ECLI:NL:RBNNE:2025:3000

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
LEE 24/4915
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela inzake handhavingsverzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres, een inwoner van Oude Pekela, behandeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela niet tijdig heeft beslist op haar handhavingsverzoek, dat betrekking heeft op stankoverlast veroorzaakt door een mestbak naast haar woning. Eiseres heeft het college op 17 augustus 2021 verzocht om actie te ondernemen, maar na meerdere ingebrekestellingen in 2024 heeft zij geen besluit ontvangen. De rechtbank heeft het beroep opgevat als een beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de mail van eiseres als een handhavingsverzoek had moeten beschouwen. Ondanks dat de rechtbank eerder een uitspraak had gedaan waarin het beroep kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft zij in een latere uitspraak het verzet tegen deze beslissing gegrond verklaard en het onderzoek hervat. Tijdens de zitting op 10 juli 2025 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij heeft aangetoond dat zij actief contact heeft gehad met de gemeente over de overlast. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het college niet tijdig heeft beslist op het handhavingsverzoek.

De rechtbank draagt het college op om binnen drie maanden na verzending van de uitspraak een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Oude Pekela, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niets heeft gedaan met haar klacht van 17 augustus 2021. Die gaat onder andere over stankoverlast, veroorzaakt door een mestbak op een perceel naast haar huis. Eiseres heeft het college verzocht daar naar te kijken. Zij heeft het college op 8 augustus 2024 een ingebrekestelling gestuurd, door het college ontvangen op 12 augustus 2024. Op 2 oktober 2024 heeft zij het college een tweede ingebrekestelling gestuurd, door het college ontvangen op 4 oktober 2024.
1.1.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld omdat zij niets meer heeft gehoord van de gemeente. De rechtbank heeft dit beroep opgevat als een beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college.
1.2.
Bij uitspraak van 4 februari 2025 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 21 mei 2025 heeft de rechtbank het verzet tegen deze uitspraak gegrond verklaard en het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiseres deelgenomen, bijgestaan door [belanghebbende]. Het college is, zonder bericht van afwezigheid, niet verschenen.
1.5.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt en het college alsnog zal worden opgedragen om een besluit te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
2. Eiseres heeft haar mail van 17 augustus 2021 geschreven als een klacht tegen onder andere de mestbak van haar buurman, die op veel te korte afstand van haar huis zou staan. Zij vraagt het college daarnaar te kijken. De rechtbank vindt dat het college die mail had moeten opvatten als een handhavingsverzoek en als een verzoek om een besluit daarop. Waarom zij dat vindt, zal zij hierna uitleggen.
Is het beroep onredelijk laat ingediend?
3. Als een college niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Eerst moet hij of zij met een brief aan het college laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op de aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3.1.
De rechtbank moet eerst beoordelen of het beroep van eiseres onredelijk laat is ingediend. Het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit moet binnen een bepaalde termijn gebeuren. [2] Als een belanghebbende onredelijk laat een beroepschrift indient, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. [3] De rechtbank behandelt het beroep dan niet inhoudelijk. Of een beroepschrift onredelijk laat is ingediend hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij is relevant of er nog contact is geweest tussen het college en de belanghebbende, hoeveel contact er is geweest en waarover dat ging. Van belang is ook of de belanghebbende actief en alert is geweest.
3.2.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank met eiseres besproken waarom zij na haar mail van 17 augustus 2021 nog tot 11 december 2024 heeft gewacht met het instellen van beroep. Zij had het college namelijk eerder in gebreke kunnen stellen en eerder in beroep kunnen gaan. Dat laatste had zij kunnen doen zodra twee weken waren verstreken na de ingebrekestelling van 9 augustus 2024 en zij nog steeds geen besluit kreeg. Eiseres heeft tijdens de zitting echter verteld dat zij continu met haar contactpersoon van de gemeente in contact is geweest over de overlast van de mestbak. Zij heeft stukken overgelegd waaruit dat inderdaad blijkt. Daarbij speelt ook dat zij een belangrijke mail over deze zaak (van 26 oktober 2023) die voor haar bedoeld was, pas op 11 juni 2024 heeft gekregen. Eiseres is dus steeds actief en alert geweest. Daarom is het beroepschrift niet onredelijk laat ingediend.
