besluit met de zinssnede “de overige are houtopstand”, niet gedoeld wordt op financiële compensatie van slechts 1 enkele are, maar financiële compensatie van alle aren die niet herplant worden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de invulling van de herplantplicht hiermee aan de Beleidsregels. De voorzieningenrechter kan zich wel voorstellen dat het voor alle partijen duidelijker is om de volledige invulling van de herplantplicht in het bestreden besluit op te nemen.
12. Uit het voorgaande volgt dat hoewel het bestreden besluit op een aantal punten summier gemotiveerd is, een aantal slordigheden bevat en op het punt van de belangenafweging een gebrek vertoont, het besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, eventueel na aanvulling van de motivering, in stand kan blijven zodat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bomen Effect Analyse Bouwrijp maken Betonbos Groningen, StedelijkGroen, 9 oktober 2024, VanWonen R160524 – BEA Betonbos DO Bouwrijp.
2.(15.798,31m2 – 500 m2 =) 15.298,31 m2 x € 42,50 = € 650.178,18.