Is het beroep niet tijdig beslissen ontvankelijk en gegrond?
4. In de uitspraak van 4 februari 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat het mailbericht van 17 augustus 2021 geen aanvraag is om een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hierboven heeft de rechtbank al besloten dat het college de mail van 17 augustus 2021 had moeten opvatten als een handhavingsverzoek en als een verzoek om een besluit daarop. In die mail heeft eiseres het immers over vereiste afstanden tussen de mestbak en haar huis en over vergunningen; zij verzoekt het college hiernaar te kijken. Als niet meteen duidelijk was wat eiseres bedoelde, had het college – als “dienstbare overheid” – dat aan eiseres moeten vragen. Daarbij speelt dat eiseres geen juridische kennis heeft. Bovendien heeft het college daarna wel de buurman in kwestie een “voornemen last onder dwangsom” gestuurd en heeft het kennelijk met die buurman afspraken gemaakt, die volgens eiseres geen einde aan de overlast hebben gemaakt.
4.1.
Het college heeft echter naar aanleiding van de mail van eiseres van 17 augustus 2021 geen besluit genomen over haar handhavingsverzoek; dit ondanks het feit dat zij wel ingebrekestellingen heeft gestuurd. Toen had in ieder geval voor het college duidelijk moeten zijn dat eiseres een besluit op haar handhavingsverzoek wilde. Bij dit alles speelt mee dat de rechtbank niet weet wat het college over de zaak denkt: het heeft in deze beroepszaak geen verweerschrift ingediend om zijn standpunt over de mail van 17 augustus 2021 uit te leggen. Ook is het college, hoewel het een correcte, aangetekende uitnodiging heeft gehad, niet op de zitting verschenen. De gevolgen daarvan komen, hoewel het college niet verplicht was om een verweerschrift in te dienen en op de zitting te verschijnen, voor zijn risico. Conclusie: het mailbericht van 17 augustus 2021 was wél een aanvraag om een besluit en het college heeft ten onrechte geen besluit genomen.
4.2.
Eiseres heeft het handhavingsverzoek ingediend op 17 augustus 2021. In de wet staat de termijn waarbinnen het college op zo’n verzoek moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. [4] Het college had dus uiterlijk op 12 oktober 2021 moeten beslissen. Het heeft verder de ingebrekestellingen op 12 augustus 2024 en 4 oktober 2024 ontvangen. Het college heeft ook niet binnen twee weken na de ontvangst van de ingebrekestellingen beslist op het handhavingsverzoek. Eiseres heeft vervolgens beroep ingediend bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen door het college. Het beroep zal ontvankelijk en gegrond worden verklaard.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
5. Hoe nu verder? Omdat het college nog steeds geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het dit alsnog moet doen. Normaal gesproken moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. [5] In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn geven. [6] Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn. [7] Een beslistermijn van twee weken is in dit geval onrealistisch kort. Een zorgvuldige besluitvorming is soms belangrijker dan een snelle besluitvorming. Het college zal in deze zaak, ondanks de tijd die al is voorbijgegaan, nader onderzoek moeten doen en wettelijke procedures moeten volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een bijzonder geval en mag het college langer over de beslissing doen. Zij bepaalt dat het college binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een besluit op het handhavingsverzoek moet nemen.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Als een college een besluit niet op tijd neemt, moet het een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het college stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
7.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd voor de maximale periode en bedraagt € 1442,-.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het college de onder 5 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 7 en 7.1. berekend.
9. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Zij heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een besluit op het handhavingsverzoek bekend te maken;
  • bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat in artikel 6:12, eerste lid, van de Awb.
3.Dit staat in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb.
4.Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb.
5.Dit staat in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Dit staat in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
8.Dit volgt uit de artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.